Op 3 april 2017 heeft de Rechtbank Overijssel, zittingsplaats Zwolle, uitspraak gedaan in een verzoek tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling (WSNP) van een alleenstaande vrouw met twee kinderen. De verzoekster, die een PW-uitkering ontvangt van € 924,06 per maand, heeft op 5 september 2016 een verzoekschrift ingediend. Tijdens de zitting op 27 maart 2017 is de verzoekster verschenen en heeft zij haar situatie toegelicht. De rechtbank heeft vastgesteld dat de schuldenlast van de verzoekster € 18.443,57 bedraagt, maar dat de oorsprong en de omstandigheden van deze schulden onduidelijk zijn. De verzoekster heeft verklaard dat een aantal schulden zijn ontstaan in 2010, maar de rechtbank heeft geconstateerd dat bij meer dan de helft van de schuldeisers als ontstaansdatum 3 april 2015 is vermeld, zonder dat de oorspronkelijke schuldeisers duidelijk zijn. Dit heeft geleid tot twijfels over de goede trouw van de verzoekster met betrekking tot het ontstaan en onbetaald laten van haar schulden.
De rechtbank heeft ook gekeken naar de justitiële documentatie van de verzoekster, waaruit blijkt dat zij in 2013 twee keer een strafbeschikking heeft gekregen voor winkeldiefstallen. De rechtbank concludeert dat de verzoekster niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij te goeder trouw is geweest in de vijf jaren voorafgaand aan haar verzoekschrift. Daarom heeft de rechtbank het verzoek afgewezen op grond van artikel 288 lid 1 onder b van de Faillissementswet. De verzoekster heeft het recht om binnen acht dagen na de uitspraak hoger beroep aan te tekenen bij het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, indien zij dit wenst.