ECLI:NL:RBOVE:2017:3209

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
9 augustus 2017
Publicatiedatum
15 augustus 2017
Zaaknummer
C/08/205026 / KG ZA 17-237
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • G.G. Vermeulen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontruiming van de ouderlijke woning en afwijzing van contactverbod in kort geding

In deze zaak heeft de vrouw, eiseres, een kort geding aangespannen tegen de man, gedaagde, met als doel de ontruiming van de ouderlijke woning. De vrouw is sinds 23 december 2011 eigenaar van de woning, die voorheen eigendom was van de man. De vrouw heeft de man verzocht de woning te verlaten na de beëindiging van hun affectieve relatie, maar de man heeft hieraan geen gehoor gegeven. De vrouw heeft uit angst voor de man de woning met hun zoon verlaten en verblijft sindsdien op een geheim adres. De vrouw vordert in het kort geding dat de man de woning verlaat en dat hem een contactverbod wordt opgelegd.

De voorzieningenrechter oordeelt dat de vrouw een spoedeisend belang heeft bij haar vorderingen, gezien de onrechtmatige situatie waarin de man zich in de woning bevindt. De rechtbank stelt vast dat de vrouw eigenaar is van de woning en dat de man zonder recht of titel in de woning verblijft. De man heeft verzocht om een termijn tot 1 september 2017 om de woning te verlaten, maar de voorzieningenrechter wijst dit verzoek af. De man krijgt een termijn van twee weken na betekening van het vonnis om de woning te verlaten.

Wat betreft het gevorderde contactverbod, oordeelt de voorzieningenrechter dat de vrouw onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat er sprake is van stelselmatige en ontoelaatbare inbreuken op haar persoonlijke levenssfeer door de man. Het contactverbod wordt daarom afgewezen. De proceskosten worden gecompenseerd, zodat iedere partij zijn eigen kosten draagt. Het vonnis is uitgesproken op 9 augustus 2017.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Almelo
zaaknummer / rolnummer: C/08/205026 / KG ZA 17-237
Vonnis in kort geding van 9 augustus 2017 (fs)
in de zaak van
[eiseres],
wonende te [woonplaats] ,
eiseres,
advocaat mr. H. Versluis te Enschede,
tegen
[gedaagde 1],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde,
advocaat mr. M. Tijken te Oldenzaal.
Partijen zullen hierna de vrouw en de man genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding met producties
  • de mondelinge behandeling
  • de pleitnota van de man.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Partijen hebben een affectieve relatie gehad en hebben met elkaar samengewoond in de woning aan [het adres] . Partijen hebben samen een zoon, [X] , die in 2006 is geboren. De 16-jarige dochter van de vrouw uit een eerdere relatie woont op hetzelfde adres.
2.2.
De vrouw is vanaf 23 december 2011 eigenaar van de woning aan [het adres] . Het betreft de ouderlijke woning van de man. De vrouw heeft de woning in 2011 van de man gekocht.
2.3.
De vrouw heeft de affectieve relatie tussen partijen beëindigd en de man verzocht de woning te verlaten. De man heeft aan dat verzoek geen gehoor gegeven en de vrouw heeft zich genoodzaakt gezien dit kort geding aanhangig te maken.
2.4.
Op de dag dat de dagvaarding is uitgebracht heeft de vrouw de woning met [X] verlaten omdat zij bang is voor de man. Sindsdien verblijft zij met [X] op een geheim adres.

3.Het geschil

3.1.
De vrouw vordert samengevat - de man op straffe van verbeurte van een dwangsom te bevelen om de woning aan [het adres] te verlaten onder medeneming van zijn eigendommen en naar die woning niet meer terug te keren. De vrouw vordert haar te machtigen om de naleving van het bevel te bewerkstelligen met de sterke arm van justitie en politie. Voorts vordert de vrouw de man op straffe van verbeurte van een dwangsom te verbieden om gedurende een jaar na betekening van dit vonnis contact met haar op te nemen. Tot slot vordert de vrouw veroordeling van de man in de kosten van het geding.
3.2.
De man voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De voorzieningenrechter is voorshands van oordeel dat het spoedeisend belang bij de vorderingen voldoende voortvloeit uit de aard van de vordering, namelijk een einde maken aan een volgens de vrouw onrechtmatige situatie, waarin de man een inbreuk maak op haar eigendomsrecht op de woning. De vrouw voelde zich genoodzaakt om vanwege de aanwezigheid van de man uit de woning te vertrekken en wil naar de woning terugkeren. Zij zal niet voor vakantie naar [A] vertrekken als de man tijdens haar vakantie in het huis mag verblijven, zo heeft zij ter zitting verklaard. Nu de vrouw reeds hierom een spoedeisend belang heeft bij (een deel van) haar vorderingen, zal de voorzieningenrechter overgaan tot de materiële beoordeling van het geschil.
4.2.
Tussen partijen is niet in geschil dat hun relatie op de klippen is gelopen en dat de samenwoning beëindigd dient te worden. De vrouw stelt zich op het standpunt dat zij de man al meerdere keren heeft verzocht de woning te verlaten, maar dat hij tot op heden aan dat verzoek geen gehoor heeft gegeven. De vrouw stelt dat de man haar tijdens hun relatie meerdere keren agressief heeft bejegend, zowel verbaal als non-verbaal en dat de man in het verleden hiervoor zelfs strafrechtelijk is veroordeeld. De vrouw is bang voor de man en zij vreest dat, wanneer de man in de woning blijft, deze agressie zal voortduren. De vrouw is
- naar haar zeggen - in verband met de problematiek met de man en voor de mentale problemen die zij daardoor ondervindt al geruime tijd in behandeling bij POH-GGZ te Enschede. Ook wordt zij begeleid door een wijkcoach. De inwonende 16-jarige dochter van de vrouw uit een eerdere relatie heeft in een schriftelijke verklaring te kennen gegeven dat het haar wens is dat de man uit de woning vertrekt. De dochter verklaart dat de man zich agressief ten opzichte van haar moeder gedraagt. In weerwil van zijn laatstelijk in januari van dit jaar gedane toezegging dat hij de woning zou verlaten, heeft hij dat nog steeds niet gedaan, zo blijkt uit de verklaring van de dochter. De vrouw kan inmiddels de hypotheeklasten die op de woning rusten, niet langer dragen. Daarom wil zij de woning te koop zetten, maar zij vreest dat de man de verkoop zal frustreren, in ieder geval zo lang hij de woning niet heeft verlaten.
4.3.
De man heeft ter zitting toegelicht dat de woning zijn ouderlijke woning betreft, waarin hij in 1987 met zijn ouders is komen wonen. Hij heeft de woning in 1993 van zijn ouders overgenomen. De man heeft een transportonderneming gehad. Als gevolg van financiële problemen was er beslag gelegd op de woning en dreigde een executieverkoop. Om een en ander af te wenden en de woning zeker te stellen en buiten een faillissement te houden, hebben partijen besloten om de woning over te dragen van de man aan de vrouw. Daarbij is volgens de man afgesproken dat de woning en de hypotheek weer op naam van de man gezet zouden worden, zodra zijn financiële situatie daartoe weer de ruimte bood. De vrouw zou hebben gezegd: “Het huis is van jou en blijft van jou”. De man stelt de woning grondig te hebben verbouwd en er veel tijd en geld in te hebben gestoken en hij stelt dat hij mogelijk jegens de vrouw aanspraken heeft wegens ongerechtvaardigde verrijking, vanwege zijn investeringen in een goed dat van haar is. De man beroept zich op de redelijkheid en billijkheid die de relatie van partijen bij de beëindiging van de ongehuwde samenleving beheerst. In dat kader wenst de man in de gelegenheid te worden gesteld om tot
1 september 2017 in de woning te blijven. De man stelt op korte termijn geen andere woonruimte te kunnen regelen, terwijl de vrouw van 8 augustus tot 2 september 2017 op [A] verblijft. De man wil de woning weer overnemen, maar kan op dit moment de financiering met een bank niet rondkrijgen. Hij heeft echter een externe financier op het oog, maar deze is op dit moment wegens vakantie niet bereikbaar. De man acht het, gelet op de geschetste omstandigheden, redelijk dat hem een recht van eerste koop wordt gegund en tevens dat hem een redelijke termijn - en wel tot 1 september 2017 - wordt gegund om te zoeken naar woonruimte elders. Als het de man niet lukt om voor 1 september 2017 de financiering rond te krijgen, dan is de man bereid om de woning per die datum te verlaten en niet meer te betreden, zodat het opleggen van dwangsommen of het inschakelen van de politie niet nodig is.
Met betrekking tot het door de vrouw gevorderde contactverbod, merkt de man op dat hem dit niet uitvoerbaar lijkt, nu partijen de ouders zijn van een zoon en in die hoedanigheid in het belang van hun zoon contact met elkaar zullen moeten hebben. Een dergelijk verbod is ook niet in het belang van [X] .
4.4.
De rechtbank stelt vast dat de vrouw eigenaar is van de woning. De omstandigheid dat het de ouderlijke woning van de man betreft waarin hij al zo’n 30 jaar woont en dat hij in de woning heeft geïnvesteerd, brengt daarin geen verandering. De door hem geclaimde afspraken met de vrouw over het weer overnemen van de woning evenmin. Nu de vrouw de man meerdere keren heeft laten weten dat zij wil dat hij de woning verlaat en hij daar tot op heden nog geen gehoor aan heeft gegeven, verblijft de man zonder recht of titel in de woning aan [het adres] . De man zal de woning dan ook dienen te verlaten, maar zal daarvoor een redelijke termijn worden gegund.
4.5.
De man heeft verzocht hem toe te staan tot 1 september 2017 in de woning te verblijven. Voor de vrouw is dit onbespreekbaar. De stelling van de man dat de vrouw hiervan weinig last heeft, omdat zij zelf tot die datum wegens vakantie bijna 4 weken niet in de woning zal verblijven, doet geen opgeld. De vrouw heeft immers aangegeven dat zij zo nodig haar vakantie zal laten schieten om te voorkomen dat de man alleen in haar woning zal verblijven. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter weegt in de hier aan de orde zijnde constellatie van factoren het eigendomsrecht van de vrouw zwaarder, dan de door de man gestelde onmogelijkheid om op korte termijn andere woonruimte te vinden. Het komt de voorzieningenrechter redelijk en billijk voor om de man een termijn van twee weken na betekening van dit vonnis te gunnen om de woning te verlaten. Deze termijn kan hij dan benutten om zijn vertrek uit de woning te regelen, andere huisvesting te zoeken en verder te gaan met het genereren van financiële middelen om zijn wens om de woning van de vrouw over te nemen, te bekostigen.
4.6.
De vordering om aan de vrouw toe te staan de naleving van het gevorderde vertrek van de man uit de woning te bewerkstellingen door inzet van de sterke arm, zal worden afgewezen. Artikel 556 lid 1 van het wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) schrijft namelijk voor dat de gedwongen ontruiming geschiedt door een deurwaarder. Een machtiging aan de vrouw om zelf de ontruiming te bewerkstelligen zou met deze regel in strijd zijn. De deurwaarder heeft geen rechterlijke machtiging nodig om de hulp van de sterke arm in te roepen; die bevoegdheid ontleent hij rechtstreeks aan artikel 557 Rv, waarin artikel 444 Rv van overeenkomstige toepassing wordt verklaard.
4.7.
De man verbindt voorwaarden aan zijn toezegging om medewerking te verlenen aan zijn vertrek uit de woning. Gelet hierop zal de voorzieningenrechter de met betrekking tot de ontruiming gevorderde dwangsom van € 500,-- per dag of gedeelte van een dag dat de man met de naleving van het ontruimingsgebod in gebreke zal zijn, toewijzen, met dien verstande dat daaraan een maximum wordt verbonden van € 50.000,00.
4.8.
De vrouw heeft tevens een contactverbod gevorderd.
4.9.
Een contactverbod vormt een inbreuk op het aan een ieder toekomend recht om zich vrijelijk te bewegen. Voor het toewijzen van een zo ingrijpende maatregel moet sprake zijn van in hoge mate aannemelijke feiten en omstandigheden die zo’n verbod rechtvaardigen.
4.10.
De vrouw legt aan haar vordering van het contactverbod ten grondslag dat de man haar verschillende keren agressief heeft bejegend. In het verleden is de man hiervoor ook strafrechtelijk veroordeeld. De vrouw is bang voor de man en zij stelt mentale problemen te hebben gekregen, waarvoor zij onder behandeling staat.
4.11.
De man erkent dat hij in 2008 tot een taakstraf is veroordeeld, maar stelt dat er op dit moment geen reden is voor het opleggen van een contactverbod. Hij acht dat ook niet in het belang van [X] .
4.12.
Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter heeft de vrouw thans (nog) onvoldoende aannemelijk gemaakt dat de man op een dusdanige stelselmatige en ontoelaatbare wijze inbreuk maakt hebben op haar persoonlijke levenssfeer dat het opleggen van een contactverbod is gerechtvaardigd. Het gaat bij de beoordeling van een vordering tot een contactverbod mede om de hevigheid en de stelselmatigheid van de bejegeningen. Die elementen kunnen, nu de vrouw geen concrete en onderbouwde incidenten van recente datum heeft gesteld en nu de man ontkent dat zich incidenten hebben voorgedaan en slechts in algemene zin erkent dat de relatie tussen partijen de laatste maanden slecht was, in dit kort geding niet worden getoetst. Gelet daarop kan er thans niet van worden uitgegaan dat sprake is van zodanig stelselmatige en hevige bedreigingen van de vrouw dat op die grond de man door een contactverbod op straffe van dwangsommen moet worden beperkt. Het gevorderde contactverbod zal dan ook worden afgewezen.
4.13.
In de omstandigheid dat partijen een affectieve relatie hebben gehad, ziet de voorzieningenrechter aanleiding om de proceskosten te compenseren in die zin dat iedere partij zijn eigen kosten draagt.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
veroordeelt de man om binnen twee weken na betekening van dit vonnis de woning aan [het adres] te verlaten onder medeneming van zijn eigendommen en naar die woning niet meer terug te keren,
5.2.
veroordeelt de man om aan de vrouw een dwangsom te betalen van € 500,- voor iedere dag of gedeelte daarvan dat hij niet aan de in 5.1. uitgesproken hoofdveroordeling voldoet, tot een maximum van € 50.000,- is bereikt,
5.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.4.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.G. Vermeulen en in het openbaar uitgesproken op 9 augustus 2017. [1]

Voetnoten

1.type: