In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 4 augustus 2017 uitspraak gedaan in een verzoek van een vrouw om een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van haar minderjarige kind, geboren uit een inmiddels verbroken relatie met de man. De vrouw verzocht de rechtbank om een door de man te betalen bijdrage van € 167,- per maand, met ingang van 1 november 2016. De man verzocht de rechtbank om de vrouw niet-ontvankelijk te verklaren in haar verzoek of dit verzoek af te wijzen, en stelde een zelfstandig verzoek in tot vaststelling van de zorgregeling.
De rechtbank heeft de feiten en het procesverloop in overweging genomen, waaronder de ingediende verzoeken en de mondelinge behandeling die op 27 juni 2017 heeft plaatsgevonden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vrouw en de man beiden belast zijn met het gezag over hun minderjarige kind, dat erkend is door de man. De rechtbank heeft de behoefte van het kind vastgesteld op € 558,- per maand, op basis van het gezamenlijk netto gezinsinkomen van de ouders ten tijde van hun samenleving.
De rechtbank heeft de draagkracht van zowel de man als de vrouw berekend en vastgesteld dat de totale draagkracht van beide ouders € 618,- per maand bedraagt. De rechtbank heeft vervolgens de bijdrage van de man vastgesteld op € 128,- per maand, rekening houdend met een zorgkorting. Daarnaast heeft de rechtbank een voorlopige zorgregeling vastgesteld voor de zomervakantie van 2017 en de beslissing over de definitieve zorgregeling aangehouden in afwachting van de resultaten van een mediationtraject. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.