ECLI:NL:RBOVE:2017:3196

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
27 juli 2017
Publicatiedatum
11 augustus 2017
Zaaknummer
C/08/203706 / KG ZA 17-208
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • W.K.F. Hangelbroek
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot opheffing executoriaal beslag afgewezen; dwangsommen niet verjaard

In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 27 juli 2017 uitspraak gedaan in een kort geding tussen [eiseres] en de Gemeente Enschede. [Eiseres] vorderde de opheffing van executoriaal beslag dat door de Gemeente was gelegd op haar onroerende zaak, alsook een verbod op de aangekondigde executoriale verkoop. De Gemeente had eerder een last onder dwangsom opgelegd aan [eiseres] wegens het zonder vergunning plaatsen van een kapschuur en zwembadoverkapping. Na een reeks juridische procedures, waaronder een uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State, had de Gemeente een dwangbevel uitgevaardigd en executoriaal beslag gelegd. De voorzieningenrechter oordeelde dat de vorderingen van [eiseres] niet konden worden toegewezen, omdat de Gemeente niet in haar invorderingsbevoegdheid was beperkt en er geen acute noodsituatie aan de zijde van [eiseres] was aangetoond. De rechtbank concludeerde dat de Gemeente gerechtigd was om over te gaan tot invordering van de verbeurde dwangsommen, en dat de vorderingen van [eiseres] om het beslag op te heffen en de invordering te staken, werden afgewezen. Tevens werd [eiseres] veroordeeld in de proceskosten van de Gemeente, die op € 1.434,00 werden begroot.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Almelo
zaaknummer / rolnummer: C/08/203706 / KG ZA 17-208
Vonnis in kort geding van 27 juli 2017
in de zaak van
[eiseres],
wonende te [woonplaats] ,
eiseres,
advocaat mr. S. Maakal te Heerenveen,
tegen
de publiekrechtelijke rechtspersoon
GEMEENTE ENSCHEDE,
zetelend te Enschede,
gedaagde,
advocaat mr. J. Saelman te Amsterdam.
Partijen zullen hierna ‘ [eiseres] ’ en ‘de Gemeente’ genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding met producties;
  • de door de Gemeente overgelegde producties;
  • de mondelinge behandeling;
  • de pleitnota van [eiseres] ;
  • de pleitnota van de Gemeente.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Bij brief van 20 maart 2013 heeft de Gemeente [eiseres] een last onder dwangsom opgelegd, omdat [eiseres] zonder vergunning een kapschuur en zwembadoverkapping had geplaatst.
2.2.
Tegen dit besluit heeft [eiseres] bezwaar gemaakt en beroep ingesteld. Deze rechtbank heeft bij uitspraak van 26 maart 2014 het beroep ongegrond verklaard en het besluit van de Gemeente in stand gelaten.
2.3.
Op 1 mei 2014 heeft de Gemeente een invorderingsbesluit genomen.
2.4.
Het door [eiseres] tegen dat besluit ingestelde hoger beroep is op 1 juli 2015 door de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) ongegrond verklaard, met dien verstande dat de Gemeente – kort gezegd – niet meer dan
€ 33.000,00 kan invorderen, omdat de verbeurde dwangsommen deels zijn verjaard.
2.5.
Op 20 augustus 2015 heeft de Gemeente een dwangbevel uitgevaardigd tegen
[eiseres] , waarbij betaling wordt gevorderd van het bedrag van € 33.000,00 wegens verbeurde dwangsommen, vermeerderd met rente en kosten. De deurwaarder heeft het dwangbevel op 22 september 2015 aan [eiseres] betekend.
2.6.
[eiseres] is vervolgens een executiegeschil gestart op grond van
artikel 438 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). Bij vonnis van
9 november 2015 heeft deze rechtbank de vorderingen van [eiseres] afgewezen.
2.7.
Op 12 september 2016 heeft de Gemeente ten laste van [eiseres] executoriaal beslag laten leggen onder de ABN Amro bank en de Rabobank, welke beslagen geen doel hebben getroffen. Deze derdenbeslagen zijn op 16 september 2016 aan [eiseres] betekend.
2.8.
Op 6 juli 2017 heeft de Gemeente executoriaal beslag laten leggen op de onroerende zaak van [eiseres] , gelegen aan [het adres] (hierna: de woning).

3.Het geschil

3.1.
[eiseres] vordert samengevat - primair de opheffing van het door de Gemeente gelegde executoriale beslag, met onmiddellijke ingang, en subsidiair de Gemeente te gebieden het gelegde executoriale beslag op te heffen binnen een termijn van uiterlijk veertien dagen na het in dezen te wijzen vonnis, en om haar te verbieden de aangekondigde executoriale verkoop doorgang te laten vinden, op straffe van verbeurte van een dwangsom, en in beide gevallen (primair en subsidiair) de Gemeente te gebieden om de invordering van de verbeurde dwangsommen te staken en gestaakt te houden, eveneens op straffe van verbeurte van een dwangsom, althans (meer subsidiair) een zodanige voorlopige voorziening te treffen als in goede justitie geraden wordt geacht, een en ander uitvoerbaar bij voorraad en met veroordeling van de Gemeente in de proceskosten, waaronder de nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente.
3.2.
[eiseres] legt - samengevat weergegeven - aan haar vorderingen ten grondslag dat de bevoegdheid tot invordering van de verbeurde dwangsommen is komen te vervallen als gevolg van verjaring. Voorts maakt de Gemeente volgens [eiseres] misbruik van recht door beslag te leggen en te dreigen met openbare verkoop. De woning staat immers “onder water” en is door verschillende oorzaken aan waardevermindering onderhevig. Voorts bestaat er zicht op legalisatie van de kapschuur en zal [eiseres] bij gedwongen verkoop in een acute noodsituatie komen te verkeren. Aldus dient een belangenafweging in haar voordeel uit te vallen.
3.3.
De Gemeente voert verweer, strekkende tot afwijzing van de vorderingen van
[eiseres] , met veroordeling van [eiseres] in de kosten.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Het spoedeisend belang is een gegeven, gelet op de aard van het gevorderde.
4.2.
Bij een executiegeschil als het onderhavige kunnen geen inhoudelijke bezwaren tegen de executoriale titel aangevoerd worden, behoudens die welke nopen tot het oordeel dat sprake is van misbruik van bevoegdheid. Volgens [eiseres] is hiervan in dit geval sprake, enerzijds omdat de invorderingsbevoegdheid van de Gemeente zou zijn verjaard en anderzijds omdat haar belangen bij opheffing van het beslag zwaarder dienen te wegen dan de belangen van de Gemeente bij voortzetting van de executie. De Gemeente heeft deze standpunten gemotiveerd betwist. De voorzieningenrechter overweegt hieromtrent als volgt.
Verjaring
4.3.
Op grond van artikel 5:35 Algemene wet bestuursrecht (Awb) verjaart in afwijking van artikel 4:104 Awb de bevoegdheid tot invordering van een verbeurde dwangsom door verloop van één jaar na de dag waarop zij is verbeurd. Het bestuursorgaan kan de verjaring stuiten door een handeling als bedoeld in de artikelen 4:105 en 4:106 Awb.
4.4.
In casu staat vast dat er oorspronkelijk tien dwangsommen verbeurd zijn, waarvan er, ingevolge de uitspraak van de Afdeling van 1 juli 2015, twee zijn verjaard. Het geschil richt zich op de overige acht dwangsommen van totaal € 33.000,00. Tussen partijen is niet in geschil dat de verjaring van deze dwangsommen drie keer is opgeschort en vervolgens op 7 juli 2015 is gestuit door een aanmaning van de Gemeente, waarna een nieuwe verjaringstermijn van een jaar is gaan lopen die zou eindigen op 7 juli 2016. Voorts is niet in geschil dat de Gemeente binnen die nieuwe verjaringstermijn, namelijk op
20 augustus 2015, een dwangbevel heeft uitgevaardigd, dat door de deurwaarder op
22 september 2015 aan [eiseres] is betekend.
4.5.
Volgens [eiseres] is met het uitvaardigen van het dwangbevel de verjaring wederom gestuit en verlengd tot 20 augustus 2016. Dit was volgens haar de laatste verlenging. De Gemeente heeft vervolgens de verjaringstermijn geprobeerd te stuiten door tevergeefs beslag te leggen onder twee banken waarmee [eiseres] geen relatie onderhoudt. Naar de mening van [eiseres] is de verjaring, nu de bedoelde derdenbeslagen geen doel hebben getroffen, niet gestuit.
4.6.
De Gemeente stelt zich op het standpunt dat de verjaring is gestuit door betekening van het dwangbevel aan [eiseres] door de deurwaarder op 22 september 2015, waarna een nieuwe verjaringstermijn is gaan lopen tot 22 september 2016. Vervolgens is de verjaring opnieuw tijdig gestuit, namelijk op 12 september 2016, althans
16 september 2016, door beslaglegging onder de ABN Amro bank en de Rabobank en de betekening van die beslagen aan [eiseres] . Dat de derdenbeslagen geen doel hebben getroffen is volgens de Gemeente niet relevant voor de vraag of de verjaring is gestuit.
4.7.
De voorzieningenrechter overweegt dat op grond van artikel 4:106 Awb een bestuursorgaan de verjaring kan stuiten door
a)een aanmaning als bedoeld in
artikel 4:112 Awb,
b)een beschikking tot verrekening of
c)een dwangbevel dan wel
d)door een daad van tenuitvoerlegging van een dwangbevel. Zowel het uitvaardigen van het dwangbevel op 20 augustus 2015 als de betekening daarvan aan [eiseres] op
22 september 2015 kan, gelet op de tekst van de wet, als stuitingshandeling worden aangemerkt. Betekening van een dwangbevel kan immers worden aangemerkt als een daad van tenuitvoerlegging daarvan. De Gemeente heeft vervolgens tijdig, dat wil zeggen vóór 22 september 2016, executoriaal beslag gelegd onder de ABN Amro bank en de Rabobank en die beslagen door de deurwaarder laten betekenen aan [eiseres] . Ook deze beslagleggingen dienen te worden beschouwd als daden van tenuitvoerlegging van een dwangbevel en hebben derhalve stuitende werking ingevolge artikel 4:106 Awb. Met de betekening heeft de Gemeente haar bedoeling om tot invordering van de verbeurde dwangsommen over te gaan duidelijk aan [eiseres] kenbaar gemaakt. Met haar stelling dat de beslagen geen stuitende werking toekomen nu deze geen doel hebben getroffen stelt [eiseres] een eis die de wet niet stelt. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is de vordering van de Gemeente (telkens) tijdig gestuit en is de invorderingsbevoegdheid van de Gemeente niet verjaard.
Misbruik van recht
4.8.
[eiseres] stelt zich op het standpunt dat de woning “onder water” staat en aan waardevermindering onderhevig is. Ook zou er zicht op legalisatie van de kapschuur bestaan en zou [eiseres] bij een gedwongen verkoop in een acute noodsituatie komen te verkeren. Deze stellingen zijn door de Gemeente betwist. De Gemeente wijst erop dat waardevermindering niet kan leiden tot een verbod tot executie. Volgens de Gemeente staat al ruim twee jaar onherroepelijk vast dat de dwangsommen zijn verbeurd en had [eiseres] vanaf dat moment tot betaling kunnen en moeten overgaan. Eventueel zicht op legalisatie doet daar niet aan af. Nu de bank als hypotheekhouder gerechtigd is om de executie over te nemen zal het traject van openbare verkoop nog maanden duren. Van een noodtoestand is volgens de Gemeente dan ook geen sprake. Mede ter voorkoming van precedentwerking heeft de Gemeente een zwaarwegend belang bij invordering.
4.9.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat de enkele omstandigheid dat de Gemeente mogelijk in financiële zin niets zal opschieten met gedwongen verkoop van de woning, niet tot gevolg mag hebben dat [eiseres] de vordering van de Gemeente zonder meer onbetaald kan laten en de dwangsommen aldus nog slechts een loos dreigement zijn. Dat geldt temeer nu een dwangbevel juist beoogt een sterke prikkel te zijn - niet alleen in dit geval maar ook in andere gevallen - waarvan niet wenselijk is dat deze kan worden afgedaan met de stelling dat de woning “onder water” staat dan wel aan waardevermindering onderhevig is.
4.10.
De voorzieningenrechter volgt de Gemeente in haar standpunt dat in casu sprake is van een onherroepelijke betalingsverplichting van [eiseres] . [eiseres] werpt diverse scenario’s op waarvan in de toekomst mogelijk sprake zal zijn, waaronder legalisatie. Als die scenario’s al werkelijkheid worden - wat gelet op de gemotiveerde betwisting daarvan door de Gemeente nog valt te bezien - dan doen die niet af aan de verplichting van [eiseres] om de verbeurde dwangsommen aan de Gemeente te betalen.
4.11.
De Gemeente is gerechtigd tot invordering van de verbeurde dwangsommen over te gaan. Toewijzing van de vorderingen van [eiseres] zou enkel aan de orde kunnen zijn indien er sprake is van een acute noodsituatie aan haar zijde. [eiseres] heeft echter naar het oordeel van de voorzieningenrechter onvoldoende aannemelijk gemaakt dat zij bij een gedwongen verkoop in een acute noodsituatie zou komen te verkeren. [eiseres] heeft slechts gesteld dat op korte termijn geen alternatieve huisvesting voor haar beschikbaar is. De Gemeente heeft daar tegenin gebracht dat openbare verkoop van de woning op korte termijn niet aan de orde is, omdat de bank als hypotheekhouder gerechtigd is om de executie over te nemen. [eiseres] heeft dit niet weersproken. Bovendien kan
[eiseres] openbare verkoop voorkomen door de vordering van de Gemeente alsnog te betalen, waartoe zij, mede gelet op het door haar gedane schikkingsvoorstel aan de Gemeente, in staat moet worden geacht.
4.12.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de vorderingen van [eiseres] zullen
worden afgewezen.
4.13.
[eiseres] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van de Gemeente worden begroot op:
- griffierecht € 618,00
- salaris advocaat €
816,00
Totaal € 1.434,00.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
wijst de vorderingen af,
5.2.
veroordeelt [eiseres] in de proceskosten, aan de zijde van de Gemeente tot op heden begroot op € 1.434,00.
Dit vonnis is gewezen te Almelo door mr. W.K.F. Hangelbroek en in het openbaar uitgesproken op 27 juli 2017. [1]

Voetnoten

1.type: