ECLI:NL:RBOVE:2017:3184

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
4 augustus 2017
Publicatiedatum
10 augustus 2017
Zaaknummer
C/08/200410 / FA RK 17-783
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verdeling van de onderhoudsbijdrage en zorgregeling voor minderjarige kinderen na beëindiging van een relatie

In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 4 augustus 2017 uitspraak gedaan in een verzoek van een vrouw om een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van haar minderjarige kind, geboren uit een inmiddels verbroken relatie met de man. De vrouw verzocht de rechtbank om een door de man te betalen bijdrage van € 167,- per maand, met ingang van 1 november 2016. De man verzocht de rechtbank om de vrouw niet-ontvankelijk te verklaren in haar verzoek of dit verzoek af te wijzen, en stelde een zelfstandig verzoek in tot vaststelling van de zorgregeling.

De rechtbank heeft de feiten en het procesverloop in overweging genomen, waaronder de ingediende verzoeken en de mondelinge behandeling die op 27 juni 2017 heeft plaatsgevonden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vrouw en de man beiden belast zijn met het gezag over hun minderjarige kind, dat erkend is door de man. De rechtbank heeft de behoefte van het kind vastgesteld op € 558,- per maand, op basis van het gezamenlijk netto gezinsinkomen van de ouders ten tijde van hun samenleving.

De rechtbank heeft de draagkracht van zowel de man als de vrouw berekend en vastgesteld dat de totale draagkracht van beide ouders € 618,- per maand bedraagt. De rechtbank heeft vervolgens de bijdrage van de man vastgesteld op € 128,- per maand, rekening houdend met een zorgkorting. Daarnaast heeft de rechtbank een voorlopige zorgregeling vastgesteld voor de zomervakantie van 2017 en de beslissing over de definitieve zorgregeling aangehouden in afwachting van de resultaten van een mediationtraject. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Familierecht en Jeugdrecht
Zittingsplaats Zwolle
zaaknummer: C/08/200410 / FA RK 17-783
beschikking van de enkelvoudige familiekamer voor burgerlijke zaken
d.d. 4 augustus 2017
inzake
[verzoekster],
verder te noemen: de vrouw,
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster,
advocaat mr. S.P. ter Linden,
en
[verweerder],
verder te noemen: de man,
wonende te [woonplaats] ,
verweerder,
advocaat mr. E.N. Mulder.

1.Het procesverloop

1.1.
De rechtbank heeft kennis genomen van de navolgende bescheiden:
- het verzoek met bijlagen, binnengekomen op 07 april 2017;
- het verweer, tevens zelfstandig verzoek, met bijlagen, binnengekomen op 04 mei 2017;
- een op 26 juni 2017 binnengekomen brief van de advocaat van de vrouw van 23 juni 2017 met bijlagen.
1.2.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft met gesloten deuren plaatsgevonden op 27 juni 2017. Ter zitting zijn verschenen en gehoord: partijen beiden bijgestaan door hun advocaat. Verder is namens de Raad voor de Kinderbescherming, hierna als de Raad aangeduid, verschenen [X] .

2.De feiten

2.1.
Uit de –inmiddels verbroken- relatie van partijen is het navolgende minderjarige kind:
[A], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] .
De minderjarige is erkend door de man. De man en de vrouw zijn beiden belast met het gezag.
2.2.
De relatie tussen partijen is geëindigd op of omstreeks mei 2014.
2.3.
De vrouw is op 20 december 2016 een geregistreerd partnerschap aangegaan met [B] .

3.Het verzoek

De vrouw verzoekt de rechtbank bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, een door de man te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige kinderen van partijen met ingang van 1 november 2016 vast te stellen op € 167,- per maand, dan wel op een zodanig bedrag en met ingang van een zodanig moment als de rechtbank juist acht.

4.Het verweer tevens houdend zelfstandig verzoek

De man verzoekt de rechtbank de vrouw in haar verzoek niet-ontvankelijk te verklaren dan wel dit verzoek af te wijzen, dan wel een bedrag aan kinderbijdrage vast te stellen op nihil, . Hij verzoekt de rechtbank bij zelfstandig verzoek, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, te bepalen dat de zorgregeling tussen [A] en de man zal zijn conform hetgeen de man heeft opgenomen onder punt 6 van het verweerschrift, tevens inhoudende een zelfstandig verzoek tot vaststelling van de zorgregeling, kosten rechtens.

5.De beoordeling

5.1.
De kinderbijdrage
5.1.1.
Ingangsdatum
De rechtbank hanteert als ingangsdatum van de kinderbijdrage de datum van indiening van het verzoekschrift, nu dat het moment is dat de man op de hoogte kon zijn van een eventuele kinderbijdrage. Daarnaast dient behoedzaam te worden omgegaan met de terugwerkende kracht.
5.1.2.
Behoefte
De man betwist de hoogte van de behoefte van het minderjarige kind zoals door de vrouw gesteld.
De rechtbank hanteert voor de vaststelling van de behoefte van het minderjarige kind de tabel "Eigen aandeel van ouders in de kosten van kinderen" die behoort bij het rapport Alimentatienormen van de Expertgroep Alimentatienormen. Uitgangspunt voor de bepaling van de behoefte van een kind is de aanbeveling van de Expertgroep Alimentatienormen om uit te gaan van het gezinsinkomen van de ouders ten tijde van de samenleving dan wel het latere inkomen van de onderhoudsplichtige ouder als dat nadien hoger is dan dat gezinsinkomen.
Nu niet weersproken is dat partijen op of omstreeks mei 2014 hun samenleving hebben verbroken, neemt de rechtbank het inkomen dat door beide partijen tot dat moment werd gegenereerd in beginsel als leidraad voor de vaststelling van de behoefte van de minderjarige.
Het belastbare loon van de man bedroeg blijkens de december specificatie in 2013 € 35.679,-, hetgeen rekening houdend met de voor hem geldende tarieven inkomstenbelasting en de heffingskortingen in 2014, neerkomt op een besteedbaar inkomen van € 2.142,- netto per maand.
Het belastbare loon van de vrouw bedroeg blijkens de jaaropgaaf 2013 € 19.061,-, hetgeen rekening houdend met de voor haar geldende tarieven inkomstenbelasting en de heffingskortingen in 2014, neerkomt op een besteedbaar inkomen van € 1.360,- netto per maand.
Het gezamenlijk netto gezinsinkomen bedroeg ten tijde van het huwelijk aldus € 3.502,- per maand. Nu gesteld noch gebleken is dat het huidige inkomen van één van de ouders het voormalig gezinsinkomen overstijgt, neemt de rechtbank het voormalig gezinsinkomen als uitgangspunt voor de bepaling van de behoefte van de minderjarige.
Op basis van de tabel 2014 en voormeld netto gezinsinkomen berekent de rechtbank de behoefte van het minderjarige kind aan een bijdrage van zijn ouders op € 535,34 per maand hetgeen na indexering met ingang van 1 januari 2017 neerkomt op afgerond € 558,- per maand.
5.1.3.
De onderhoudsplichtigen
De vrouw is op 20 december 2016 een geregistreerd partnerschap aangegaan met [B] , hierna te noemen de stiefouder.
Blijkens de Parlementaire Geschiedenis met betrekking tot artikel 1:395 BW zijn, in het
geval de onderhoudsverplichting van de stiefouder samenvalt met die van de ouder van de kinderen, de verplichtingen ter zake van onderhoud in beginsel van gelijke rang. De omvang van ieders onderhoudsverplichting hangt dan af van de omstandigheden van het geval. Als belangrijke factoren hebben in het bijzonder te gelden het gegeven dat tussen de ouder en het kind een nauwere verwantschap bestaat dan tussen de stiefouder en het stiefkind, de draagkracht van de ouder en de stiefouder en de feitelijke verhouding tot ieder van de
onderhoudsplichtigen.
In casu is sprake (geweest) van een zeer regelmatig contact tussen de man en de minderjarige. De partner van de vrouw is pas sinds 20 december 2016 stiefouder van de minderjarige. De vrouw en haar partner verwachten samen bovendien een kindje waarvoor zij beiden in de toekomst onderhoudsplichtig zijn. De draagkracht van de man en de vrouw is toereikend om in de behoefte van de minderjarige [A] te voorzien. Wanneer de onderhoudsbijdragen van de drie onderhoudsplichtigen naar rato van hun draagkracht worden vastgesteld, dan zou dat betekenen dat een groot deel van de behoefte van de minderjarige voor rekening van de stiefouder zou komen, omdat hij het hoogste inkomen genereert. Dit acht de rechtbank geen redelijke verdeling, gelet op de genoemde omstandigheden. De rechtbank stelt de onderhoudsverplichting van de man jegens de minderjarige vast op basis van de naar ratoverdeling van de draagkracht van de man en de vrouw waarbij bij de man rekening wordt gehouden met de zorgkorting.
De rechtbank zal dan ook de draagkracht van de man en de vrouw vaststellen.
5.1.4.
De draagkracht van de man
De rechtbank gaat bij de berekening van de draagkracht van de man voor een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van het minderjarige kind uit van de navolgende gegevens.
Blijkens de salarisspecificaties over de maanden januari tot en met maart 2017 bedraagt het inkomen van de man € 2.277,65 bruto per maand, te vermeerderen met vakantietoeslag. Bij de berekening van het besteedbaar inkomen van de man houdt de rechtbank rekening met de pensioenpremie, de verschuldigde premieheffing WGA en de inkomstenbelasting. De man heeft recht op de algemene heffingskorting en de arbeidskorting.
Op grond van voormelde gegevens becijfert de rechtbank het netto besteedbaar inkomen (NBI) van de man op € 1.899,- per maand.
De rechtbank berekent de draagkracht van de man aan de hand van de formule 70% x [NBI – (0,3 NBI + 905)] op € 297,- per maand.
De rechtbank ziet geen aanleiding om op de formule een correctie toe te passen ten aanzien van de woonlasten, nu het een forfaitaire last betreft en gebleken is dat de man thans een woning huurt.
5.1.5.
De draagkracht van de vrouw
De rechtbank gaat bij de berekening van de draagkracht van de vrouw voor een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van het minderjarige kind uit van de navolgende gegevens.
Blijkens de salarisspecificaties over de maanden februari tot en met maart 2017 bedraagt het inkomen van de vrouw € 1.959,20 bruto per maand, te vermeerderen met vakantietoeslag. De rechtbank zal echter rekening houden met de periodiek die de vrouw vanaf mei ontvangt, nu de man onweersproken heeft gesteld dat haar maandinkomen thans bruto € 2.008,80 bedraagt. Daarnaast ontvangt zij een eindejaarsuitkering van € 1.657,- bruto per jaar. De rechtbank is van oordeel dat geen rekening gehouden dient te worden met een onregelmatigheidstoeslag, nu de vrouw onweersproken heeft gesteld dat zij door haar zwangerschap deze toeslag niet meer ontvangt.
Bij de berekening van het besteedbaar inkomen van de vrouw houdt de rechtbank rekening met de (aanvullende) pensioenpremie en de inkomstenbelasting. De vrouw heeft recht op de algemene heffingskorting, de arbeidskorting en de inkomensafhankelijke combinatiekorting.
Op grond van voormelde gegevens becijfert de rechtbank het netto besteedbaar inkomen (NBI) van de vrouw per jaar, op € 1.948,- per maand.
De rechtbank berekent de draagkracht van de vrouw aan de hand van de formule 70% x [NBI – (0,3 NBI + 905)] op € 321,- per maand.
5.1.6.
Dedraagkrachtvergelijking
Nu de totale draagkracht van de man en de vrouw tezamen € 618,- (€ 297,- + € 321,-) per maand bedraagt en deze hoger is dan de behoefte, die is vastgesteld op € 558,- per maand, dient het aandeel van de man en de vrouw in de kosten van de kinderen te worden berekend. Dit aandeel wordt berekend met behulp van de formule:
[eigen draagkracht : totale draagkracht] x totale behoefte
Aan de hand van de hiervoor overwogen formule wordt het aandeel van de man vastgesteld op een (afgerond) bedrag van € 268,- per maand (€ 297,- : € 618,- x € 558,-). Het aandeel van de vrouw stelt de rechtbank vast op (afgerond) € 290,- per maand (€ 321,- : € 618,- x € 558,-).
5.1.7.
De zorgkorting
De man heeft aanspraak op een zorgkorting. De rechtbank volgt wat betreft de hoogte van die zorgkorting de richtlijn van de Expertgroep Alimentatienormen, inhoudende dat het percentage van de zorgkorting afhankelijk is van de hoeveelheid omgang of zorg. Uitgaande van voormelde regeling geldt een zorgkortingspercentage van 25. Nu het aandeel van de ouders in de kosten van de kinderen € 558,- per maand bedraagt, beloopt de zorgkorting € 140,- per maand.
Aldus gerekend resteert een door de man aan de vrouw te leveren bijdrage in de kosten voor [A] van € 128,- (€ 268,- minus de zorgkorting van € 140,-) per maand. Voormelde bijdrage acht de rechtbank in overeenstemming met de wettelijke maatstaven en zal zij toewijzen.
5.2.
De verdeling van de zorg- en opvoedingstaken
Ouders zijn verdeeld over de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken. De rechtbank is met de Raad van oordeel dat ouders met elkaar in gesprek dienen te (blijven) gaan ter verbetering van hun onderlinge vertrouwen en communicatie. De rechtbank is tevens met de Raad van oordeel dat mediation daarvoor een goed traject kan bieden dat in het belang van de minderjarige is.
Ouders hebben ter zitting verklaard bereid te zijn tot het volgens van een mediationtraject. De rechtbank zal de beslissing over een definitieve zorgregeling aanhouden in afwachting van de resultaten van genoemde mediation.
In afwachting van inlichtingen van de man en de vrouw over het verloop en de resultaten van het mediationtraject met betrekking tot de zorgregeling, zal de rechtbank de zaak voor een periode van circa vier maanden gerekend vanaf de zittingsdatum aanhouden.
De man en de vrouw hebben tevens in onderling overleg met elkaar afgesproken dat, totdat nader wordt overeengekomen of beslist, de volgende zorgregeling ten aanzien van de zomervakantie 2017 zal gelden als hierna staat vermeld. De rechtbank zal deze regeling vaststellen.

6.De beslissing

De rechtbank:
6.1.
bepaalt de door de man aan de vrouw te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van het minderjarige kind:
[A], geboren te [woonplaats] op [geboortedatum]
met ingang van 7 april 2017 op
€ 128,- (eenhonderd en achtentwintig EURO)per maand, voor de toekomst telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
6.2.
stelt inzake het recht van het minderjarige kind op een gelijkwaardige verzorging en opvoeding door beide ouders de navolgende regeling ten aanzien van de zomervakantie 2017 vast: vrijdag 21 juli 2017 tot maandag 24 juli 11.00 uur bij de man, daarna drie weken bij de vrouw tot 14 augustus om 11.00 uur naar de man tot zondag 3 september om 16.00 uur terug naar de vrouw;
6.3.
verklaart de beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
6.4.
houdtde beslissing
aanmet betrekking tot zorgregeling in afwachting van de resultaten van het mediationtraject en de verdere voortgang van de procedure, waarover de ouders de rechtbank uiterlijk op
27 oktober 2017dienen te berichten.
Deze beschikking is gegeven te Zwolle door mr. J. de Ruiter en in het openbaar uitgesproken op 4 augustus 2017 in tegenwoordigheid van mr. M.G. Jansen, griffier.
[.]
[.]
[.] .