ECLI:NL:RBOVE:2017:3130

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
11 juli 2017
Publicatiedatum
8 augustus 2017
Zaaknummer
5820338 CV 17-2011
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huurrecht en aansprakelijkheid bij teruggeven van gehuurde sloepen

In deze zaak, uitgesproken door de Rechtbank Overijssel op 11 juli 2017, betreft het een geschil tussen Ariadne-Marine B.V. en V.O.F. Hollands Venetië over de staat van gehuurde sloepen na beëindiging van de huurovereenkomst. Ariadne-Marine, de verhuurder, vorderde een schadevergoeding van € 68.298,73 van de huurders, V.O.F. Hollands Venetië, voor herstelkosten van de sloepen die in slechte staat zouden zijn teruggegeven. De huurovereenkomst was op 9 mei 2013 gesloten en de sloepen waren voor een periode van vijf jaar verhuurd. Bij de teruggave van de sloepen in maart 2016 was er geen inspectierapport opgemaakt en had Ariadne-Marine geen gebreken geprotesteerd. De kantonrechter oordeelde dat Ariadne-Marine de staat van de sloepen had aanvaard door deze zonder protest in ontvangst te nemen. Het protest van Ariadne-Marine, dat pas meer dan vier maanden na de teruggave werd geuit, werd als ontijdig beschouwd. De rechter concludeerde dat er geen grondslag was voor aansprakelijkheid van de huurders en wees de vordering van Ariadne-Marine af. Tevens werd Ariadne-Marine veroordeeld in de proceskosten, omdat zij als de in het ongelijk gestelde partij werd aangemerkt.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Zwolle
zaaknummer : 5820338 CV 17-2011
datum : 11 juli 2017
Vonnis in de zaak van:
de besloten vennootschap
ARIADNE-MARINE B.V.,
gevestigd en kantoorhoudende te Amsterdam,
eisende partij, hierna te noemen: ‘Ariadne-Marine’,
gemachtigde mr. A. Robustella, advocaat te Ede,
tegen
1.) de vennootschap onder firma
V.O.F. HOLLANDS VENETIË,
gevestigd te Giethoorn,
en haar vennoten
2.a.)
[ Vennoot A],
en
2.b.)
[Vennoot B],
beiden wonend te [plaats] ,
gedaagde partij, hierna te noemen: ‘ [Vennoot A en B] ’,
gemachtigde mr. L.C. van der Veer, advocaat te Meppel.

1.Het verdere verloop van de procedure

1.1.
Eerder is in deze zaak een tussenvonnis gewezen dat op 25 april 2017 is uitgesproken.
1.2.
Daarna hebben zowel Ariadne-Marine als [Vennoot A en B] bij akte van 24 mei 2017 nadere producties in het geding gebracht. Vervolgens heeft op 30 mei 2017 een comparitie van partijen plaatsgevonden. Van het verhandelde ter zitting is proces-verbaal opgemaakt. Daarna hebben beide partijen zich op de rolzitting van 13 juni 2017 bij akte uitgelaten.
1.3.
De zaak is daarop voor vonnis gesteld.

2.De feiten

2.1.
Ariadne-Marine exploiteert een onderneming die onder meer gericht is op de groothandel in sloepen. [Vennoot A en B] drijft een horecaonderneming in welk verband zij onder meer sloepen aan haar gasten verhuurt.
2.2.
Op 9 mei 2013 is een overeenkomst tussen Ariadne-Marine en [Vennoot A en B] tot stand gekomen waarbij Ariadne-Marine aan [Vennoot A en B] voor de duur van vijf jaren in totaal zes sloepen met een dieselmotor heeft verhuurd, onder afspraak dat de door [Vennoot A en B] van haar gasten verkregen huuropbrengsten tussen Ariadne-Marine en [Vennoot A en B] worden verdeeld.
2.3.
In de overeenkomst van 9 mei 2013 is onder meer vermeld, waarbij voor ‘verhuurder’ is bedoeld [Vennoot A en B] :
13) Voor rekening van verhuurder komen beschikbaarstelling en onderhoud van inventaris, waaronder serviesgoed, koelkast, boegschroef, zwemvesten en andere.
14) Verhuurder zal zorgdragen voor dagelijks onderhoud en veilige opslag van de verhuurvloot. In geval van technisch falen van de aan verhuurder beschikbaar gestelde boten, zal verhuurder Ariadne-Marine onverwijld in kennis stellen en Ariadne-Marine zal dan op korte termijn maatregelen tot herstel nemen, zonder dat deze gehouden is aan verhuurder vergoeding voor gemiste verhuur of anderszins te betalen of te verrekenen, voor de periode van herstel en eventueel transport.
2.4.
Bij de aflevering van de sloepen bij [Vennoot A en B] is geen inspectierapport opgemaakt van de staat waarin de sloepen verkeerden.
2.5.
[Vennoot A en B] heeft zich vanaf 2013 met enige regelmaat beklaagd over gebreken aan de sloepen, waaronder over het stilvallen van de sloepen op het water en het moeten compenseren van haar gasten. In een e-mailbericht van 21 augustus 2013 heeft de door Ariadne-Marine ingeschakelde monteur [X] gesteld te twijfelen over de kwaliteit van de motoren van de sloepen.
2.6.
[Vennoot A en B] heeft de onderneming ‘De Groote Noord Maritiem’ te Giethoorn in 2014 en 2015 ingeschakeld voor het verrichten van reparatiewerkzaamheden aan de door [Vennoot A en B] ter verhuur aangeboden sloepen en voor het terughalen van de op het water stilgevallen sloepen. Deze reparateur heeft in 2014 een vergoeding berekend voor het 16 keer ophalen van boten en in 2015 voor het 21 keer ophalen van boten.
2.7.
In februari 2016 is tussen partijen gesproken over het elektrificeren van de sloepen, waartoe [Vennoot A en B] in verband met het door hem te dragen aandeel in de kosten niet wilde overgaan. Ariadne-Marine heeft [Vennoot A en B] daarop verzocht de sloepen te retourneren.
2.8.
[Vennoot A en B] heeft de zes sloepen omstreeks maart 2016 bij Ariadne-Marine teruggebracht. Van de staat van de sloepen is daarbij geen inspectierapport opgemaakt.
2.9.
Per e-mailbericht van 13 juli 2016 heeft Ariadne-Marine aan [Vennoot A en B] medegedeeld:
Wij hebben enkele weken geleden de franchise-sloepen van u terugontvangen. Het zal u bekend zijn dat ze in erbarmelijke staat waren. Zodanig dat wij ons afvragen of herstel nog mogelijk is. Ongetwijfeld zal een expert hier uitslag over moeten geven. Wij nodigen u dan ook uit voor de beoordeling contact op te nemen met een erkend deskundige en zien een afspraak met deze tegemoet.
[Vennoot A en B] heeft niet op dit e-mailbericht gereageerd.
2.10.
In opdracht van Ariadne-Marine heeft de heer Ing. [Y] , scheepsexpert, op 16 november 2016 de staat van de sloepen onderzocht en daarover op 25 november 2016 een rapport uitgebracht. Deze expert begroot de kosten van herstel van ‘schade en achterstallig onderhoud’ voor de zes sloepen op een bedrag van € 64.789,45. Een afschrift van dit rapport is op 29 november 2016 aan [Vennoot A en B] gezonden, onder gelijktijdige toezending van een factuur voor genoemd bedrag.
2.11.
Per brief van 6 januari 2017 heeft de door Ariadne-Marine ingeschakelde gemachtigde [Vennoot A en B] tot betaling aangemaand voor voornoemd bedrag, vermeerderd met rente en een vergoeding voor buitengerechtelijke kosten tot een som van € 68.107,02.
3. Het geschil
3.1.
De vordering van Ariadne-Marine strekt ertoe dat [Vennoot A en B] wordt veroordeeld tot betaling van € 68.298,73, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 1 maart 2017, onder veroordeling van [Vennoot A en B] in de proceskosten.
3.2.
[Vennoot A en B] heeft de vordering bestreden en de afwijzing daarvan bepleit.
3.3.
Op wat partijen ter onderbouwing van hun vordering onderscheidenlijk hun verweer hebben aangevoerd, zal, voor zover van belang, in het navolgende worden ingegaan.

4.De verdere beoordeling

4.1.
In geschil is het antwoord op de vraag of [Vennoot A en B] gehouden is aan Ariadne-Marine te vergoeden de kosten van herstel en reparatie van de gehuurde en teruggegeven sloepen, zoals Ariadne-Marine stelt en [Vennoot A en B] bestrijdt.
4.2.
De kantonrechter stelt voorop dat [Vennoot A en B] als huurster alleen aansprakelijk is voor beschadigingen aan het gehuurde indien deze door haar tijdens de looptijd van de huurovereenkomst veroorzaakt zijn en voor zover deze niet het gevolg zijn van normaal gebruik en slijtage. Nu tussen partijen vast staat dat bij het aangaan van de huurovereenkomst geen beschrijving is opgemaakt, wordt ingevolge het bepaalde in artikel 7:224 lid 2 BW [Vennoot A en B] verondersteld het gehuurde te hebben ontvangen in de staat zoals deze was bij het einde van de huurovereenkomst.
4.3.
De stelling van Ariadne-Marine dat bij gebrek aan een beschrijving van het gehuurde [Vennoot A en B] moet worden verondersteld dat zij de sloepen in 2013 in goede staat heeft aanvaard, vindt geen steun in het recht. Dat de sloepen in 2013 nieuw waren, althans in nieuwstaat verkeerden, zoals Ariadne-Marine stelt, is ook gemotiveerd door [Vennoot A en B] weersproken, daartoe stellend dat twee van de kleinere sloepen uit de verhuur kwamen bij een bedrijf in Wanneperveen en dat de twee grotere sloepen door Ariadne-Marine uit Duitsland zijn teruggehaald en bij [Vennoot A en B] zijn gebracht. De stelling van Ariadne-Marine vindt ook geen steun in de overgelegde stukken, waarbij de kantonrechter vaststelt dat de door Ariadne-Marine ingeschakelde scheepsexpert in zijn rapport melding maakt dat de motoren in 2011 in de sloepen zijn ingebouwd. Er is daardoor geen grond om aan te nemen dat de sloepen in mei 2013 nieuw waren of in nieuwstaat verkeerden.
4.4.
De verplichting van de huurder om het gehuurde bij het einde van de huurovereenkomst aan verhuurder op te leveren in de staat, zoals bedoeld in artikel 7:224 lid 2 BW, is een verplichting, waaraan voldaan moet zijn ten tijde van de oplevering. Wordt aan die verplichting op dat moment niet voldaan, dan treedt verzuim in, zonder dat de huurder nog in gebreke behoeft te worden gesteld.
4.5.
In dit geval is gesteld noch gebleken dat er voorafgaande aan op de door Ariadne-Marine verlangde teruggave een zogenaamde voorinspectie van de sloepen heeft plaatsgevonden. Het staat voorts vast dat noch bij feitelijke teruggave van de sloepen bij het magazijn van Ariadne-Marine - het moment als hiervoor bedoeld in 4.4. - Ariadne-Marine als verhuurder aan [Vennoot A en B] geen gebreken heeft voorgehouden die zij volgens haar diende te herstellen alvorens sprake zou kunnen zijn van oplevering in dezelfde staat als waarin zij het gehuurde had ontvangen. Van enige opmerking of protest onmiddellijk na die teruggave is evenmin gebleken. Daaruit kan geen andere conclusie volgen dan dat Ariadne-Marine de staat waarin [Vennoot A en B] de sloepen opnieuw aan haar ter beschikking stelde, heeft aanvaard. Er heeft dan ook te gelden dat er op dat moment overeenstemming werd bereikt dat de staat waarin de sloepen werden teruggegeven, beantwoordde aan de staat bij ontvangst.
4.6.
Ariadne-Marine kan alleen dan niet aan haar aanvaarding worden gehouden indien die aanvaarding op onzuivere wijze tot stand is gekomen ofwel indien sprake is van een wilsgebrek. Daarover is echter niets gesteld of gebleken.
4.7.
Aan het protest van Ariadne-Marine van 13 juli 2016 over de wijze waarop / de staat waarin [Vennoot A en B] de sloepen in maart 2016 heeft teruggegeven, komt dan ook geen betekenis toe. Hetzelfde geldt voor wat over de staat van de sloepen in het rapport van de door Ariadne-Marine ingeschakelde scheepsexpert van 25 november 2016 is vermeld en van welk rapport [Vennoot A en B] op 29 november 2016 in kennis is gesteld.
4.8.
Een dergelijk ontijdig protest schendt overigens ook in ernstige mate de (bewijs)belangen van [Vennoot A en B] . Ten eerste zou, indien gelijk zou zijn geprotesteerd door Ariadne-Marine, in overleg mogelijk tot reparatie of herstel door [Vennoot A en B] zelf besloten besloten hebben kunnen worden, indien daartoe aanleiding was. Ten tweede is [Vennoot A en B] in de huidige situatie niet in staat om de toenmalige omstandigheden te onderbouwen en daarmee wordt hij in zijn bewijspositie geschaad. Zo zijn de sloepen na retournering in de macht van Ariadne-Marine geweest en is, zo blijkt uit het rapport van de scheepsexpert, tenminste één van de sloepen sindsdien buiten gestald geweest, met als gevolg dat die sloep deels met water vol is komen te staan. Dit feit heeft op zichzelf, zo moet uit datzelfde rapport worden afgeleid, al tot schade en noodzakelijke herstelwerkzaamheden geleid. Indien Ariadne-Marine tijdig had geklaagd, hadden de gevolgen van de vermeende tekortkoming van de zijde van [Vennoot A en B] aldus beperkt kunnen worden. Er is daarom te minder reden om afstand te nemen van het hiervoor weergegeven uitgangspunt dat Ariadne-Marine door zonder enig voorbehoud of protest de sloepen in ontvangst te nemen de staat van de sloepen heeft aanvaard.
4.9.
Ter comparitie is nog gebleken dat [Vennoot A en B] per abuis een aantal kussens en tenminste één afdekzeil / biminitop van de sloepen heeft verzuimd aan Ariadne-Marine terug te geven. [Vennoot A en B] heeft daarop ter comparitie Ariadne-Marine aangeboden dat zij die zaken bij haar afhaalt, op welk aanbod Ariadne-Marine is ingegaan. Uit de aktewisseling blijkt echter dat Ariadne-Marine die afspraak niet wenst na te komen om reden dat de eerdere overeenkomst van partijen bepaalt dat [Vennoot A en B] die zaken dient te retourneren. Niet valt in te zien dat Ariadne-Marine zonder instemming van [Vennoot A en B] alsnog op die nadere afspraak ter comparitie kan terug komen. Dat Ariadne-Marine thans genoemde zaken mist, kan zij dan ook niet (meer) aan [Vennoot A en B] tegenwerpen.
4.10.
Gelet op het voorgaande is er daarom geen grondslag voor aansprakelijkheid van [Vennoot A en B] . De conclusie is dat de vordering van Ariadne-Marine niet voor toewijsbaar is.
4.11.
Ariadne-Marine heeft geen feiten of omstandigheden te bewijzen aangeboden, die tot een andere beoordeling van het geschil kunnen leiden. Voor bewijslevering is daarom geen plaats.
4.12.
Ariadne-Marine zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden verwezen als hierna weer te geven, een vergoeding voor nakosten daaronder begrepen. De akte van 13 juni 2017 zal daarbij niet in de puntentelling worden betrokken.
4.13.
Wat partijen voor het overige hebben aangevoerd, behoeft gelet op het voorgaande geen afzonderlijke bespreking.

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
wijst de vordering van Ariadne-Marine af;
5.2.
veroordeelt Ariadne-Marine in de kosten van het geding, tot op heden aan de zijde van [Vennoot A en B] vastgesteld op € 1.200,00 aan salaris gemachtigde (2,0 punten × tarief € 600,00) en op € 100,00 aan nakosten;
5.3.
verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Aldus gewezen door mr. W.F. Boele, kantonrechter, en uitgesproken in de openbare terechtzitting van 11 juli 2017, in tegenwoordigheid van de griffier.