ECLI:NL:RBOVE:2017:3101

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
26 juni 2017
Publicatiedatum
4 augustus 2017
Zaaknummer
C/08/203486 / FA RK 17-1411
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van het gezag van een moeder over haar ongeboren kind na eerdere beëindigingen van gezag over andere kinderen

In deze zaak heeft de rechtbank Overijssel op 26 juni 2017 uitspraak gedaan over het verzoek van de Raad voor de Kinderbescherming om het gezag van de moeder over haar ongeboren kind te beëindigen. De rechtbank heeft vastgesteld dat er onvoldoende vertrouwen is dat de moeder in staat is om het kind veilig en stabiel op te voeden, mede gezien het feit dat het gezag van de moeder over twee eerder geboren kinderen reeds was beëindigd. De Raad heeft verzocht om de gecertificeerde instelling Jeugd- en Gezinsbeschermers Noord-Holland tot voogd te benoemen, wat door de rechtbank is toegewezen. De mondelinge behandeling vond plaats met gesloten deuren, waarbij zowel de moeder als de vader, bijgestaan door hun advocaten, aanwezig waren. De rechtbank heeft de belangen van het ongeboren kind vooropgesteld en geconcludeerd dat de risico's te groot zijn om het kind bij de moeder te laten opgroeien. De rechtbank benadrukt dat de beëindiging van het gezag niet betekent dat er geen zorgregeling tussen de moeder en het kind zal zijn, en dat de moeder als ouder op afstand een rol blijft spelen in het leven van het kind. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en er is een mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Familierecht en Jeugdrecht
Zittingsplaats Zwolle
zaaknummers: C/08/203486 / FA RK 17-1411
beschikking van de rechtbank in de rechtbank Overijssel d.d. 26 juni 2017
inzake
de Raad voor de Kinderbescherming,
gevestigd te Zwolle,
verzoeker,
hierna ook de Raad te noemen,
tegen
[moeder],
verder te noemen: de moeder,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
verweerster,
advocaat mr. M.S. Gerson te Amsterdam.
Als informant is aangemerkt:
[vader],
verder te noemen: de vader,
advocaat mr. M.E.G. Hout te Eindhoven.

1.Het procesverloop

1.1.
De rechtbank heeft kennis genomen van de navolgende bescheiden:
- het verzoek met bijlagen, binnengekomen op 16 juni 2017;
- het verweer van de moeder binnengekomen op 23 juni 2017.
1.2.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft met gesloten deuren plaatsgevonden op 26 juni 2017. Ter zitting zijn verschenen:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat,
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat,
- M. Sagel, namens de Raad.

2.De feiten

2.1.
De vader en de moeder zijn de ouders van het nog ongeboren kind [kind1] .
2.2
Daarnaast zijn zij ouders van de navolgende minderjarigen
- [kind2] , geboren te [geboorteplaats 1] op [geboortedatum 1] 2013;
- [kind3] geboren te [geboorteplaats 2] op [geboortedatum 2] 2014.
Bij beschikking van 14 oktober 2015 is het gezag van moeder over [kind2] beëindigd. Bij beschikking van 18 mei 2016 is het gezag van moeder over [kind3] beëindigd. De gecertificeerde instelling Jeugd- en Gezinsbeschermers Noord-Holland te Alkmaar (verder te noemen: de GI) is belast met de voogdij over beide kinderen.

3.De verzoeken

De Raad verzoekt de rechtbank het ouderlijk gezag van de moeder over het ongeboren kind [kind1] te beëindigen en stelt voor om de GI tot voogd te benoemen. De Raad verzoekt de beschikking uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.

4.Het verweer

De moeder voert verweer.
De moeder betwist dat, gelet op de huidige omstandigheden, daadwerkelijk te verwachten is
dat het ongeboren kind na zijn geboorte zich zodanig zal ontwikkelen dat hij in zijn
ontwikkeling ernstig wordt bedreigd. Daarnaast betwist de moeder dat zij de zorg die nodig
is voor het wegnemen van de bedreiging niet of onvoldoende accepteert en dat zij niet
binnen een aanvaardbaar te achten termijn in staat is de verantwoordelijkheid voor de
verzorging en opvoeding te dragen. De moeder meent dat de zorgen die de Raad heeft ten
aanzien van de relatie met de vader niet aan de orde zijn. De vader verblijft immers nog voor
de duur van ongeveer anderhalf jaar in [instelling] en zal daarom niet
fysiek bij de opvoeding aanwezig zijn, zodat er geen sprake kan zijn van ruzies of
bedreigingen. De vader en de moeder hebben op dit moment alleen telefonisch contact. De
moeder is bereid om geen contact meer te hebben met de vader, als dat in het belang van het
kind noodzakelijk is. Verder gaat het heel goed met de moeder binnen de zorgboerderij waar
zij verblijft. De moeder heeft structuur in haar leven, een dagbesteding, haar financiën
worden beheerd en zij is aangemeld bij de schuldhulpverlening. Haar woning is netjes op
orde, ze komt haar afspraken met de hulpverlening en de verloskundige na en ze heeft de
praktische zaken voor het kindje geregeld. De moeder stelt dat de Raad onvoldoende
onderzoek heeft gedaan naar de mogelijkheden om het kindje binnen de zorgboerderij op te
voeden. De begeleiders van de moeder zijn van mening dat de moeder de zorg voor het
kindje aan kan en dat er voldoende gekwalificeerde begeleiders zijn om moeder aan te sturen
en het kind de zorg te bieden die hij nodig heeft. De moeder is van mening dat,
hoewel het ten aanzien van [kind2] en [kind3] niet is gelukt, zij een kans moeten krijgen om
dit kindje te verzorgen en op te voeden. Het kind heeft onder verwijzing naar het IVRK, het
recht om bij de moeder op te groeien.

5.De beoordeling

Het wettelijk criterium
5.1.
Ingevolge artikel 1:266 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechtbank het gezag van een ouder beëindigen indien:
een minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd en de ouder niet de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 247, tweede lid, in staat is te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, of
de ouder het gezag misbruikt.
5.2.
Gelet op het bepaalde in artikel 3 en 20 van het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind (IVRK) overweegt de rechtbank dat bij het nemen van een beslissing tot beëindiging van het gezag van de moeder de belangen van het kind voorop staan. Het kind dat niet verblijft in het eigen gezin heeft recht op zekerheid, continuïteit en ongestoorde
hechting in de alternatieve leefsituatie en duidelijkheid over zijn opvoedingsperspectief.
5.3.
Artikel 1:2 BW bepaalt onder meer dat het kind waarvan een vrouw zwanger is, als geboren wordt aangemerkt, zo dikwijls zijn belang dit vordert. De rechtbank is van oordeel dat het opvoedkundig belang van het nu nog ongeboren kind meebrengt dat er ten aanzien van het onderhavige verzoek wordt beslist.
Het oordeel
5.4.
Op grond van de overgelegde stukken en de mondelinge behandeling overweegt de rechtbank als volgt.
De rechtbank is van oordeel dat de Raad in zijn onderzoek een zorgvuldige afweging heeft gemaakt. Enerzijds erkent de Raad dat de moeder, ondanks het verleden, een nieuwe kans verdient om dit kind wel te kunnen opvoeden. Anderzijds weegt het zwaar dat het de moeder tweemaal niet gelukt is om met behulp van intensieve hulpverlening een veilige opvoedomgeving te bieden met als gevolg dat zowel [kind2] als [kind3] zijn aangewezen op een vervangende opvoedomgeving en niet bij hun biologische ouder kunnen opgroeien. De moeder is hierbij niet in staat gebleken om de juiste keuzes te maken voor de veiligheid van haar kinderen. De beperkingen in moeders eigen functioneren en het feit dat de moeder in het contact met de vader geen gevaar ziet voor haar kinderen maakt dat er geen garantie is dat de moeder voor dit kindje wel in staat is andere keuzes te maken. Het lijkt nu weliswaar beter te gaan met de moeder en de instelling waar de moeder verblijft is ook ditmaal bereid om haar alles te bieden wat zij nodig heeft, maar de complicerende factor in het geheel is niet weggenomen, namelijk de relatie tussen de ouders. Door de hulpverlening wordt gezien dat de relatie tussen de ouders niet gelijkwaardig is, zodat de moeder niet de ruimte krijgt om vrij te kiezen voor de hulpverlening. Daarmee is er onvoldoende vertrouwen dat het de moeder lukt om dit kindje voldoende veiligheid en ontwikkelingskansen te beiden. De aanwezige risico’s als het ongeboren kind na de geboorte thuis kan blijven wonen, zijn te groot. Uit het onderzoek van de Raad blijkt dat het niet in het belang van het ongeboren kind is om te worden verzorgd en opgevoed door de moeder. Een kind heeft recht op een stabiele, veilige en voorspelbare opvoedsituatie. De rechtbank zal daarom gelet op het vorenstaande het verzoek tot beëindiging van het ouderlijk gezag van de moeder over het ongeboren kind toewijzen.
5.5.
Beëindiging van het gezag van de moeder over de minderjarige betekent overigens niet dat er geen zorgregeling tussen de moeder en de minderjarige zal zijn, noch dat zij niet meer over belangrijke zaken met betrekking tot de minderjarige zal worden geïnformeerd.
5.6.
De rechtbank begrijpt dat het gezag voor de moeder een emotionele betekenis heeft, maar de rechtbank is van oordeel dat bij de beantwoording van de vraag of het gezag van de moeder gehandhaafd dient te worden of niet, het belang van de minderjarige zwaarder dient te wegen dan het belang van de moeder. De rechtbank wijst er in dit kader op dat de moeder – ondanks de beëindiging van het gezag – de ouder van de minderjarige blijft, zij ouderrechten heeft en dat zij een plaats in het leven van de minderjarige als “ouder op afstand” moet blijven behouden.
5.7.
De raad heeft verzocht de GI als voogd te benoemen. Nu de GI de bereidheid heeft om met de voogdij te worden belast en daartegen geen verweer is gevoerd, zal de rechtbank als volgt beslissen.

6.De beslissing

De rechtbank:
I. beëindigt het gezag van de moeder over het:
ongeboren kind [kind1].
II. benoemt vanaf het moment van de geboorte over het thans nog ongeboren kind [kind1] tot voogd:
- de gecertificeerde instelling Jeugd- en Gezinsbeschermers Noord-Holland te Alkmaar.
III. verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven te Zwolle door mr. A. Smedes, rechter in het openbaar uitgesproken op 26 juni 2017 in tegenwoordigheid van D. Roest, griffier.
Een afschrift van deze beschikking wordt gezonden aan de Raad voor de Kinderbescherming en de in deze beschikking vermelde gegevens worden door die Raad opgenomen in zijn registratie.
Tegen deze beschikking kan – uitsluitend door tussenkomst van een advocaat – hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden:
door verzoeker en door degene(n) aan wie een afschrift van de beschikking (vanwege de griffier) is verstrekt of verzonden: binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
door andere belanghebbenden: binnen drie maanden na betekening daarvan of nadat de beschikking hun op andere wijze bekend is geworden.