ECLI:NL:RBOVE:2017:3391

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
28 maart 2017
Publicatiedatum
30 augustus 2017
Zaaknummer
197185 / FT-RK 17/129
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling wegens niet te goeder trouw handelen en niet nakomen van inspanningsverplichtingen

In deze zaak heeft de rechtbank Overijssel op 28 maart 2017 uitspraak gedaan in een verzoek tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling door [verzoekster]. [verzoekster], een gescheiden alleenstaande vrouw van 39 jaar, had eerder een verzoek ingediend om haar faillissement op te heffen en de schuldsaneringsregeling toe te passen, maar dit verzoek was op 30 september 2014 afgewezen. De rechtbank oordeelde destijds dat [verzoekster] niet te goeder trouw was geweest ten aanzien van het ontstaan en onbetaald laten van haar schulden.

Bij de huidige aanvraag heeft [verzoekster] een schuldenlast van € 216.861,88, waaronder aanzienlijke schulden aan ABN Amro en de Nederlandse Voorschotbank. Tijdens de zitting op 14 maart 2017 heeft [verzoekster] verklaard dat zij psychische klachten heeft en om die reden niet kan werken. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat [verzoekster] niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij in staat is om de verplichtingen uit de schuldsaneringsregeling na te komen.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de redenen voor de afwijzing van het eerdere verzoek nog steeds van toepassing zijn. [verzoekster] heeft niet aangetoond dat zij zich heeft ingespannen om haar financiële situatie te verbeteren of dat zij haar inspanningsverplichting kan nakomen. De rechtbank concludeert dat er geen feiten zijn die een beroep op de hardheidsclausule rechtvaardigen. Het verzoek tot schuldsanering is dan ook afgewezen op grond van artikel 288 lid 1, aanhef en onder b en c van de Faillissementswet.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team toezicht
Zittingsplaats Almelo
zaaknummer: 197185 / FT-RK 17/129
datum vonnis: 28 maart 2017
Vonnis van de rechtbank Overijssel, enkelvoudige kamer voor burgerlijke zaken, op het verzoek van:

[verzoekster] ,

wonende te [woonplaats] ,
verzoekster,
verder te noemen: [verzoekster] .

Het procesverloop

[verzoekster] heeft een verzoekschrift ingediend de toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling uit te spreken.
De zaak is behandeld ter terechtzitting van 14 maart 2017. Ter zitting is [verzoekster] verschenen. Daarnaast is mevrouw [B] , buurvrouw van [verzoekster] , verschenen. Van de behandeling heeft de griffier aantekeningen gemaakt.
Het vonnis is bepaald op vandaag.

De beoordeling

De feiten
[verzoekster] is een gescheiden alleenstaande vrouw van 39 jaar en ontvangt een participatiewet uitkering.
[verzoekster] heeft eerder op 15 juli 2014 een verzoek ingediend om haar op 5 februari 2014 uitgesproken faillissement op te heffen onder gelijktijdige toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling. Op 30 september 2014 heeft de rechtbank het verzoek van [verzoekster] afgewezen. [verzoekster] had destijds een totale schuldenlast van € 210.439,72 waaronder een schuld aan ABN Amro van € 135.000,-, De Nederlandse Voorschotbank van € 62.268,17 en ICS van € 6.622,33.
De rechtbank heeft destijds het verzoek afgewezen omdat onvoldoende aannemelijk is geworden dat [verzoekster] ten aanzien van het ontstaan en onbetaald laten van haar schulden in de vijf jaar voorafgaand aan de dag waarop het verzoekschrift is ingediend, te goeder trouw is geweest. [verzoekster] is na het beëindigen van de relatie met [A ] een lening aangegaan bij ICS om haar woning in te richten, terwijl zij op dat moment al een hypothecaire lening was aangegaan en een forse lening bij de Nederlandse Voorschotbank had. [verzoekster] is de nieuwe lening aangegaan terwijl het niet duidelijk was of zij de verplichtingen van de andere leningen kon nakomen. Bovendien kon destijds de schuldenlast van [verzoekster] nog verder toenemen omdat er schulden tijdens het huwelijk met [A ] zijn aangegaan waarvoor [verzoekster] kan worden aangesproken voor betaling van die schulden.
Daarnaast was de rechtbank van oordeel dat [verzoekster] niet aannemelijk heeft gemaakt dat ze de uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen naar behoren kan nakomen. [verzoekster] heeft tijdens haar faillissement nieuwe schulden laten ontstaan doordat ze haar financiën niet op orde had. Tevens heeft [verzoekster] niet aannemelijk gemaakt dat ze haar inspanningsplicht naar behoren zal nakomen en zal trachten zoveel mogelijk inkomsten voor haar schuldeisers te werven. [verzoekster] heeft immers geen sollicitatie-activiteiten verricht tijdens haar faillissement.
[verzoekster] heeft thans opnieuw een verzoek tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling ingediend. De schuldenlast van [verzoekster] bedraagt thans volgens het verzoekschrift in totaal € 216.861,88, waaronder de volgende schulden:
  • ICS € 6.836,74, ontstaan in 2014;
  • Nederlandse Voorschotbank € 55.622,-, ontstaan in 2010;
  • Gerechtsdeurwaarder Kamphuis-Menderink ( [A ] ) € 7.851,37, ontstaan in 2009;
  • ABN Amro € 135.000,-, ontstaan in 2014.
De toelichting van en namens [verzoekster]
Ter zitting is namens [verzoekster] verklaard dat zij psychische klachten heeft en om die reden niet kan werken. [verzoekster] heeft ter zitting een verslag van een psychiater overgelegd. Volgens [verzoekster] heeft de Stadsbank wel een verklaring waaruit blijkt dat ze niet kan werken. De schuld aan ICS is ontstaan omdat [verzoekster] spullen nodig had om haar woning in te richten nadat zij ging scheiden van [A ] . Volgens [verzoekster] woont [A ] in de voormalige echtelijke woning. [verzoekster] is nog niet uit haar hoofdelijke aansprakelijkheid ontslagen. Desgevraagd heeft [verzoekster] niet kunnen verklaren hoe ze mee wil werken aan het afbetalen van haar schulden. Ook heeft [verzoekster] niet kunnen verklaren wat zij heeft ondernomen om haar problematische schuldensituatie te verbeteren nadat haar eerdere schuldsaneringsverzoek is afgewezen.
De overwegingen van de rechtbank
Naar het oordeel van de rechtbank is onvoldoende aannemelijk geworden dat [verzoekster] ten aanzien van het ontstaan of onbetaald laten van haar schulden in de vijf jaar voorafgaand aan de dag waarop het verzoekschrift is ingediend te goeder trouw is geweest.
De rechtbank overweegt daartoe het navolgende.
De rechtbank is van oordeel dat de redenen die in 2014 hebben geleid tot afwijzing van het verzoek thans nog steeds bestaan zij het dat een deel van de schuldenlast nu ouder dan vijf jaar is. [verzoekster] heeft destijds niet aannemelijk gemaakt dat zij ten aanzien van het ontstaan en onbetaald laten van haar schulden te goeder trouw is geweest. [verzoekster] is immers nadat de relatie met [A ] was beëindigd en er in ieder geval reeds sprake was van een hypothecaire lening en van een forse lening van de Nederlandse Voorschotbank, een lening aangegaan bij ICS om haar woning in te richten in 2014. [verzoekster] wist dan wel behoorde te weten dat ze de verplichtingen van die lening niet na zou kunnen komen. Aldus concludeert de rechtbank dat [verzoekster] niet te goeder trouw is ten aanzien van het aangaan en onbetaald laten van haar schulden.
Daarnaast heeft [verzoekster] niet aannemelijk gemaakt dat ze uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen naar behoren zal nakomen en zich zal inspannen zoveel mogelijk baten voor de boedel te verwerven. Destijds heeft [verzoekster] niet aannemelijk gemaakt dat ze haar inspanningsverplichting naar behoren zal nakomen en zal trachten zoveel mogelijk inkomsten voor haar schuldeisers te verwerven. Uit de overgelegde stukken is niet gebleken dat [verzoekster] haar inspanningsverplichting thans wel kan nakomen. Ter zitting is namens [verzoekster] verklaard dat ze onder behandeling staat bij een psychiater. Uit de stukken die ter zitting zijn overgelegd is niet duidelijk op te maken dat [verzoekster] niet aan haar arbeidsverplichting kan voldoen. [verzoekster] heeft vanaf de periode dat haar schuldsaneringsverzoek is afgewezen tot op heden niet actief gezocht naar fulltime betaalde arbeid om zodoende meer inkomsten te verwerven en de problematische schuldensituatie het hoofd te bieden. Van haar had mogen worden verwacht dat zij zich, gelet op de benarde financiële situatie, zou hebben ingespannen om werk te krijgen. Voorts heeft [verzoekster] geen actie ondernomen om uit de hoofdelijke aansprakelijkheid van de hypothecaire lening bij de ABN Amro bank, die betrekking heeft op de echtelijke woning met [A ] , te worden ontslagen en evenmin getracht deze lening af te doen lossen of te verminderen door verkoop van de woning. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat [verzoekster] , nadat het verzoek tot schuldsanering in 2014 is afgewezen, zich onvoldoende heeft ingespannen om eerder een einde te maken aan de benarde financiële situatie.
De rechtbank concludeert ten slotte dat er geen feiten zijn gesteld op grond waarvan de hardheidsclausule uit artikel 288 lid 3 Faillissementswet van toepassing is, noch dat is gebleken van feiten, die een dergelijk beroep rechtvaardigen.
Het verzoek zal worden afgewezen op grond van artikel 288 lid 1, aanhef en onder b en c Faillissementswet.

De beslissing

de rechtbank:
wijst het verzoek af.
Gewezen door mr. M.M. Verhoeven, lid van genoemde kamer, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 28 maart 2017, in tegenwoordigheid van de griffier.
De schuldenares heeft gedurendeacht dagen na de dag van deze uitspraakhet recht van hoger beroep. Het hoger beroep kan uitsluitend worden ingesteld bij door een advocaat ondertekend verzoekschrift, in te dienen ter griffie van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.