ECLI:NL:RBOVE:2017:3495

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
18 augustus 2017
Publicatiedatum
8 september 2017
Zaaknummer
C/08/203812 / KG ZA 17-211
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • G.G. Vermeulen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van vorderingen in kort geding met betrekking tot restschuld en hypotheekverdeling na echtscheiding

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Overijssel op 18 augustus 2017, heeft de voorzieningenrechter uitspraak gedaan in een kort geding tussen twee gewezen echtgenoten. De man vorderde toewijzing van zijn verzoeken met betrekking tot de verdeling van de woning en de restschuld die na de toedeling aan hem overbleef. Tijdens de mondelinge behandeling kwam naar voren dat de vrouw, in afwijking van eerdere toezeggingen, niet in staat was haar deel van de restschuld te betalen. De bank had aangegeven dat ontslag van de vrouw uit de hoofdelijkheid niet mogelijk zou zijn als zij niet aan haar betalingsverplichtingen voldeed. Dit zou betekenen dat de vrouw geen mede-eigenaar van de woning meer zou zijn, maar wel hoofdelijk schuldenaar zou blijven. De voorzieningenrechter oordeelde dat de vorderingen van de man niet voor toewijzing vatbaar waren, omdat de vrouw niet in staat was om haar verplichtingen na te komen en de beginselen van redelijkheid en billijkheid in deze situatie niet toestonden dat de man zijn vorderingen toegewezen kreeg. De man had niet aannemelijk gemaakt dat hij op korte termijn een hypotheek kon verkrijgen die de vrouw uit de hoofdelijkheid zou ontslaan. De voorzieningenrechter besloot dat ieder van de partijen de eigen kosten van de procedure moest dragen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Almelo
zaaknummer / rolnummer: C/08/203812 / KG ZA 17-211
Vonnis in kort geding van 18 augustus 2017
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
eiser, hierna te noemen de man,
advocaat mr. M.E. van der Lee-Klein Rot te Almelo,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde, hierna te noemen de vrouw,
verschenen in persoon.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- tussenvonnis van 26 juli 2017, waarvan de inhoud als hier herhaald en ingelast dient te worden beschouwd;
- de akte uitlating aan de zijde van de man van 9 augustus 2017.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De verdere beoordeling

2.1.
In het tussenvonnis van 26 juli 2017 heeft de voorzieningenrechter de man opgedragen zich uit te laten over de vraag of hij in staat is (onverkort) te persisteren bij zijn vorderingen zoals die door hem in deze procedure zijn ingesteld.
2.2.
De man heeft zich bij akte uitgelaten. De man persisteert bij zijn vorderingen zoals in de kortgedingdagvaarding is vermeld. De man heeft nog steeds belang bij toewijzing van zijn vorderingen zodat hij op basis van het vonnis de verhaalsmogelijkheden kan onderzoeken en eventueel incassomaatregelen kan treffen en de vrouw op deze wijze toch gehouden is tot betaling van het overeengekomen bedrag. De man geeft, onder verwijzing naar de e-mail van mevrouw [A] van de ABN Amro Bank van
1 augustus 2017, aan dat het ontslag uit de hoofdelijke aansprakelijkheid van de vrouw en het overnemen van de volledige hypotheekschuld door de man waarbij de woning enkel op naam van de man komt, uitgaande van de situatie dat de vrouw niet bijdraagt, niet mogelijk is.
Indien de vrouw de gemaakte afspraken niet nakomt, zal de hypotheek worden voortgezet zoals deze voor de wijziging bestond. Het gevolg hiervan is dat de woning onverdeeld blijft en de man gedwongen in een onverdeelde woning blijft zitten.
2.3.
De voorzieningenrechter overweegt dat de man tijdens de mondelinge behandeling van de zaak op 20 juli 2017 heeft verklaard dat hij de financiering alleen rond kon krijgen en de woning alleen op zijn naam kon krijgen omdat de vrouw in staat zou zijn om de restschuld en de overige bedragen die zij aan de man verschuldigd is, te financieren. De ABN Amro Bank heeft dit bij email van 1 augustus 2017 bevestigd en meegedeeld dat ontslag uit de hoofdelijke aansprakelijkheid niet mogelijk is als de vrouw niet in staat is te betalen.
2.4
Reeds in het eerdere tussenvonnis is overwogen dat een deelgenoot te allen tijde verdeling van de gemeenschap kan vorderen, in welk kader de man in dit kort geding vordert dat de verdeling aldus plaatsvindt dat de woning geheel aan hem in eigendom wordt toegescheiden. Thans doet zich evenwel de complicatie voor, zoals tijdens de eerdere behandeling ter zitting naar voren is gekomen, dat de vrouw stelt dat zij , in afwijking van eerdere toezeggingen, niet in staat is haar deel van de restschuld die overblijft na toedeling van de woning aan de man tegen de getaxeerde waarde/WOZ waarde te betalen. De bank heeft, zoals hiervoor overwogen, gemeld dat alsdan ontslag van de vrouw uit de hoofdelijkheid niet zal plaatsvinden. Anders gezegd, de man heeft derhalve, wat de reden daarvan ook is, op dit moment niet aannemelijk kunnen maken dat hij in staat is om op korte termijn een hypotheek te verkrijgen van die omvang dat dan de vrouw uit de hoofdelijkheid zal worden ontslagen.
2.5
Het gevolg van toewijzing van de vorderingen van de man zou dan ook zijn dat de vrouw geen mede-eigenaar van de woning meer zou zijn maar wel hoofdelijk schuldenaar jegens de bank zou blijven. De beginselen van redelijkheid en billijkheid die de rechtsbetrekking tussen de man en de vrouw als deelgenoten in hun gemeenschap van goederen mede beheersen brengen in dit geval in die situatie met zich mee dat van de door de man opgevoerde overeenkomst tot verdeling geen nakoming kan worden verlangd. Er zal op andere wijze op de voet van artikel 3:174 BW tot verdeling moeten worden gekomen.
2.6
De vordering tot betaling van de som van € 46.943,99 staat in nauw verband met de vorderingen die niet voor toewijzing vatbaar zijn, maar is ook op zichzelf beschouwd onvoldoende inzichtelijk om reeds in kort geding voor toewijzing vatbaar te zijn. Onderliggende stukken met betrekking tot die vordering ontbreken in dit geding. Het lijkt er op dat de vrouw wel heeft toegezegd om de betreffende som te betalen, maar uitgaande van de voorwaarde dat de haar toekomende nalatenschap van haar vader daarvoor toereikend zou zijn. De man en de vrouw verschillen van mening over het antwoord op de vraag of die nalatenschap toereikend is geweest . Het is dan ook aan de bodemrechter om daarover te oordelen.
2.7
De voorzieningenrechter oordeelt derhalve in dit kort geding dat de vorderingen van de man niet voor toewijzing vatbaar zijn. Nu partijen gewezen echtgenoten zijn zal ieder van hen de eigen kosten van de procedure moeten dragen.

3.De beslissing

De voorzieningenrechter
3.1.
Wijst af de vorderingen van de man.
3.2
Bepaalt dat ieder der partijen de eigen kosten van deze procedure draagt
Dit vonnis is te Almelo gewezen door mr. G.G. Vermeulen en in het openbaar uitgesproken op 18 augustus 2017. [1]

Voetnoten

1.type: