ECLI:NL:RBOVE:2017:3299

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
15 augustus 2017
Publicatiedatum
22 augustus 2017
Zaaknummer
C/08/205544 / KG ZA 17-254
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • S.J.S. Groeneveld - Koekkoek
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot ontruiming van een woning door een dochter tegen haar moeder en broer

In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 15 augustus 2017 uitspraak gedaan in een kort geding waarin [eiseres], de dochter van [gedaagde 1] en [gedaagde 2], vorderde om de woning aan het adres [adres] te [plaats] te ontruimen. [gedaagde 1], de moeder van [eiseres], verblijft zonder recht of titel in de woning, die eigendom is geworden van [eiseres] na een akte van verdeling op 19 december 2016. De rechtbank oordeelde dat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] ondanks hun verplichtingen uit de akte van verdeling, geen andere woonruimte hebben gezocht en weigerden de woning te verlaten. De voorzieningenrechter concludeerde dat de vordering tot ontruiming toewijsbaar was, gezien de spoedeisendheid van de situatie, aangezien de woning inmiddels was verkocht en moest worden overgedragen aan de nieuwe eigenaar.

De rechtbank heeft de ontruimingstermijn vastgesteld op veertien dagen na betekening van het vonnis, in plaats van de gevorderde 24 uur, rekening houdend met de leeftijd en gezondheid van [gedaagde 1]. De vordering tot betaling van een dwangsom werd afgewezen, omdat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hadden aangegeven niet tot ontruiming over te gaan. De proceskosten werden gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Zwolle
zaaknummer / rolnummer: C/08/205544 / KG ZA 17-254
Vonnis in kort geding van 15 augustus 2017
in de zaak van
[eiseres],
wonende te [woonplaats] ,
eiseres,
advocaat mr. P.F.A. Reichenbach te Hardenberg,
tegen

1.[gedaagde 1] ,

wonende te [woonplaats] ,
2.
[gedaagde 2],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagden,
verschenen in persoon.
Partijen zullen hierna [eiseres] en [gedaagde 1] en [gedaagde 2] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 3 augustus 2017
  • de mondelinge behandeling van 11 augustus 2017.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[gedaagde 1] is de moeder van [eiseres] en [gedaagde 2] . [gedaagde 1] heeft nog een zoon, te weten [X] .
2.2.
[gedaagde 1] is 83 jaar en bewoont de woning aan de [adres] te [plaats] (hierna: de woning).
2.3.
[gedaagde 2] heeft volgens de gemeentelijke basisregistratie sinds 20 april 2004 geen bekende woon- of verblijfplaats. Hij verblijft bij zijn moeder.
2.4.
Met ingang van 15 januari 2010 staat [gedaagde 1] ingeschreven voor een huurwoning.
2.5.
De echtgenoot van [gedaagde 1] , [A] , is [2010] overleden. In het testament van [A] zijn tot zijn erfgenamen benoemd [eiseres] en [X] .
2.6.
Op vordering van [eiseres] en [X] ingesteld tegen [gedaagde 1] is bij verstekvonnis van 4 juli 2012 van de rechtbank Zwolle-Lelystad de verdeling bevolen van de nalatenschap van [A] . Daarbij is op straffe van een dwangsom bepaald dat [gedaagde 1] dient mee te werken aan het opmaken van een boedelbeschrijving en er is een onzijdig persoon benoemd om [gedaagde 1] te vertegenwoordigen wanneer zij weigert of nalaat mee te werken aan de verdeling. Tevens is bepaald dat de woning door partijen ter verkoop zal worden aangeboden. Het vonnis is op 14 november 2012 aan [gedaagde 1] betekend. Tegen dit vonnis is geen verzet of beroep aangetekend, zodat het vonnis onherroepelijk is geworden.
2.7.
De akte van verdeling is gepasseerd op 19 december 2016. Bij die akte is de woning in eigendom overgedragen aan [eiseres] onder de bepaling dat [gedaagde 1] verplicht is de woning te verlaten.
2.8.
Bij brief van 2 februari 2017 heeft mr. Reichenbach (de advocaat van [eiseres] ) [gedaagde 1] gesommeerd om de woning uiterlijk 10 februari 2017 te verlaten met de aanzegging dat bij gebreke daarvan een kort geding zal worden gestart.
2.9.
[eiseres] heeft in februari 2017 contact gezocht met ‘Samen Doen’ in Hardenberg. Naar aanleiding daarvan heeft [B] van Samen Doen op 15 februari 2017 aan [eiseres] als volgt bericht:
Naar aanleiding van uw melding waarin u aan [C] doorgaf dat uw moeder op 10 februari jl uit de woning gezet zou worden heb ik uw moeder (onaangekondigd) thuis bezocht om te vragen of er vanuit Samen Doen ondersteuning gewenst is in deze situatie. Tijdens het huisbezoek heb ik een goed en uitgebreid gesprek met uw moeder gehad waarbij ook uw broer aanwezig was.
Uw moeder heeft aangegeven dat zij op dit moment geen ondersteuningsvraag heeft voor Samen Doen. Wanneer er geen behoefte is aan ondersteuning kan Samen Doen hierin niets betekenen. (…)
Zoals beloofd, en met goedkeuring van uw moeder en broer, heb ik na het huisbezoek contact met u opgenomen om een terugkoppeling te geven van het gesprek. Hierin heb ik u onder andere aangegeven dat ik op basis van mijn bevindingen tijdens het huisbezoek niet verwacht dat uw moeder op basis van haar medische beperkingen in aanmerking komt voor een aanleunwoning c.q. kamer in een verzorgingshuis.(…)
2.10.
Op 25 juli 2017 is door [eiseres] als verkoper en een andere partij als koper een koopovereenkomst ondertekend met betrekking tot de woning. Partijen hebben afgesproken de levering uiterlijk op 4 september 2017 te laten plaatsvinden.

3.Het geschil

3.1.
[eiseres] vordert – samengevat – veroordeling van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] om de woning aan het adres [adres] te [plaats] binnen 24 uur na betekening van het te wijzen vonnis te ontruimen, te verlaten en ontruimd te houden en om bij gebreke daarvan aan hen een dwangsom op te leggen en voorts te bepalen dat gedurende een jaar na de datum van het vonnis, dit vonnis ten uitvoer kan worden gelegd tegen een ieder die zich in het pand of perceel bevindt, onder veroordeling van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] in de kosten van de procedure, de nakosten daaronder begrepen.
3.2.
In het licht van voornoemde feiten legt [eiseres] aan haar vordering ten grondslag dat zij na het verstekvonnis van 4 juli 2012 inhoudende het bevel aan [gedaagde 1] om tot verdeling te komen en de nadien op 19 december 2016 gepasseerde akte van verdeling eigenaar is geworden van de woning. Zij stelt dat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] ondanks de verplichting uit genoemde akte om de woning te verlaten, geen andere woonruimte hebben gezocht en dat zij weigeren om de woning te verlaten. Aangezien de woning inmiddels is verkocht en dient te worden overgedragen aan de nieuwe eigenaar, is er een spoedeisend belang om te komen tot ontruiming van de woning.
3.3.
[gedaagde 1] en [gedaagde 2] voeren verweer. Op het verweer wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Met de verkoop van de woning en de verplichting tot levering daarvan is de spoedeisendheid van de vordering gegeven.
4.2.
Na het verstekvonnis van 4 juli 2012 waarbij de verdeling van de ontbonden huwelijksgoederengemeenschap en de verdeling van de nalatenschap is bevolen, welk vonnis onherroepelijk is geworden, en de op 19 december 2016 gepasseerde akte van verdeling is de goederenrechtelijke situatie ontstaan dat [eiseres] eigenaar is geworden van de woning. In die hoedanigheid heeft zij de woning te koop aangeboden. Dat zij de woning zou verkopen kwam niet als een verrassing. Reeds in het vonnis van 4 juli 2012 is bepaald dat [gedaagde 1] aan die verkoop haar medewerking diende te verlenen, onder meer door het toelaten van een makelaar en het toestaan van bezichtigingen. Nadien is in de akte van 19 december 2016 in verband met de eigendomsoverdracht aan [eiseres] bepaald dat [gedaagde 1] de woning diende te verlaten.
4.3.
[gedaagde 1] en [gedaagde 2] hebben ter zitting tegen de vordering aangevoerd dat het testament van [A] niet rechtsgeldig zou zijn en dat zij dit willen aanvechten in een bodemprocedure. Volgens hen klopt het niet dat zij nu de woning moeten verlaten.
4.4.
Ten aanzien van dit verweer overweegt de voorzieningenrechter dat voor aanvechting van het testament in het kader van dit kort geding geen plaats is. In deze procedure moeten het betreffende testament en het daarop gebaseerde vonnis en de akte van verdeling als vaststaande juridische feiten worden aangenomen. Er zijn geen feiten bekend en ook in deze procedure zijn geen andere in rechte vaststaande feiten bekend geworden die aanleiding geven om te veronderstellen dat deze juridische werkelijkheid op dit moment anders in elkaar zit. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] bevinden zich zonder recht of titel in de woning. De voorzieningenrechter moet daarom concluderen dat de vordering tot ontruiming op basis van de thans bekende feiten toewijsbaar is.
4.5.
Ten aanzien van de gevorderde ontruimingstermijn overweegt de voorzieningenrechter als volgt. Uit de stukken die [eiseres] heeft overgelegd blijkt dat [eiseres] zich, ondanks het gebrek aan contact met [gedaagde 1] , heeft ingespannen om te onderzoeken of [gedaagde 1] mogelijk in aanmerking zou komen voor ondersteuning door de maatschappelijke organisatie ‘Samen Doen’ in Hardenberg. Uit dat contact is gebleken dat er geen sprake is van een zorgvraag bij [gedaagde 1] en dat zij naar het oordeel van ‘Samen Doen’ op dat moment niet aanmerking zou komen voor een aanleunwoning of een kamer in een verzorgingshuis. Voorts staat vast dat [gedaagde 1] al meerdere jaren (sinds 2010) staat ingeschreven voor een huurwoning, zodat zij daarvoor desgewenst wel in aanmerking kan komen. Zowel [gedaagde 1] als [gedaagde 2] hebben ter zitting verklaard dat zij hoe dan ook weigeren om de woning uit eigen beweging te verlaten. Zelfs na doorvragen op dat punt heeft [gedaagde 1] uitdrukkelijk verklaard dat zij geen ander huis gaat zoeken. Hoewel [eiseres] op een vraag van de voorzieningenrechter nog heeft aangeboden om de ontruimingstermijn te verlengen tot twee of misschien drie maanden, acht de voorzieningenrechter een dergelijke ruime ontruimingstermijn in deze situatie niet zinvol. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hebben immers duidelijk te kennen gegeven dat zij niet wensen na te denken over een oplossing voor de feitelijke situatie waarin zij thans verkeren. Voornoemde omstandigheden gevoegd bij het feit dat [gedaagde 1] reeds een leeftijd van 83 jaar heeft bereikt en ter zitting is gebleken dat zij niet goed ter been is, acht de voorzieningenrechter een ontruimingstermijn van veertien dagen (in plaats van de gevorderde 24 uur) na betekening van dit vonnis aanvaardbaar. Het is aan [eiseres] om te bepalen wanneer zij tot betekening van het vonnis zal overgaan.
4.6.
De gevorderde machtiging om de ontruiming zo nodig zelf te doen uitvoeren met behulp van de sterke arm van justitie zal worden afgewezen, omdat zij ingevolge art. 556 lid 1 en art. 557 Rv overbodig is.
4.7.
De gevorderde betaling van een dwangsom zal worden afgewezen, aangezien [gedaagde 1] en [gedaagde 2] ter zitting hebben aangegeven niet tot ontruiming te zullen overgaan. De dwangsom zou dan nodeloos worden verbeurd. [eiseres] kan desgewenst direct tot gedwongen ontruiming overgaan.
4.8.
Het gevorderde op basis van artikel 557a lid 3 Rv zal worden toegewezen, nu daartegen geen verweer is gevoerd.
4.9.
In verband met het gegeven dat partijen familie zijn van elkaar zullen de proceskosten worden gecompenseerd, aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt. Gelet op hetgeen is bepaald in artikel 237 lid 4 Rv geldt dit zelfde in dit geval ook voor de nakosten. De nog te maken executiekosten vallen niet onder deze kostenveroordeling en zullen ten laste komen van de geëxecuteerden.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter,
5.1.
veroordeelt [gedaagde 1] en [gedaagde 2] om binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis het pand, het perceel en alle aanhorigheden gelegen aan de [adres] te [plaats] met al wie en al wat zich daarin van de zijde van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] mocht bevinden volledig te ontruimen en deze woning ter vrije en algehele beschikking van [eiseres] te stellen;
5.2.
gebiedt [gedaagde 1] en [gedaagde 2] om het pand en het perceel, na ontruiming geheel ontruimd te houden, met het verbod om deze opnieuw in gebruik te nemen of te doen nemen;
5.3.
bepaalt dat het vonnis voor wat betreft hetgeen hiervoor onder 5.1. en 5.2. is toegewezen conform het bepaalde in artikel 557a lid 3 Rv gedurende een jaar na de datum van het te wijzen vonnis ten uitvoer kan worden gelegd tegen een ieder die zich in het pand en perceel bevindt of daar binnentreedt, telkens wanneer zich dat voordoet;
5.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.5.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
5.6.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.J.S. Groeneveld - Koekkoek en in het openbaar uitgesproken op 15 augustus 2017. [1] (ap)

Voetnoten

1.type: