In deze zaak heeft de rechtbank Overijssel op 28 maart 2017 uitspraak gedaan in een verzoek tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling door [verzoekster]. [verzoekster], een gescheiden alleenstaande vrouw van 39 jaar, had eerder een verzoek ingediend om haar faillissement op te heffen en de schuldsaneringsregeling toe te passen, maar dit verzoek was op 30 september 2014 afgewezen. De rechtbank oordeelde destijds dat [verzoekster] niet te goeder trouw was geweest ten aanzien van het ontstaan en onbetaald laten van haar schulden.
Bij de huidige aanvraag heeft [verzoekster] een schuldenlast van € 216.861,88, waaronder aanzienlijke schulden aan ABN Amro en de Nederlandse Voorschotbank. Tijdens de zitting op 14 maart 2017 heeft [verzoekster] verklaard dat zij psychische klachten heeft en om die reden niet kan werken. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat [verzoekster] niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij in staat is om de verplichtingen uit de schuldsaneringsregeling na te komen.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de redenen voor de afwijzing van het eerdere verzoek nog steeds van toepassing zijn. [verzoekster] heeft niet aangetoond dat zij zich heeft ingespannen om haar financiële situatie te verbeteren of dat zij haar inspanningsverplichting kan nakomen. De rechtbank concludeert dat er geen feiten zijn die een beroep op de hardheidsclausule rechtvaardigen. Het verzoek tot schuldsanering is dan ook afgewezen op grond van artikel 288 lid 1, aanhef en onder b en c van de Faillissementswet.