ECLI:NL:RBOVE:2017:3296

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
9 augustus 2017
Publicatiedatum
22 augustus 2017
Zaaknummer
08/203994 / KG RK 17-542
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Wraking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wraking van de politierechter in een strafzaak wegens vermeende partijdigheid

Op 9 augustus 2017 heeft de Wrakingskamer van de Rechtbank Overijssel een verzoek tot wraking behandeld van een verzoeker in een strafzaak onder parketnummer 08.000641-16. Het verzoek tot wraking was gericht tegen mr. M. van Bruggen, de politierechter die op 23 juni 2017 de openbare terechtzitting leidde. Verzoeker stelde dat zijn aangifte tegen getuige [X] niet in het strafdossier was opgenomen, wat volgens hem leidde tot een onjuist beeld van de zaak en een gebrek aan een eerlijk proces. Verzoeker voerde aan dat de getuige [X] had gelogen en dat mr. Van Bruggen hem niet de kans gaf om zijn verhaal te doen, wat leidde tot zijn wrakingsverzoek.

Mr. Van Bruggen heeft in zijn verweer aangegeven dat de procedure gebruikelijk verliep en dat hij verzoeker niet onterecht onderbrak. De wrakingskamer overwoog dat de rechter op grond van artikel 512 van het Wetboek van Strafvordering kan worden gewraakt indien er feiten of omstandigheden zijn die de onpartijdigheid van de rechter in twijfel trekken. De wrakingskamer concludeerde dat er geen objectieve gronden waren voor de vrees van verzoeker dat mr. Van Bruggen partijdig was. De enkele omstandigheid dat het autobedrijf van getuige [X] in dezelfde plaats is gevestigd als de rechtbank, was onvoldoende om te concluderen dat er sprake was van vooringenomenheid.

Uiteindelijk heeft de wrakingskamer het verzoek tot wraking afgewezen en bepaald dat het proces in de hoofdzaak zo spoedig mogelijk wordt voortgezet. Deze beslissing werd openbaar uitgesproken op 9 augustus 2017.

Uitspraak

beslissing

RECHTBANK OVERIJSSEL

Wrakingskamer
Zittingsplaats Zwolle
zaaknummer / rekestnummer: 08/203994 / KG RK 17-542
Beslissing van 9 augustus 2017
in de zaak van
[verzoeker],
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker tot wraking,
advocaat mr. W.G.H. Janssen te Leiden.

1.De procedure

1.1.
In de strafzaak tegen verzoeker onder parketnummer 08.000641-16 heeft op 23 juni 2017 een openbare terechtzitting plaatsgevonden, alwaar mr. M. van Bruggen als politierechter zitting had.
1.2.
Bij gelegenheid van de behandeling ter terechtzitting heeft verzoeker een mondeling verzoek tot wraking van mr. Van Bruggen gedaan, zoals blijkt uit het proces-verbaal van het wrakingsverzoek van gemelde terechtzitting.
1.3.
Mr. Van Bruggen heeft niet berust in de wraking. Bij brief van 6 juli 2017, aangevuld bij brief van 13 juli 2017, heeft mr. Van Bruggen op het wrakingsverzoek gereageerd.
1.4.
Bij e-mail van 17 juli 2017 heeft de officier van justitie, mr. A.A. Reah, meegedeeld dat hij geen behoefte heeft te worden gehoord of een schriftelijke reactie op het wrakingsverzoek in te dienen.
1.5.
Het wrakingsverzoek van verzoeker is op 26 juli 2017 in het openbaar behandeld.
Bij de mondelinge behandeling is verzoeker, bijgestaan door mr. Janssen, verschenen.

2.Het wrakingsverzoek

2.1.
Aan het verzoek tot wraking legt verzoeker, blijkens gemeld proces-verbaal van 23 juni 2017, het volgende ten grondslag. Ter terechtzitting van 23 juni 2017 bleek verzoeker dat zijn aangifte, die hij had gedaan tegen de getuige in zijn strafzaak, [X] , zich niet in het strafdossier bevond. Zonder deze aangifte krijgt de politierechter een verkeerd beeld van de zaak. Volgens verzoeker is er geen sprake van een eerlijk proces omdat zowel de rechtbank als het bedrijf van [X] in Zwolle is gevestigd. De getuige [X] heeft gelogen in zijn getuigenverklaring. Verder vindt verzoeker dat mr. Van Bruggen hem weliswaar vragen stelde, maar hem niet liet uitpraten. Zij wilde niet luisteren naar zijn verhaal.
Ter zitting heeft mr. Janssen het verzoek nog aangevuld. Volgens verzoeker was de zitting van 7 maart 2016 aangehouden vanwege het ontbreken van de aangifte tegen [X] . Dat deze aangifte bij de zitting van 23 juni 2017 volgens mr. Van Bruggen niet meer van belang zou zijn, is mede de reden tot wraking.

3.Het standpunt van mr. Van Bruggen

3.1.
Volgens mr. Van Bruggen is het feitelijk juist dat de aangifte tegen [X] zich niet in het strafdossier van verzoeker bevond. Verzoeker heeft in de aanloop naar het wrakingsverzoek kenbaar gemaakt weinig vertrouwen te hebben in de rechtbank.
De behandeling van de zaak verliep volgens het gebruikelijke patroon. Zij heeft verzoeker bevraagd en doorgevraagd over de stukken in het dossier en de eigen verklaringen van verzoeker. Bij het doorvragen heeft mr. Van Bruggen verzoeker een enkele keer onderbroken, omdat verzoeker wat wijdlopig verklaarde dan wel in herhaling viel. Dat leidde tot irritaties bij verzoeker, waarop hij het wrakingsverzoek deed.

4.De beoordeling

4.1.
De wrakingskamer overweegt dat ingevolge artikel 512 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) op verzoek van de verdachte of het openbaar ministerie een rechter die een zaak behandelt, kan worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
Uitgangspunt daarbij is dat de rechter uit hoofde van zijn aanstelling wordt vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich een uitzonderlijke omstandigheid voordoet, die een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat een rechter jegens een partij bij een geding een vooringenomenheid koestert. De vrees dat dit het geval zal zijn, dient objectief gerechtvaardigd te zijn. Dat betekent dat sprake moet zijn van concrete feiten en omstandigheden waaruit objectief de vrees voor partijdigheid van de rechter kan worden afgeleid.
Daarnaast kan er onder omstandigheden reden zijn voor wraking, indien - geheel afgezien van de persoonlijke opstelling van de rechter in de hoofdzaak - de bij een partij bestaande vrees voor partijdigheid van die rechter objectief gerechtvaardigd is, waarbij rekening moet worden gehouden met uiterlijke schijn.
4.2.
Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter in de zin van artikel 512 Sv kan onderscheid gemaakt worden tussen subjectieve en objectieve aspecten van onpartijdigheid. Bij de subjectieve aspecten gaat het om de persoonlijke instelling van de rechter. Bij de objectieve aspecten gaat het om feiten of omstandigheden die, ongeacht de persoonlijke instelling van de rechter, grond geven om te vrezen dat een rechter niet onpartijdig is, waarbij ook de schijn van partijdigheid van belang is. De verzoeker hoeft niet te bewijzen dat die feiten of omstandigheden ook werkelijk tot vooringenomenheid hebben geleid: "legitimate doubt" kan voldoende zijn. De feiten waarop de verzoeker zich beroept, moeten aannemelijk zijn geworden. Zij moeten zwaarwegende redenen opleveren voor (objectiveerbare) twijfel aan de onpartijdigheid.
4.3.
Het strafproces kent als belangrijk doel onder meer de waarheidsvinding. Dat is in het belang van de maatschappij maar evenzeer, ook gelet op de mogelijke grote gevolgen, in het belang van de verdachte. Een kritische wijze van ondervragen, waarbij de rechter probeert antwoord te krijgen op vragen, in het kader van de materiële waarheidsvinding is niet ongebruikelijk tijdens een strafzitting en kan op zichzelf niet leiden tot het oordeel dat sprake is van vooringenomenheid of een objectief gegronde vrees daarvoor. Naar het oordeel van de wrakingskamer is dat in het onderhavige geval niet anders. Niet gebleken is dat de wijze van ondervraging door mr. Van Bruggen een vooringenomenheid jegens verzoeker inhoudt of dat bij verzoeker naar objectieve maatstaven de vrees daarvoor heeft kunnen ontstaan. Dat dit subjectief anders is ervaren door verzoeker maakt dit niet anders.
4.4.
Dat mr. Van Bruggen niet onpartijdig zou zijn vanwege het ontbreken van de aangifte tegen [X] , kan de wrakingskamer niet volgen. Anders dan verzoeker heeft aangevoerd, blijkt uit het proces-verbaal van de zitting van 7 maart 2016 niet dat de reden van aanhouding destijds was gelegen in het toevoegen van de aangifte tegen [X] maar in het horen van getuigen over de in het geding gebrachte e-mails. Deze aangifte tegen [X] wordt in dat proces-verbaal niet vermeld. Mr. Van Bruggen hoefde daar dan ook in die zin geen aandacht aan te geven.
4.5.
Het enkele feit dat het autobedrijf van [X] in dezelfde plaats is gevestigd als deze rechtbank maakt mr. Van Bruggen niet vooringenomen jegens verzoeker. Dit geldt ook voor het enkele feit dat getuige [X] in de visie van verzoeker een leugenachtige verklaring bij de rechter-commissaris heeft afgelegd.
4.6.
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, kan naar het oordeel van de wrakingskamer uit de handelwijze van mr. Van Bruggen geen vooringenomenheid of partijdigheid worden opgemaakt dan wel worden vastgesteld dat de vrees van verzoeker voor zulke vooringenomenheid gerechtvaardigd is. Het verzoek tot wraking van mr. Van Bruggen zal daarom worden afgewezen.

5.De beslissing

De wrakingskamer
5.1.
wijst het verzoek tot wraking af,
5.2.
bepaalt dat het proces in de hoofdzaak (parketnummer: 08.000641-16) zo spoedig mogelijk wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het verzoek tot wraking.
Deze beslissing is gegeven door mr. J.A.O.M. van Aerde, voorzitter, mr. A. Oosterveld en mr. W.F. Boele, rechters, in tegenwoordigheid van mr. S.W. de Boer als griffier en in openbaar uitgesproken op 9 augustus 2017.
de griffier de voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.