ECLI:NL:RBOVE:2017:3124

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
7 augustus 2017
Publicatiedatum
7 augustus 2017
Zaaknummer
AWB 16/2739
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Handhaving door gemeente Deventer tegen voetbalvereniging wegens overtreding van de APV met betrekking tot commerciële feesten

Op 7 augustus 2017 heeft de Rechtbank Overijssel uitspraak gedaan in een zaak tussen een voetbalvereniging uit Deventer en de burgemeester van Deventer. De rechtbank oordeelde dat de gemeente handhavend mocht optreden tegen de 'Hollandse Avonden' die door de voetbalvereniging werden georganiseerd. De zaak begon met een handhavingsverzoek van Koninklijke Horeca Nederland (KHN) aan de gemeente, waarin werd gewezen op de organisatie van deze avonden, die volgens KHN in strijd waren met de Algemene Plaatselijke Verordening (APV). De burgemeester legde de vereniging een last onder dwangsom op, omdat de avonden als commerciële feesten werden beschouwd, wat niet was toegestaan onder de APV.

De rechtbank behandelde het beroep van de voetbalvereniging tegen het besluit van de burgemeester. De vereniging stelde dat de burgemeester KHN ten onrechte als belanghebbende had aangemerkt en dat er geen overtreding was. De rechtbank oordeelde echter dat de burgemeester terecht had gehandeld. De rechtbank concludeerde dat de voetbalvereniging de APV had overtreden door alcoholhoudende dranken te verstrekken tijdens de avonden, die toegankelijk waren voor het publiek. De rechtbank vond dat de burgemeester voldoende had onderbouwd dat handhaving noodzakelijk was en dat er geen bijzondere omstandigheden waren die een uitzondering rechtvaardigden.

De rechtbank verklaarde het beroep van de voetbalvereniging ongegrond en bevestigde de last onder dwangsom van € 10.000,-. De uitspraak benadrukte het belang van handhaving van de APV en de rol van de gemeente in het waarborgen van de openbare orde en veiligheid. De rechtbank wees erop dat de vereniging niet had aangetoond dat er sprake was van gelijke gevallen waarin de gemeente niet handhavend had opgetreden. De uitspraak werd gedaan door rechter W.J.B. Cornelissen, in aanwezigheid van griffier A. Landstra.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 16/2739

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[voetbalvereniging], te Deventer, eiseres,

gemachtigde: mr. F.J.M. Kobossen,
en

de burgemeester van Deventer, verweerder,

gemachtigde: A.I. Duivenvoorde.

Procesverloop

Bij besluit van 19 juli 2016 (het primaire besluit) heeft verweerder aan eiseres een last onder dwangsom opgelegd.
Bij besluit van 16 november 2016 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 januari 2017.
Voor eiseres is verschenen haar gemachtigde, vergezeld van [naam 1], [naam 2] en [naam 3]. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Vervolgens heeft de rechtbank het onderzoek heropend, waarna partijen diverse stukken hebben uitgewisseld.
Op 4 juli 2017 heeft een nadere zitting plaatsgevonden. Eiseres is met bericht van verhindering niet verschenen. Voor verweerder is zijn gemachtigde verschenen.

Overwegingen

1. Inleiding
Met e-mailbericht van 10 april 2016 wijst Koninklijke Horeca Nederland afdeling Deventer (KHN) verweerder erop dat in sportcomplex [voetbalvereniging] op 22 april, 24 juni en 26 augustus een “Hollandse Avond” wordt gehouden. Op 20 mei 2016 ontvangt verweerder een schriftelijk, ondertekend handhavingsverzoek van KHN.
Bij brief van 21 april 2016 waarschuwt verweerder eiseres dat geen commercieel feest mag plaatsvinden en dat zij zich moet houden aan het bepaalde in artikel 2.34b, tweede lid van de Algemene Plaatselijke Verordening (APV) en de voorschriften van haar drank- en horecavergunning.
Volgens proces-verbaal van bevindingen heeft een toezichthouder/buitengewoon opsporingsambtenaar op 21 april 2016 bij een snackbar twee toegangsbewijzen gekocht voor de “Hollandse Avond” bij [voetbalvereniging] op 22 april 2016.
Twee toezichthouders/buitengewoon opsporingsambtenaren hebben proces-verbaal opgemaakt van hun inspectie op vrijdagavond 22 april 2016 bij [voetbalvereniging], [adres] te Deventer. Zij hebben de kantine bezocht en constateerden dat bedrijfsmatig of anders dan om niet alcoholhoudende dranken voor gebruik ter plaatse werden verstrekt en dat hier het horecabedrijf werd uitgeoefend.
Op 2 juni 2016 heeft verweerder de gemachtigde van eiseres bericht voornemens te zijn een last onder dwangsom op te leggen. Met e-mailbericht van 28 juni 2016 is een zienswijze ingediend.
Bij het primaire besluit heeft verweerder met verwijzing naar het handhavingsverzoek van 20 mei 2016, de vermelding op de website van eiseres dat op 22 april, 24 juni en 26 augustus 2016 een “Hollandse Avond” wordt gehouden, het bezoek van de toezichthouders op 22 april 2016 en de controle door toezichthouders op 24 juni 2016 geconstateerd dat eiseres in strijd heeft gehandeld met artikel 2.34b, tweede lid, van de APV. Verweerder heeft eiseres op verbeurte van een dwangsom van € 10.000,- ineens gelast om zich per direct te houden aan die APV bepaling en dat eiseres in ieder geval geen bijeenkomsten van persoonlijke aard in het verenigingsgebouw mag organiseren waarbij alcohol wordt geschonken.
Volgens de brief van 13 september 2016 van verweerder is bij controle op 26 augustus 2016 geconstateerd dat eiseres niet heeft voldaan aan de opgelegde last onder dwangsom en heeft eiseres van rechtswege een dwangsom van € 10.000,- verbeurd. Een besluit tot invordering van dit bedrag bevindt zich niet onder de gedingstukken.
De algemene bezwaarschriftencommissie (commissie) heeft verweerder bij brief van 11 november 2016 geadviseerd het primaire besluit in stand te laten. Volgens de commissie heeft eiseres artikel 2.34b, tweede lid, van de APV overtreden, is het gelijkheidsbeginsel niet geschonden, wordt gewezen op het Handhavingsuitvoeringsprogramma (HUP) en wordt het opleggen van de last en de hoogte van de dwangsom goed onderbouwd bevonden.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder dit advies overgenomen.
2. Belanghebbende
Anders dan eiseres is de rechtbank van oordeel dat verweerder KHN als belanghebbende mocht aanmerken bij het handhavingsverzoek van 20 mei 2016. Gewezen wordt op de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 10 november 2010 (ECLI:NL:RVS:2010:BO3493). Een dergelijk handhavingsverzoek kan verweerder niet naast zich neerleggen. Hij vindt daarbij steun in het HUP 2016, overgelegd als bijlage 1 bij de reactie dd. 6 oktober 2016 inzake de bezwaren van eiseres van verweerder aan de commissie.
3. Overtreding
De betreffende, volgens verweerder overtreden, bepaling van de APV luidt als volgt:
“Artikel 2:34b Regulering para commerciële rechtspersonen

1. Een para commercieel rechtspersoon kan onverminderd het bepaalde in artikel 2:29 alcoholhoudende drank uitsluitend verstrekken vanaf één uur voor de aanvang en tot uiterlijk één uur na afloop van een activiteit die wordt uitgeoefend in verband met de statutaire doelen van de rechtspersoon.

2. Een para commercieel rechtspersoon verstrekt geen alcoholhoudende drank tijdens bijeenkomsten van persoonlijke aard en bijeenkomsten die gericht zijn op personen welke niet of niet rechtstreeks bij de activiteiten van de desbetreffende rechtspersoon betrokken zijn.”

Niet in geschil is dat eiseres, die zich richt op activiteiten van recreatieve en sportieve aard, een para commercieel rechtspersoon is als bedoeld in dit artikel in samenhang met artikel 1 van de Drank- en Horecawet.
Verweerder mocht uit het handhavingsverzoek van KHN en de vermelding van de drie “Hollandse Avonden” op de website van eiseres het vermoeden ontlenen dat het daarbij ging om commerciële feesten, die niet zijn toegestaan ingevolge het eerste lid maar mogelijk wel in strijd zijn met het tweede lid van artikel 2.34b. Hij heeft eiseres gewaarschuwd en toezicht en controle laten uitvoeren.
De rechtbank leidt uit de processen-verbaal van 21 en 22 april 2016 af dat een buitenstaander in de gelegenheid was een toegangsbewijs voor de feestavond te kopen en toegang te krijgen tot het feest, waar alcoholhoudende drank werd vertrekt. De feesten op 22 april en 24 juni 2016 betroffen bijeenkomsten die gericht waren op personen die niet of niet rechtsreeks bij de activiteiten van eiseres betrokken waren en waarbij alcoholhoudende dranken tegen betaling werd verstrekt.
Verweerder heeft naar het oordeel van de rechtbank op voet van de constateringen van de toezichthouders/buitengewoon opsporingsambtenaren terecht vastgesteld dat eiseres artikel 2.34b, tweede lid, van de APV heeft overtreden op 22 april en 24 juni 2016.
Eiseres’ argumenten met betrekking tot de bezoekers van de feesten (onder wie introducees, sponsoren en donateurs) en de wijze van controle doen niet af aan de gedane constateringen.
4. Handhaving
Gelet op het algemeen belang dat is gediend met handhaving, zal in geval van overtreden van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag het bestuursorgaan weigeren dit te doen. Dat kan zich voordoen indien concreet uitzicht op legalisatie bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.
Omdat de “Hollandse Avonden” op 22 april en 24 juni 2016, ondanks verweerders waarschuwing doorgang hadden gevonden, mocht verweerder er in redelijkheid van uitgaan dat ook de feestavond op 26 augustus 2016 met overtreding van artikel 2.34b van de APV zou worden gehouden. Verweerder was dan ook in beginsel bevoegd om een last onder dwangsom op te leggen met als duidelijke strekking dat geen verdere commerciële feesten worden gegeven.
Dat concreet uitzicht zou bestaan op legalisatie is niet gesteld en ook onwaarschijnlijk.
Van willekeur, omdat – hoewel daarom verzocht door eiseres – jegens Go Ahead Eagles niet handhavend wordt opgetreden, is niet gebleken. Verweerder heeft onderbouwd dat daarbij sprake is van een reguliere drank- en horeca inrichting.
Eiseres beroept zich op volgens haar gelijke gevallen waarbij verweerder niet tot handhaving is over gegaan. De commissie heeft de in bezwaar genoemde gevallen afdoende besproken. De gevallen die eiseres aan verweerder en in beroep aan de rechtbank heeft voorgehouden betreffen niet alle feestavonden van sportverenigingen dan wel van een para commercieel rechtspersoon. Met verweerder duidt de rechtbank die gevallen reeds daarom niet als gelijk. Ook na de heropening van het onderzoek heeft eiseres nog nadere stukken ingebracht ter ondersteuning van haar standpunt. Verdere verduidelijking van die stukken is achterwege gebleven. Verweerder heeft zowel schriftelijk als ter zitting op 4 juli 2017 uiteengezet hoe met de hem bekende gevallen is omgegaan. Veelal is na een ambtelijke, telefonische waarschuwing een feest niet doorgegaan, er zijn controles uitgevoerd bij andere sport-verenigingen en in één geval is na een handhavingsverzoek van KHN opgetreden. Hoewel niet is uit te sluiten dat verweerder een feestavond over het hoofd heeft gezien, is de rechtbank niet gebleken dat verweerder ten nadele van eiseres het gelijkheidsbeginsel heeft geschonden.
Van bijzondere omstandigheden die verweerder noopten om van handhaving ten opzichte van eiseres af te zien is de rechtbank ook verder niet gebleken. Verweerder mocht tot handhaving overgaan.
5. Dwangsom
Alhoewel niet duidelijk is of eiseres ook in beroep beargumenteert dat de hoogte van de dwangsom niet is onderbouwd ofwel te hoog is, gaat de rechtbank daarop in.
In het e-mailbericht van 13 juli 2016 aan verweerder stelt de gemachtigde van eiseres dat het teloorgaan van twee feestavonden c.a. minimaal een bedrag van € 5.000,- concrete schade oplevert. In dat licht bezien is een dwangsom van € 10.000,- ineens ter voorkoming van verdere overtreding van artikel 2.34b, tweede lid, van de APV redelijk en voorts ook voldoende onderbouwd in het door verweerder overgenomen advies van de commissie.
Een invorderingsbesluit maakt geen onderdeel uit van deze zaak.
6. Verder
Gemachtigde van eiseres heeft de rechtbank bedolven onder een veelheid van stukken die, zonder uitleg, geen relatie hebben met deze zaak. Zij blijven dan ook onbesproken.
Mocht eiseres hebben bedoeld om schadevergoeding van verweerder te vorderen, dan komt die vordering niet voor toewijzing in aanmerking gelet op de uitkomst van deze zaak.
7. Conclusie
Het bestreden besluit doorstaat de rechterlijke toets. Het beroep is ongegrond.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.J.B. Cornelissen, rechter, in aanwezigheid van
mr. A. Landstra, als griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
griffier rechter
de griffier is buiten staat deze uitspraak
te ondertekenen.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.