De moeder voert verweer.
De moeder betwist dat, gelet op de huidige omstandigheden, daadwerkelijk te verwachten is
dat het ongeboren kind na zijn geboorte zich zodanig zal ontwikkelen dat hij in zijn
ontwikkeling ernstig wordt bedreigd. Daarnaast betwist de moeder dat zij de zorg die nodig
is voor het wegnemen van de bedreiging niet of onvoldoende accepteert en dat zij niet
binnen een aanvaardbaar te achten termijn in staat is de verantwoordelijkheid voor de
verzorging en opvoeding te dragen. De moeder meent dat de zorgen die de Raad heeft ten
aanzien van de relatie met de vader niet aan de orde zijn. De vader verblijft immers nog voor
de duur van ongeveer anderhalf jaar in [instelling] en zal daarom niet
fysiek bij de opvoeding aanwezig zijn, zodat er geen sprake kan zijn van ruzies of
bedreigingen. De vader en de moeder hebben op dit moment alleen telefonisch contact. De
moeder is bereid om geen contact meer te hebben met de vader, als dat in het belang van het
kind noodzakelijk is. Verder gaat het heel goed met de moeder binnen de zorgboerderij waar
zij verblijft. De moeder heeft structuur in haar leven, een dagbesteding, haar financiën
worden beheerd en zij is aangemeld bij de schuldhulpverlening. Haar woning is netjes op
orde, ze komt haar afspraken met de hulpverlening en de verloskundige na en ze heeft de
praktische zaken voor het kindje geregeld. De moeder stelt dat de Raad onvoldoende
onderzoek heeft gedaan naar de mogelijkheden om het kindje binnen de zorgboerderij op te
voeden. De begeleiders van de moeder zijn van mening dat de moeder de zorg voor het
kindje aan kan en dat er voldoende gekwalificeerde begeleiders zijn om moeder aan te sturen
en het kind de zorg te bieden die hij nodig heeft. De moeder is van mening dat,
hoewel het ten aanzien van [kind2] en [kind3] niet is gelukt, zij een kans moeten krijgen om
dit kindje te verzorgen en op te voeden. Het kind heeft onder verwijzing naar het IVRK, het
recht om bij de moeder op te groeien.