ECLI:NL:RBOVE:2017:3390

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
11 juli 2017
Publicatiedatum
30 augustus 2017
Zaaknummer
200798 FT RK 17.582
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot dwangakkoord in schuldsanering, geen uitzichtloze financiële situatie

Op 11 juli 2017 heeft de Rechtbank Overijssel uitspraak gedaan in een zaak waarin verzoekers, [verzoeker] en [verzoekster], een verzoek tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling hebben ingediend. Dit verzoek was ingediend op 14 april 2017, waarbij ook een verzoek tot dwangakkoord werd gedaan, gericht aan de Belastingdienst en DSB Bank, die weigerden in te stemmen met de aangeboden schuldregeling. De rechtbank heeft de zaak behandeld op 4 juli 2017, waarbij verzoekers werden bijgestaan door hun gemachtigde, de heer [A] van Modus Vivendi. De verweersters, de Belastingdienst en DSB Bank, waren niet aanwezig tijdens de zitting.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de Belastingdienst en DSB Bank samen 74,03% van de totale schuldenlast vertegenwoordigen, maar dat de overige schuldeisers wel akkoord zijn gegaan met de aangeboden regeling. De rechtbank oordeelt dat de weigeringen van de Belastingdienst en DSB Bank niet tijdig en niet voldoende gemotiveerd zijn. Desondanks concludeert de rechtbank dat de financiële situatie van verzoekers niet uitzichtloos is, aangezien zij in staat zijn om hun schulden binnen een periode van 71 maanden af te lossen. De rechtbank wijst het verzoek tot dwangakkoord af, omdat de schuldeisers in redelijkheid niet tot weigering van instemming met de schuldregeling hebben kunnen komen.

De rechtbank benadrukt dat de financiële positie van verzoekers niet ideaal is, maar dat zij hun volledige verdiencapaciteit benutten en dat de schuldenlast binnen een redelijke termijn kan worden afgelost. De rechtbank komt tot de conclusie dat het verzoek tot dwangakkoord moet worden afgewezen, en dat verzoekers niet in aanmerking komen voor de wettelijke schuldsaneringsregeling. Het vonnis is uitgesproken door mr. M.M. Verhoeven.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Toezicht
Zittingsplaats Almelo
zaaknummer: 200798 FT RK 17.582
datum vonnis: 11 juli 2017
Vonnis van de rechtbank Overijssel, enkelvoudige kamer voor burgerlijke zaken, op het verzoek van:

[verzoeker] ,

en
[verzoekster] ,
beiden wonende te [woonplaats] ,
verzoekers,
verder ook te noemen: verzoekers,
gemachtigde: [A] namens Modus Vivendi B.V.
tegen

Belastingdienst Heerlen,

gevestigd te Heerlen,
verweerster,
verder ook te noemen: Belastingdienst,
en

DSB Bank NV,

gevestigd te Wognum,
verweerster,
verder ook te noemen: DSB Bank.

Het procesverloop

Verzoekers hebben op 14 april 2017 een verzoek gedaan tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling (verzoek ex artikel 284 Faillissementswet) en hebben tevens verzocht om de schuldeisers die weigeren mee te werken aan een vóór indiening van het verzoekschrift aangeboden schuldregeling te bevelen in te stemmen met deze schuldregeling (verzoek dwangakkoord ex artikel 287a Faillissementswet).
Op 14 juni 2017 is een e-mail van Wehkamp ter griffie ingekomen waarin wordt vermeld dat Wehkamp akkoord gaat met het voorstel en daarom niet langer tot de weigerende schuldeisers behoort. Om die reden wordt Wehkamp hier niet meer als procespartij vermeld.
Het verzoek tot vaststelling van een dwangakkoord is behandeld ter terechtzitting van
4 juli 2017. Ter zitting zijn verzoekers verschenen, bijgestaan door de heer [A] van Modus Vivendi. Namens de verweersters is niemand verschenen. Van de behandeling heeft de griffier aantekeningen gemaakt.
Nadat de behandeling ter zitting heeft plaatsgevonden, is door de DSB Bank een verweerschrift ingediend. De rechtbank heeft het verweerschrift, naar mededeling van DSB Bank wegens een foutmelding van de fax aan de zijde van de DSB Bank, eerst na de zitting ontvangen. Om die reden zal de rechtbank geen acht slaan op het verweerschrift. Nadat de rechtbank telefonisch aan DSB had meegedeeld dat het verweerschrift buiten beschouwing wordt gelaten, heeft DSB Bank – uiterst elegant - meegedeeld in hoger beroep te zullen gaan tegen deze uitspraak.
Het vonnis is bepaald op vandaag.

De beoordeling van het verzoek en de motivering van de beslissing

De feiten
Verzoekers hebben op of omstreeks 9 maart 2015, door tussenkomst van Modus Vivendi, aan hun schuldeisers een schuldregeling aangeboden tegen finale kwijting. Dit aanbod houdt – kort gezegd – in dat gedurende een periode van 36 maanden alle inkomsten van verzoekers boven het door Modus Vivendi volgens de gebruikelijke regels berekende vrij te laten bedrag per maand naar rato van hun vordering aan de schuldeisers zal worden uitbetaald. Aan de schuldeisers is aldus een percentage aangeboden van 42,55% van hun vordering.
Er is een schuldenlast van circa € 105.566,59 verdeeld over zeven schuldeisers. De Belastingdienst en de DSB Bank zijn de enige schuldeisers die weigeren met het aangeboden akkoord in te stemmen. De Belastingdienst en de DSB Bank vertegenwoordigen samen 74,03% van de totale schuldenlast.
Het verzoek en de toelichting van verzoekers
Verzoekers hebben de rechtbank verzocht om de Belastingdienst en de DSB Bank te bevelen in te stemmen met de aangeboden schuldregeling tegen finale kwijting.
De aangeboden schuldregeling is gebaseerd op de inkomenssituatie, waarin verzoekers een gezamenlijke spaarcapaciteit hebben van minimaal € 1.300,- per maand, inclusief vakantiegeld. Ter zitting is gebleken dat er inmiddels maandelijks € 1.487,-, inclusief vakantiegeld, zal worden uitgekeerd. Bij instemming met de schuldregeling – al dan niet nadat de rechtbank de schuldeisers hiertoe heeft bevolen – zullen de inkomsten boven het vrij te laten bedrag terstond worden uitgekeerd aan de schuldeisers. Modus Vivendi zal zorg dragen voor de correcte uitvoering hiervan (conform de NEN 8048-1) en erop toezien dat verzoekers voldoende informatie verstrekken voor de behoorlijke uitvoering van het traject.
Verzoekers ontvangen inkomsten uit arbeid. De heer [verzoeker] werkt fulltime. Mevrouw [verzoekster] werkt 32 uren per week. Om medische redenen is het voor haar niet mogelijk om meer te gaan werken.
Verzoekers stellen dat een eventuele wettelijke schuldsaneringsregeling een voor schuldeisers aanzienlijk slechter resultaat biedt. Immers het salaris van de bewindvoerder en de griffierechten moeten in dat geval nog in mindering worden gebracht op de spaarcapaciteit.
Desgevraagd hebben verzoekers ter terechtzitting verklaard dat zij hun verzoek tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling bij afwijzing van het onderhavige verzoek wensen in te trekken.
De overwegingen van de rechtbank
De rechtbank oordeelt als volgt.
Op grond van artikel 287a lid 5 Fw wordt een verzoek dwangakkoord toegewezen, indien de schuldeiser in redelijkheid niet tot weigering van instemming met de aangeboden schuldregeling heeft kunnen komen, in aanmerking genomen de onevenredigheid tussen het belang dat hij heeft bij de uitoefening van de bevoegdheid tot weigering en de belangen van de schuldenaar of van de overige schuldeisers die door die weigering worden geschaad.
Bij de beoordeling van een verzoek als het onderhavige geldt als uitgangspunt dat het iedere schuldeiser in beginsel vrij staat te verlangen dat zijn vordering volledig wordt voldaan, zodat niet snel geoordeeld kan worden dat een schuldeiser in redelijkheid niet tot de hiervoor bedoelde weigering heeft kunnen komen. Daarbij dient tevens een vergelijking te worden gemaakt met de situatie dat verzoekers eventueel tot de wettelijke schuldsaneringsregeling worden toegelaten. Bij de te maken belangenafweging spelen alle omstandigheden van het geval een rol.
De rechtbank acht de volgende feiten en omstandigheden van belang.
De Belastingdienst en de DSB Bank zijn niet akkoord gegaan met de aangeboden schuldregeling, de overige vijf schuldeisers wel. De weigeringen zijn niet (Belastingdienst) dan wel niet tijdig (DSB Bank) gemotiveerd, behoudens de schriftelijke mededeling van Quion Groep B.V. dat Finqus (voorheen DSB Bank in faillissement) niet instemt omdat Finqus niet is genegen een dergelijke afschrijving te accepteren “aangezien het een hypothecaire inschrijving betreft”.
De vorderingen van de Belastingdienst en de DSB Bank belopen 74,03 % van het geheel. Dat deze vorderingen meer dan 50% van de schuldenlast vormen, is geen reden aan de weigering van de Belastingdienst en DSB Bank doorslaggevende betekenis toe te kennen. Hun stem weegt echter bij de beoordeling van de redelijkheidsvraag wel zwaar daar met name DSB Bank bij oplegging van het akkoord in absolute zin het grootste bedrag verloren ziet gaan.
De door verzoekers aangeboden schuldregeling is getoetst door een deskundige en onafhankelijke partij, te weten Modus Vivendi.
De heer [verzoeker] heeft een fulltime baan en mevrouw [verzoekster] een baan voor 32 uren per week. Wegens gezondheidsredenen kan zij niet meer werken. Aannemelijk is dat verzoekers aldus hun hele verdiencapaciteit benutten. De eigen woning van verzoekers heeft een WOZ-waarde van € 193.000,--. De eerste hypotheekhouder (Bank of Scotland) heeft een vordering op verzoekers van (afgerond) € 220.000,-- zodat mag worden aangenomen dat los van de vordering van DSB Bank, wier eventuele hypotheekrecht in deze procedure niet is komen vast te staan, verkoop van de woning geen bijdrage levert aan de aflossing van de (overige) schulden.
Indien verzoekers al hetgeen dat uitstijgt boven het volgens de gebruikelijke normen berekende vrij te laten bedrag inzetten, levert dat naar zeggen van verzoekers een aflossingsbedrag van € 1.487,-- per maand op. De totale schuldenlast per datum aanbod akkoord bedroeg € 105.566,59. Dat betekent dat bij gelijkblijvende omstandigheden de gehele schuldenlast binnen (afgerond) 71 maanden kan zijn voldaan.
Dat brengt de rechtbank bij de vraag of er sprake is van een uitzichtloze problematische financiële situatie. De rechtbank is van oordeel dat zulks niet het geval is. Uiteraard is de financiële positie van verzoekers bepaald niet florissant te noemen, maar het feit dat de schuldenlast binnen zes jaar te rekenen vanaf maart 2015 kan worden betaald, betekent dat de situatie niet uitzichtloos is. Evenmin kan worden gezegd dat die periode zodanig lang is dat voortgaan met aflossing gedurende zo’n periode niet van verzoekers kan worden gevergd.
Gelet op het hiervoor overwogene gaat de rechtbank er van uit dat verzoekers om die reden ook niet zouden worden toegelaten tot de wettelijke schuldsaneringsregeling. Mede gelet op het feit dat verzoekers hebben verklaard dat zij bij afwijzing van dit verzoek hun verzoek tot toelating tot de wettelijke schuldsaneringsregeling zullen intrekken, komt de rechtbank in dit geval niet toe aan de beoordeling of in financieel opzicht de schuldeisers beter af zijn met de wettelijke schuldsaneringsregeling of faillissement of met het aangeboden akkoord.
Op grond van het voorgaande dient de vraag of de weigerachtige schuldeisers in redelijkheid niet tot weigering van instemming met de schuldregeling hebben kunnen komen, in aanmerking genomen de onevenredigheid tussen het belang dat zij hebben bij de uitoefening van de bevoegdheid tot weigering en de belangen van verzoekers of van de overige schuldeisers die door die weigering worden geschaad, ontkennend te worden beantwoord. Het verzoek zal dan ook worden afgewezen.

De beslissing

De rechtbank:
Wijst het verzochte af.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.M. Verhoeven, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 11 juli 2017 in tegenwoordigheid van de griffier [1] .