ECLI:NL:RBOVE:2017:3297

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
9 augustus 2017
Publicatiedatum
22 augustus 2017
Zaaknummer
C/08/204796 / KG ZA 17-233
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • M.H.S. Lebens - de Mug
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot terbeschikkingstelling van medisch dossier in het kader van contra-expertise na deskundigenonderzoek

In deze zaak vorderen de eisers, erfgenamen van de op 7 oktober 2008 overleden mevrouw [X], dat de gedaagde, de huisarts van [X], het medisch dossier van [X] ter beschikking stelt voor een contra-expertise. De eisers stellen dat zij recht hebben op deze contra-expertise op basis van het beginsel van hoor- en wederhoor, omdat de door hen ingeschakelde deskundige, de heer [B], als partijdeskundige is aangemerkt. De gedaagde weigert echter het dossier ter beschikking te stellen, beroepend op zijn medisch beroepsgeheim. De voorzieningenrechter oordeelt dat het belang van de eisers om het dossier te verkrijgen zwaarder weegt dan het beroepsgeheim van de gedaagde. De rechter stelt vast dat er voldoende aanwijzingen zijn dat het medisch dossier relevant is voor de beoordeling van de geestelijke vermogens van [X] ten tijde van het opstellen van haar testament. De vordering van de eisers wordt toegewezen, en de gedaagde wordt veroordeeld om het dossier ter beschikking te stellen, onder voorwaarden dat de informatie enkel gebruikt mag worden voor de contra-expertise en niet verspreid mag worden. Tevens wordt de gedaagde veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Zwolle
zaaknummer / rolnummer: C/08/204796 / KG ZA 17-233
Vonnis in kort geding van 9 augustus 2017
in de zaak van

1.[eiser 1] ,

wonende te [woonplaats 1] ,
en
2.
[eiser 2],
3.
[eiser 3],
4.
[eiser 4],
allen wonende te [woonplaats 2] ,
eisers,
advocaat mr. F.J.B.A. Duijnstee te Utrecht,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats 3] ,
gedaagde,
advocaat mr. K. Zeylmaker te Leusden.
Partijen zullen hierna [eiser 1] c.s. en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 18 juli 2017
  • de bij brief van 24 juli 2017 toegezonden aanvullende productie van [eiser 1] c.s.
  • de brief van 24 juli 2017 met één productie van [gedaagde]
  • de mondelinge behandeling van 26 juli 2017
  • de pleitnota van [eiser 1] c.s.
  • de pleitnota van [gedaagde] .
1.2.
Hierna is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiser 1] c.s. zijn de erfgenamen van de op [2014] overleden mevrouw [X] (hierna te noemen [X] ).
2.2.
Eiser sub 1 was de echtgenoot van [X] . Eisers sub 2, 3 en 4 zijn kinderen van eiser sub 1 en [X] .
2.3.
Mevrouw [A] is eveneens een kind van eiser sub 1 en [X] .
2.4.
[gedaagde] was de huisarts van [X] en is nog altijd de huisarts van [eiser 1] c.s. en van [A] .
2.5.
[X] heeft bij uiterste wilsbeschikking van 7 oktober 2008 voor het laatst over haar nalatenschap beschikt. In het betreffende testament (hierna te noemen het testament) heeft zij [eiser 1] c.s. tot haar enige erfgenamen benoemd. Aan [A] is gelegateerd een bedrag in contanten ter grootte van haar legitieme portie te verminderen met een aantal nader omschreven posten.
2.6.
[A] is in 2015 bij deze rechtbank een procedure gestart waarin zij de vernietiging van het testament heeft gevorderd, omdat [X] in oktober 2008 niet in staat zou zijn geweest haar wil te bepalen (hierna te noemen de bodemprocedure).
2.7.
In die procedure is [A] bij tussenvonnis van 3 februari 2016 opgedragen te bewijzen dat haar moeder op 7 oktober 2008 al zodanig dement was dat zij niet in staat was om haar wil voldoende te bepalen.
2.8.
[A] heeft naar aanleiding van deze bewijsopdracht en na daartoe verkregen toestemming van [eiser 1] c.s. en [gedaagde] door de heer [B] een deskundigenonderzoek laten verrichten op basis van het medisch dossier van [X] .
2.9.
[gedaagde] heeft bij brief van 2 maart 2016 voornoemde toestemming verleend. Deze brief luidt als volgt:
“Naar aanleiding van uw vragen over het dossier van mevrouw [X] kan ik u het volgende berichten. Ik wil het dossier in kunnen laten zien door een arts die mevrouw [X] niet behandeld heeft. Die arts kan dan oordelen of er medisch relevante informatie in staat waarmee een rechter kan oordelen of mevrouw [X] in oktober 2008 handelingsonbekwaam was. Die relevante informatie mag door die arts dan gekopieerd worden voor de rechter. Mijn voorwaarde is wel dat de betrokken arts door beide partijen aanvaard wordt.
Ik verneem van u wie de arts wordt. Daarbij de consensus over die arts van beide partijen op papier. (…)”
2.10.
In zijn rapportage van 28 juni 2016 heeft [B] geconcludeerd dat [X] in oktober 2008 al zodanig dementerend was dat zij medisch gezien niet in staat was haar wil zelfstandig naar behoren te kunnen bepalen inzake haar nalatenschap en de reikwijdte en de gevolgen van haar beslissingen dienaangaande te overzien.
2.11.
In oktober 2016 hebben de raadsman van [eiser 1] c.s. en de raadsman van [A] [gedaagde] tevergeefs verzocht om het medisch dossier van [X] ter beschikking te stellen voor een contra-expertise.
2.12.
Op 23 januari 2017 heeft in de bodemprocedure een getuigenverhoor plaatsgehad. Aan het slot van het proces-verbaal van dat getuigenverhoor staat het volgende vermeld:
“Partijen verklaren dat de enquête en de contra-enquête kunnen worden gesloten.
In overleg met hen wordt vervolgens bepaald dat [eiser 1] zich zal uitlaten over de voortgang van de procedure in verband met de eventueel nog op te starten contra-rapportage tegen het rapport van de heer [B] . Mocht daarvan worden afgezien dan zullen partijen in de gelegenheid zijn om een conclusie na enquête te nemen.”
2.13.
Per brief van 29 maart en e-mail van 4 april 2017 heeft de raadsman van [eiser 1] c.s. [gedaagde] nogmaals tevergeefs verzocht het medisch dossier van [X] ter beschikking te stellen.
2.14.
In de bodemprocedure is aan [eiser 1] c.s. voor de laatste maal een aanhouding verleend tot de rolzitting van 26 juli 2017 voor akte uitlating contra-expertise. Dat uitstel is inmiddels ambtshalve aangehouden in afwachting van de uitkomst van de onderhavige procedure.

3.Het geschil

3.1.
[eiser 1] c.s. vorderen veroordeling van [gedaagde] , bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis, tot het ter beschikking stellen van het medisch dossier van [X] ten behoeve van een in opdracht van [eiser 1] c.s. te verrichten contra-expertise naar aanleiding van het door [B] verrichte deskundigenonderzoek, welke terbeschikkingstelling geschiedt onder de voorwaarde dat de informatie uit het dossier slechts ter beschikking wordt gesteld aan de deskundige, de deskundige die informatie niet zal verspreiden en hij slechts zal citeren uit het dossier als dat voor de onderbouwing in de rapportage van de door hem te onderzoeken vraag noodzakelijk is. Ook vorderen [eiser 1] c.s. veroordeling van [gedaagde] in de kosten van deze procedure, de nakosten daaronder begrepen.
3.2.
[eiser 1] c.s. leggen aan deze vordering ten grondslag dat zij naar aanleiding van het onderzoek van [B] een contra-expertise willen laten uitvoeren door [C] te [plaats] , althans door een andere deskundige, zulks onder dezelfde voorwaarden als die waaronder het onderzoek door [B] is uitgevoerd. Volgens [eiser 1] c.s. is het onderzoek van [B] een partij-deskundigenonderzoek geweest en hebben zij gelet op het beginsel van hoor- en wederhoor recht op een contra-expertise, hetgeen de rechter in de bodemprocedure ook bepaald heeft.
3.3.
[gedaagde] voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Het spoedeisend belang vloeit voldoende voort uit de stellingen van [eiser 1] c.s., zodat het verweer van [gedaagde] dienaangaande gepasseerd wordt.
4.2.
[gedaagde] weigert het medisch dossier van [X] ten behoeve van de contra-expertise ter beschikking te stellen en beroept zich daarbij op zijn medisch beroepsgeheim. Hij voert daartoe aan dat hij dit beroepsgeheim slechts mag doorbreken indien [X] hiervoor zelf toestemming heeft gegeven, dan wel indien deze toestemming verondersteld mag worden, dan wel indien er voldoende concrete aanwijzingen bestaan dat een ander zwaarwegend belang geschaad wordt bij het niet doorbreken van dit beroepsgeheim. Volgens [gedaagde] is van geen van deze situaties sprake. [gedaagde] stelt ook dat hij, om de familie van [X] tegemoet te komen, bereid is geweest om het dossier eenmalig aan een door hen gezamenlijk aan te wijzen deskundige arts ter beschikking te stellen en dat dit ook heel duidelijk uit zijn brief van 2 maart 2016 volgt.
4.3.
Bij de beoordeling van de vordering van [eiser 1] c.s. moet het volgende voorop gesteld worden. Ingevolge het bepaalde in artikel 7:457 BW dient de hulpverlener ervoor zorg te dragen dat aan anderen dan de patiënt geen inlichtingen over de patiënt, dan wel inzage in of afschrift van diens dossier wordt verstrekt dan met toestemming van de patiënt.
Artikel 7:457 BW beoogt niet alleen de belangen van de patiënt te beschermen, maar ook het algemene belang dat personen zich tot hulpverleners moeten kunnen wenden zonder ervoor beducht te zijn dat hun in vertrouwen verstrekte gegevens kunnen worden verspreid. Hoewel met dit belang van geheimhouding, dat ook geldt nadat de patiënt is overleden, niet lichtvaardig mag worden omgesprongen, kan onder bepaalde omstandigheden een inbreuk op de geheimhoudingsplicht gerechtvaardigd zijn. Een dergelijke inbreuk is slechts mogelijk indien er voldoende concrete aanwijzingen bestaan dat door het beroep van de hulpverlener op zijn beroepsgeheim een ander zwaarwegend belang zou kunnen worden geschaad (HR 20 april 2001, ECLI:NL:HR:2001:AB1201).
4.4.
In het onderhavige geval heeft de rechter in de bodemprocedure [A] opgedragen te bewijzen dat [X] op 7 oktober 2008 al zodanig dement was dat zij niet in staat was om haar wil voldoende te bepalen. [A] heeft ervoor gekozen dit bewijs onder meer door middel van een deskundigenbericht te leveren en heeft een onderzoek laten verrichten op basis van het medisch dossier van [X] . De rechter heeft de door [A] ingeschakelde deskundige vervolgens als een partijdeskundige aangemerkt, hetgeen betekent dat [eiser 1] c.s. gelet op het in artikel 19 Rv neergelegde beginsel van hoor- en wederhoor recht hebben op een contra-expertise, waartoe zij dan ook in de gelegenheid zijn gesteld. Dit beginsel van hoor- en wederhoor is een fundamenteel beginsel van het burgerlijk procesrecht en levert naar het oordeel van de voorzieningenrechter evident een zwaarwegend belang op dat maakt dat een inbreuk op de geheimhoudingsplicht van [gedaagde] gerechtvaardigd is. [gedaagde] kan zich er dan ook niet op beroepen dat hij het medisch dossier van [X] slechts eenmalig ter beschikking zou hebben willen stellen. Overigens heeft de raadsman van [A] , mr. W. van Oostveen, noch de raadsman van [eiser 1] c.s. de brief van [gedaagde] van 2 maart 2016, waaruit voornoemde intentie zou moeten blijken, op die manier begrepen. Voor mr. Van Oostveen blijkt dat uit zijn bij dagvaarding als productie 5 overgelegde mail van 25 oktober 2016 aan [gedaagde] .
4.5.
[gedaagde] heeft nog aangevoerd dat ook op een andere manier dan door onderzoek op basis van het medisch dossier opheldering verkregen kan worden over de verstandelijke vermogens van [X] ten tijde van het verlijden van het testament, bijvoorbeeld door middel van het horen van een aantal andere artsen van [X] als getuigen, maar ook deze stelling wordt niet gevolgd. In de bodemprocedure is immers reeds een rapport van een partijdeskundige overgelegd, hetgeen betekent dat [eiser 1] c.s. ook de mogelijkheid voor een dergelijk onderzoek dienen te krijgen.
4.6.
De conclusie uit het voorgaande is dat de vordering van [eiser 1] c.s. zal worden toegewezen.
4.7.
Nu [gedaagde] in de gegeven omstandigheden niet mocht weigeren het medisch dossier van [X] aan [eiser 1] c.s. ter beschikking te stellen, dient hij te worden veroordeeld in de kosten van deze procedure. De kosten aan de zijde van [eiser 1] c.s. worden begroot op:
- dagvaarding € 97,31
- griffierecht 287,00
- salaris advocaat
816,00
Totaal € 1.200,31

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
veroordeelt [gedaagde] om het medisch dossier van [X] ter beschikking te stellen ten behoeve van een in opdracht van [eiser 1] c.s. te verrichten contra-expertise naar aanleiding van het deskundigenonderzoek dat is verricht door de heer [B] , welke contra-expertise [eiser 1] c.s. zullen laten uitvoeren door [C] te [plaats] , dan wel, indien om wat voor reden dan ook blijkt dat hij niet in staat is de opdracht te aanvaarden, door een andere deskundige die door [A] op basis van zijn persoon en deskundigheid kan worden aanvaard, welke terbeschikkingstelling geschiedt onder de voorwaarde dat de informatie uit het dossier slechts ter beschikking wordt gesteld aan de deskundige, de deskundige deze informatie niet zal verspreiden en de deskundige slechts zal citeren uit het dossier als dat voor de onderbouwing in de rapportage van de door hem te onderzoeken vraag noodzakelijk is,
5.2.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van [eiser 1] c.s. tot op heden begroot op € 1.200,31,
5.3.
veroordeelt [gedaagde] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 131,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [gedaagde] niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 68,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak,
5.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.H.S. Lebens - de Mug en in het openbaar uitgesproken op 9 augustus 2017.