In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 31 augustus 2017 uitspraak gedaan in een geschil over de waardering van een onroerende zaak in Zwolle, waarbij de waarde per waardepeildatum 1 januari 2015 ter discussie stond. Eiseres, eigenaar van de onroerende zaak, had bezwaar gemaakt tegen de door de heffingsambtenaar vastgestelde WOZ-waarde van € 577.000,-, die was vastgesteld bij beschikking van 30 april 2016. De heffingsambtenaar had de waarde in bezwaar gehandhaafd, maar eiseres stelde dat de waarde te hoog was en dat er onvoldoende rekening was gehouden met het ontbreken van een woonbestemming op het perceel. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting op 6 juli 2017 gesloten, waarbij eiseres aanwezig was en de verweerder vertegenwoordigd werd door zijn gemachtigde, bijgestaan door P.J.G. Jansen, een gediplomeerd WOZ-taxateur.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de waarde van de onroerende zaak door de heffingsambtenaar te hoog was vastgesteld, maar dat eiseres haar lagere voorgestane waarde onvoldoende had onderbouwd. De rechtbank heeft de waarde van de onroerende zaak uiteindelijk in goede justitie vastgesteld op € 510.000,-. De rechtbank oordeelde dat de heffingsambtenaar niet voldoende rekening had gehouden met het ontbreken van een woonbestemming, wat van invloed was op de waardering. De rechtbank heeft het beroep van eiseres gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar vernietigd en de aanslag onroerendezaakbelasting dienovereenkomstig verminderd. Tevens is de heffingsambtenaar opgedragen het door eiseres betaalde griffierecht van € 46,- te vergoeden.