ECLI:NL:RBOVE:2017:351

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
27 januari 2017
Publicatiedatum
27 januari 2017
Zaaknummer
08/952407-16
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkrachting en ontucht met minderjarige meisjes door een man uit Enschede

Op 27 januari 2017 heeft de Rechtbank Overijssel een 26-jarige man uit Enschede veroordeeld tot 42 maanden gevangenisstraf en tbs met dwangverpleging voor het plegen van ernstige zedendelicten, waaronder verkrachting en ontucht met minderjarige meisjes. De man had herhaaldelijk contact gezocht met zijn slachtoffers via social media, waarbij hij zich voordeed als een 17-jarige jongen. Hij sprak af met deze meisjes en pleegde seksuele handelingen met hen, vaak onder dwang. De rechtbank oordeelde dat de man verminderd toerekeningsvatbaar was, gezien zijn ziekelijke stoornis en gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens. De verdachte had eerder al een gevangenisstraf van vier jaar gekregen voor soortgelijke feiten, waarvan twee jaar voorwaardelijk, en was nog in de proeftijd toen hij opnieuw deze ernstige delicten pleegde. De rechtbank benadrukte de ernst van de gepleegde feiten en de impact op de slachtoffers, en oordeelde dat de veiligheid van de samenleving een klinische behandeling in het kader van tbs met dwangverpleging vereiste. De vordering van de officier van justitie werd volledig toegewezen, inclusief de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke straf van twee jaar.

Uitspraak

Rechtbank Overijssel

Afdeling Strafrecht
Zittingsplaats Almelo
Parketnummer (P): 08/952407-16
Datum vonnis: 27 januari 2017
Vonnis (promis) op tegenspraak van de rechtbank Overijssel, meervoudige kamer voor strafzaken, rechtdoende in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte] ,
geboren op [geboortedatum 1] 1990 in [geboorteplaats] (Turkije),
wonende in [woonplaats 1] ,
nu verblijvende in het Huis van Bewaring De Karelskamp te Almelo
.

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 5 augustus 2016, 18 oktober 2016 en 13 januari 2017. De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. C.Y. Huang en van hetgeen door de verdachte en diens raadsman mr. J.P. Plasman, advocaat te Amsterdam, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1:met een meisje tussen de 12 en 16 jaar ontucht heeft gepleegd;
feit 2:een meisje heeft verkracht;
feit 3 primair:heeft geprobeerd een meisje te verkrachten, dan wel (
subsidiair)met een meisje tussen de 12 en 16 jaar ontucht heeft gepleegd;
feit 4 primair:een meisje heeft aangerand, dan wel
(subsidiair)met een meisje tussen de 12 en 16 jaar ontucht heeft gepleegd.
Voluit luidt de tenlastelegging aan de verdachte, dat:
1.
hij in of omstreeks de periode van 04 januari 2016 tot en met 15 januari 2016, althans in of omstreeks de maand januari 2016, in de gemeente Enschede, in elk geval in Nederland, met [slachtoffer 1] , geboren op [geboortedatum 2] 2000, die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 1] , te weten het duwen/drukken/brengen van zijn, verdachtes, penis in de vagina van die [slachtoffer 1] ;
2.
hij in of omstreeks de periode van 25 maart 2016 tot en met 01 april 2016 in de gemeente Enschede door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid, te weten het:
- afsluiten van de portieren van de auto (waarin verdachte en/of slachtoffer zich bevonden) en/of
- bij de keel/hals vastpakken en/of vasthouden van die [slachtoffer 2] en/of
- ( vervolgens) naar achteren duwen van die [slachtoffer 2] en/of
- ( met één hand) vastpakken en/of vasthouden en/of bij elkaar houden van de polsen van die
[slachtoffer 2] en/of
- losmaken en/of naar beneden trekken van de broek en/of onderbroek van die [slachtoffer 2] en/of
- voorbij gaan aan het/de verbale protest(en) van die [slachtoffer 2] en/of
- in het gezicht slaan van die [slachtoffer 2] en/of zeggen van de dreigende woorden dat ze haar
bek dicht moet houden en moet stoppen met huilen, althans woorden van gelijke dreigende
aard of strekking,
[slachtoffer 2] heeft gedwongen tot het ondergaan van een of meer handelingen die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 2] , te weten het duwen/drukken/brengen van zijn, verdachtes, penis in de vagina van die [slachtoffer 2] ;
3.
hij op of omstreeks 17 april 2016 in de gemeente Hengelo (0), ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid [slachtoffer 3] te dwingen tot het ondergaan van een of meer handelingen die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 3] ,
- één of meer portieren van een personenauto (waarin verdachte en/of slachtoffer zich bevonden) heeft afgesloten en/of
- ( vervolgens) voorbij is gegaan aan de verbale en/of non-verbale signalen van verzet/weerstand van die [slachtoffer 3] en/of
- ( vervolgens) de broek en/of onderbroek van die [slachtoffer 3] naar beneden heeft getrokken en/of
(vervolgens) (met) zijn (ontblote) penis tegen/op/over de (ontblote) vagina, althans schaamstreek, van die [slachtoffer 3] heeft gedrukt/geduwd/gewreven,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
ALTHANS, voor zover voor het vorenstaande onder 3 geen veroordeling mocht of zou
kunnen volgen, SUBSIDIAIR, terzake dat
hij op of omstreeks 17 april 2016 in de gemeente Hengelo (0), met [slachtoffer 3] , geboren op [geboortedatum 3] 2003, die toen de leeftijd van zestien jaren nog
niet had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, te weten het
betasten/aanraken van de borsten en/of vagina van die [slachtoffer 3] en/of het
wrijven/duwen/drukken van de (ontblote) penis tegen/op/over de ontblote) vagina,
althans de schaamstreek, van die [slachtoffer 3] ;
4.
hij op of omstreeks 18 april 2016 in de gemeente Hengelo (0), [slachtoffer 4] , door geweld en/of andere feitelijkheden, heeft gedwongen tot het dulden van een of meer ontuchtige handelingen, door die [slachtoffer 4] op onverhoedse wijze en/of voorbijgaand aan haar (verbale) protest(en), te (tong)zoenen en/of vast te pakken en/of te betasten aan haar (boven)be(e)n(en) en/of een hand in haar broek te stoppen en/of te vragen of ze al een keer
gepijpt had en/of te zeggen: ‘Ik wil je nu’, althans woorden van gelijke aard of strekking;
ALTHANS, voor zover voor het vorenstaande onder 4 geen veroordeling mocht of zou
kunnen volgen, SUBSIDIAIR, terzake dat
hij op of omstreeks 18 april 2016 in de gemeente Hengelo (0), met [slachtoffer 4] , geboren op [geboortedatum 4] 2003, die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, te weten door die [slachtoffer 4] te (tong)zoenen en/of vast te pakken en/of te betasten aan haar (boven)be(e)n(en).

3.De vordering van de officier van justitie

De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de feiten 1, 2, 3 primair en 4 primair wordt veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 42 maanden, met aftrek van de door verdachte in verzekering en in voorlopige hechtenis doorgebrachte tijd, alsmede tot een terbeschikkingstelling met voorwaarden, zoals die zijn opgenomen in het door B.C. Bast uitgebrachte reclasseringsrapport van 9 januari 2017 en daarnaast als bijzondere voorwaarde een contactverbod met de slachtoffers.
Met betrekking tot de civiele vordering van [slachtoffer 2] heeft de officier van justitie gevorderd dat deze wordt toegewezen, met uitzondering van de post ‘hoger beroep’, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging daarbij van de schadevergoedingsmaatregel.
Voor het meer gevorderde dient de benadeelde partij niet ontvankelijk te worden verklaard.
De post ‘contact- en locatieverbod’ betreft naar de mening van de officier van justitie een vordering waarvan toewijzing niet mogelijk is bij de behandeling van een civiele vordering in strafzaken. De officier van justitie van mening dat de benadeelde partij wat betreft die post niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.
[slachtoffer 1] dient, aldus de officier van justitie, in haar civiele vordering in het geheel niet ontvankelijk te worden verklaard, nu die vordering (onklaar maken telefoon) ziet op een niet ten laste gelegd feit.
Verder heeft de officier van justitie de tenuitvoerlegging gevorderd van de bij arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 26 april 2013 opgelegde voorwaardelijke straf voor de duur van twee jaren.

4.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

5.De beoordeling van het bewijs

Deze paragraaf bevat het oordeel van de rechtbank over de vraag of de ten laste gelegde feiten bewezenverklaard kunnen worden of dat daarvan moet worden vrijgesproken. In het geval de rechtbank tot een bewezenverklaring komt, steunt de beslissing dat verdachte de feiten heeft begaan op de inhoud van bewijsmiddelen die als bijlage aan het vonnis zijn gehecht en daarvan op die wijze deel uitmaken. Deze bewijsmiddelen bevatten dan de redengevende feiten en omstandigheden op grond waarvan de rechtbank de overtuiging heeft gekregen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
5.1
De standpunten van de officier van justitie en de verdediging
De officier van justitie heeft zich, conform het door haar ter zitting overgelegd requisitoir, op het standpunt gesteld, dat de feiten 1, 2, 3 primair en 4 primair wettig en overtuigend bewezen verklaard kunnen worden.
De raadsman heeft, zakelijk weergegeven, het volgende bepleit.
Cliënt heeft ter zitting drie van de vier ten laste gelegde feiten, te weten de feiten 1, 3 en 4, volledig erkend. Cliënt heeft gezegd dat alles wat die aangeefsters verklaard hebben, juist is.
Indien de rechtbank de lezing van de aangeefsters volgt, dan staan de seksuele handelingen en de intenties van cliënt wel vast, maar het element dwang is niet aan de orde. Er dient dan ook een vrijspraak voor feit 3 primair en feit 4 primair te volgen. De meisjes stapten bij hem in de auto, omdat ze het spannend vonden. Aangeefster van feit 3, het meisje [slachtoffer 3] , zegt bijvoorbeeld “hij doet me niks” en “ ik was zo bang….en toen ging hij gewoon wrijven en zo”. Client wilde wel, maar [slachtoffer 3] wilde niet en daarom bleef het bij wrijven. Het kwam niet tot seks en dus is er geen sprake van een strafbare poging tot binnendringen. Wat betreft feit 2 heeft de raadsman, zakelijk weergegeven, het volgende aangevoerd. Cliënt ontkent dit feit. Voor dit feit is niet voldaan aan de bewijsminima, er is sprake van een één op één verklaring en steunbewijs ontbreekt. Daar komt bij dat aangeefster haar verhaal niet snel heeft verteld. Dat doet afbreuk aan de betrouwbaarheid. Er zijn bovendien reële twijfelpunten in haar verhaal. Die bewuste dag, 1 april 2016, had cliënt zijn auto niet. Die stond bij de garage, zodat het niet kan kloppen dat de vermeende verkrachting in zijn auto heeft plaatsgevonden. Verder heeft aangeefster verklaard dat zij op 21 april 2016 door verdachte werd achtervolgd. Dit is aantoonbaar onjuist, nu verdachte die dag in Scheveningen was. Aangeefster heeft ook een app verstuurd met de tekst “hij wou ook seks, beter deed ik dat niet”, dat is een merkwaardige opmerking voor iemand die verkracht zou zijn.
Deze zaak is ook a-typisch ten opzichte van de andere ten laste gelegde feiten. In die andere zaken dringt cliënt wel aan op het hebben van seks, maar zet hij bij weigering niet door. Dat zou hij bij feit 2 wel gedaan hebben. Feit 2 wijkt in dat opzicht duidelijk af van de andere ten laste gelegde feiten en verdachte blijft dit feit ontkennen. Voor feit 2 dient vrijspraak te volgen.
Met betrekking tot de civiele vorderingen sluit de raadsman zich aan bij de officier van justitie.
5.2
De bewijsoverwegingen van de rechtbank
De rechtbank komt tot een bewezenverklaring van alle ten laste gelegde feiten. Verdachte heeft (eerst) ter terechtzitting de feiten 1, 3 en 4 bekend, met uitzondering van de dwang waar – bij de feiten 3 en 4 – volgens de tenlastelegging sprake van zou zijn geweest. Feit 2 is verdachte – in tegenstelling tot de andere ten laste gelegde feiten - ook ter terechtzitting blijven ontkennen. De rechtbank is evenwel van oordeel dat het door de raadsman en de verdachte gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak met betrekking tot het onder 2 ten laste gelegde wordt weersproken door de gebezigde bewijsmiddelen, zoals die in de bijlage bij dit vonnis zijn opgenomen. De rechtbank heeft geen reden te twijfelen aan de juistheid en de betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen.
5.3
Nadere bewijsoverwegingen
Feit 2
Anders dan de verdediging is de rechtbank van oordeel dat feit 2, bewezen kan worden verklaard. [slachtoffer 2] (hierna: [slachtoffer 2] ) heeft bij de politie een belastende verklaring tegen verdachte afgelegd over de verkrachting op 1 april 2016, toen zij zestien jaar oud was. Zij heeft gedetailleerd verklaard hoe het contact met verdachte tot stand is gekomen, hoe zij op 1 april 2016 eerst met verdachte naar de Paaskermis in Enschede is geweest, dat verdachte laat was, omdat hij zijn auto eerst bij de garage moest ophalen, hoe zij samen daarna met zijn auto naar een afgelegen plek zijn gereden en verdachte de portieren van de auto sloot, hoe verdachte haar heeft vastgepakt en welke seksuele handelingen hebben plaatsgevonden. [slachtoffer 2] heeft haar verklaring bij de rechter-commissaris in twee verhoren bevestigd. [slachtoffer 2] heeft bij de politie en de rechter-commissaris uitgebreid, gedetailleerd en consistent verklaard. Naast de verklaring van [slachtoffer 2] is er de aangifte door haar moeder. Voorts wordt de verklaring van [slachtoffer 2] ondersteund door de verklaring van wijkcoach [naam 1] . [naam 1] heeft verklaard dat [slachtoffer 2] heeft verteld dat verdachte zich voordeed als [valse naam] , dat zij na de Paaskermis in de auto van verdachte is verkracht, dat de autodeuren op slot waren gedaan, dat verdachte haar bij de polsen en keel had gepakt en dat zij zich heel vies had gevoeld en veel had gehuild. Die verklaring komt overeen met wat [slachtoffer 2] er zelf over heeft verklaard. Ten slotte is er nog de verklaring van verdachte zelf, die heeft erkend dat hij meerdere keren contact had met [slachtoffer 2] en dat hij op 1 april 2016 met haar naar de Paaskermis in Enschede is geweest.
De rechtbank volgt verdachte niet in zijn standpunt dat de verklaring van [slachtoffer 2] ongeloofwaardig is en terzijde moet worden geschoven, nu de auto van verdachte op 1 april 2016 in de garage stond. De verklaringen hierover lopen zodanig uiteen dat hieruit naar het oordeel van de rechtbank geenszins kan volgen dat die stelling juist is, terwijl verdachte deze verklaring eerst maanden na zijn aanhouding heeft afgelegd.
De Hoge Raad laat toe dat bewijsmiddelen, die ten grondslag zijn gelegd aan de bewezenverklaring van een strafbaar feit, mede worden gebruikt als steunbewijs voor andere, soortgelijke, strafbare feiten (schakelbewijs). Voorwaarde is dat uit dit bewijsmateriaal blijkt van een specifiek gedragspatroon van de verdachte, dat op essentiële punten overeenstemt met de (uit bijvoorbeeld de aangiftes blijkende) gang van zaken bij het te bewijzen feit.
Naar het oordeel van de rechtbank blijkt uit de bewijsmiddelen van een specifiek gedragspatroon van verdachte, welk patroon op essentiële punten overeenstemt met de gang van zaken bij elk van de afzonderlijke feiten. Die essentiële punten zijn de volgende:
- het leggen van contact via social media (Instagram) met [slachtoffer 1] (hierna [slachtoffer 1] ), [slachtoffer 3] (hierna: [slachtoffer 3] ), [slachtoffer 4] (hierna [slachtoffer 4] ) en [slachtoffer 2] ;
- het zich bij [slachtoffer 1] , [slachtoffer 3] , [slachtoffer 4] en [slachtoffer 2] bekend maken als de 17-jarige [valse naam] ;
- het meenemen van [slachtoffer 1] , [slachtoffer 3] , [slachtoffer 4] en [slachtoffer 2] in een auto, het naar een afgelegen plek rijden, het op de achterbank laten plaatsnemen of vragen om dat te doen( [slachtoffer 3] en [slachtoffer 1] ) en ( [slachtoffer 3] en [slachtoffer 2] ) de portieren van de auto afsluiten;
- het negeren van verbaal en non-verbaal verzet bij [slachtoffer 1] , [slachtoffer 3] , [slachtoffer 4] en [slachtoffer 2] .
De rechtbank acht deze punten dermate specifiek en overeenstemmend bij alle vier de feiten, dat deze manier van handelen/dit gedragspatroon van verdachte mede redengevend is voor de bewezenverklaring.
Feit 3 primair en feit 4 primair
De rechtbank overweegt met betrekking tot het (volgens de raadsman) ontbreken van de dwang het volgende. Verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij de intentie had om seks met de meisjes te hebben. Uit de bewijsmiddelen volgt dat verdachte
- met de slachtoffers in zijn auto is gereden naar een afgelegen plaats en/of
- de portieren ( [slachtoffer 3] )heeft afgesloten en/of
- verbaal en non-verbaal verzet van de slachtoffers heeft genegeerd en/of
- de broek van [slachtoffer 3] naar beneden heeft getrokken en/of
- onverhoeds zijn slachtoffers(s) heeft betast, vastgepakt, gezoend en zijn hand in de broek van zijn slachtoffers(s) heeft gestopt.
Ook volgt uit de bewijsmiddelen dat verdachte met zijn blote penis over en langs de vagina van [slachtoffer 3] is gegaan. Verdachte heeft dit ter terechtzitting bekend.
Voor zover de raadsman bedoeld heeft ten aanzien van feit 3 primair te betogen dat er geen sprake is geweest van een begin van uitvoering omdat verdachte niet tegen de wil van [slachtoffer 3] heeft gehandeld is de rechtbank van oordeel dat dit standpunt wordt weerlegd door het hiervoor overwogene; het was verdachtes intentie om seks te hebben met de slachtoffers en de door hem verrichte handelingen waren gericht op voltooiing van het feit.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat bewezen kan worden dat verdachte heeft geprobeerd om [slachtoffer 3] te dwingen tot seks en [slachtoffer 4] heeft gedwongen tot het dulden van ontuchtige handelingen.
5.4
De conclusie
De rechtbank is door de inhoud van de wettige bewijsmiddelen tot de overtuiging gekomen, dat de verdachte het onder 1, 2, 3 primair en 4 primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij in de periode van 4 januari 2016 tot en met 15 januari 2016, in de gemeente Enschede, met [slachtoffer 1] , geboren op [geboortedatum 2] 2000, die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die
[slachtoffer 1] , te weten het brengen van zijn, verdachtes, penis in de vagina van die [slachtoffer 1] ;
2.
hij op 1 april 2016 in de gemeente Enschede door geweld en bedreiging met geweld en andere feitelijkheden, te weten het:
- afsluiten van de portieren van de auto (waarin verdachte en slachtoffer zich bevonden) en
- bij de keel/hals vastpakken en vasthouden van die [slachtoffer 2] en
- naar achteren duwen van die [slachtoffer 2] en
- met één hand vastpakken en bij elkaar houden van de polsen van die
[slachtoffer 2] en
- losmaken en naar beneden trekken van de broek en onderbroek van die [slachtoffer 2] en
- voorbij gaan aan het verbale protest van die [slachtoffer 2]
heeft gedwongen tot het ondergaan van handelingen die bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 2] , te weten het brengen van zijn, verdachtes, penis in de vagina van die [slachtoffer 2] ;
3.
hij op 17 april 2016 in de gemeente Hengelo (0), ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om door geweld en andere feitelijkheden [slachtoffer 3] te dwingen tot het ondergaan van handelingen die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 3] ,
- portieren van een personenauto (waarin verdachte en slachtoffer zich bevonden) heeft afgesloten en
- voorbij is gegaan aan de verbale en/of non-verbale signalen van verzet/weerstand van die [slachtoffer 3] en
- de broek en onderbroek van die [slachtoffer 3] naar beneden heeft getrokken en
vervolgens met zijn ontblote penis over de ontblote vagina van die [slachtoffer 3] heeft gedrukt/geduwd/gewreven,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
4.
hij op 18 april 2016 in de gemeente Hengelo (0), [slachtoffer 4] , door feitelijkheden heeft gedwongen tot het dulden van ontuchtige handelingen, door die [slachtoffer 4] op onverhoedse wijze en voorbijgaand aan haar (verbale) protesten, te (tong)zoenen en vast te pakken en te betasten aan haar bovenbenen en een hand in haar broek te stoppen en te vragen of ze al een keer gepijpt had en te zeggen: ‘Ik wil je nu’.
De rechtbank heeft de eventueel in de tenlastelegging voorkomende schrijffouten verbeterd in de bewezenverklaring. Verdachte wordt hierdoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan de verdachte onder 1, 2, 3 primair en 4 primair meer of anders is tenlastegelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.

6.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld bij de artikelen 245 (feit 1), 242 (feit 2), 242 juncto 45 (feit 3) en 246 (feit 4) Sr. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert op:
feit1 het misdrijf: met iemand die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren heeft bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen plegen die bestaan uit of mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam;
feit2 het misdrijf: verkrachting;
feit3 primair het misdrijf: poging tot verkrachting;
feit4 primair het misdrijf: feitelijke aanranding van de eerbaarheid.

7.De strafbaarheid van de verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor de bewezenverklaarde feiten.

8.De op te leggen straf of maatregel

8.1
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van de verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. Ook neemt de rechtbank de volgende factoren in aanmerking.
Verdachte heeft zich gedurende een periode van enkele maanden schuldig gemaakt aan meerdere ernstige zedendelicten met minderjarige slachtoffers, waaronder een verkrachting. Verdachte heeft bij herhaling contact gezocht met minderjarige slachtoffers via social media en zich voorgedaan als de 17-jarige [valse naam] . Vervolgens sprak hij af met deze meisjes, betaalde een kennis om gebruik te mogen maken van zijn woning of reed met de meisjes naar en afgelegen plek waar hij vervolgens (al dan niet met dwang) seks met de meisjes had en/of ontuchtige handelingen met ze pleegde.
Bij het plegen van de feiten heeft verdachte de belangen van zijn nog jonge slachtoffers ondergeschikt gemaakt aan zijn eigen seksuele behoefte. Verdachte is daarmee volledig voorbij gegaan aan een van de meest elementaire rechten van zijn slachtoffers, te weten het recht op onaantastbaarheid van hun lichaam. Bovendien heeft verdachte daarbij op zeer kwalijke wijze inbreuk gemaakt op de geestelijke en lichamelijke integriteit van zijn jonge slachtoffers.
De ervaring heeft geleerd dat slachtoffers van dergelijke delicten ook op latere leeftijd vaak nog psychische problemen ondervinden op het terrein van seksualiteit en relatievorming.
De rechtbank heeft de oriëntatiepunten voor straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) in aanmerking genomen. Als oriëntatiepunt wordt bij verkrachting (feit 2) een gevangenisstraf van 24 maanden genoemd.
Voor de feiten 1, 3 en 4 zijn dergelijke oriëntatiepunten niet ontwikkeld. Bij die feiten gaat de rechtbank uit van de straffen die in vergelijkbare zaken worden opgelegd. De rechtbank is van oordeel dat de feiten op zich een gevangenisstraf rechtvaardigen die de duur van vijf jaren te boven gaat.
In het nadeel van verdachte weegt voorts mee, dat verdachte eerder is veroordeeld ter zake van soortgelijke feiten tot een gevangenisstraf van vier jaren waarvan twee jaren voorwaardelijk. Verdachte liep nog in de proeftijd. Deze eerdere veroordeling en de zeer forse dreiging van tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde straf heeft hem er echter niet van kunnen weerhouden opnieuw meermalen en in een kort tijdsbestek ernstige zedendelicten te plegen en nieuwe slachtoffers te maken.
De rechtbank dient (en zal) echter ook rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
Over verdachte is op 24 juni 2016 gerapporteerd door de GZ-psycholoog H.R.J. ter Borg.
De deskundige verklaart en adviseert onder meer het volgende.
Rapporteur heeft zijn opdracht niet kunnen volbrengen. Er vond overleg plaats met mederapporteur dhr. T. van Os, psychiater, die voor onderzoeksdoeleinden betrokkene eveneens niet te spreken kreeg. Beide onderzoekers maken zich zorgen om de ernst van de zedendelicten waarvan betrokkene verdacht wordt. Ook het feit dat hij geen lering trekt uit overeenkomstige voorvallen korte tijd geleden, evenals zijn thans weigerachtige houding, maken dat de zorgprognose ongunstig is. Onderzoeker meent op basis van de beschikbare juridische stukken dat - anders dan de voormalige PJ-rapporteur en betrokkenes toezichthouder constateerden - de ernst van de psychoseksuele problematiek van betrokkene niet onderschat moet worden. Het feit dat laatstgenoemden tot zulke milde oordelen kwamen, kan erop wijzen dat betrokkene door een geraffineerde en sociaal wenselijke houding hen op het verkeerde been zette. Naar aanleiding van de 'papieren screening' ziet onderzoeker een bedenkelijke sluwheid in betrokkenes optreden, waarmee hij niet alleen jonge meisjes voor egocentrische doeleinden tracht te winnen, maar evenmin ervoor terugschrikt naast fysiek seksueel geweld, ook gebruik te maken van verbale bedreiging. Er zijn gelet op de afzijdige houding van ouders weinig beschermende factoren om het tij te keren.
Conclusie: de opdracht tot psychologische rapportage Pro Justitia over de heer [verdachte] is niet uitvoerbaar gebleken. Vanwege betrokkenes weigering is forensisch psychologische vraagbeantwoording niet mogelijk.
Over verdachte is op 12 oktober 2016 en op 9 januari 2017 gerapporteerd door respectievelijk de reclasseringswerkers A.M.F. Smellink en B.C. Bast, beiden werkzaam bij de Reclassering Nederland. Bij de vaststelling van de op te leggen straf en/of maatregel heeft de rechtbank acht geslagen op de inhoud van die beide rapporten.
Over verdachte is op 10 oktober 2016 (andermaal) gerapporteerd door dr. T.W.D.P. van Os, psychiater/psychoanalyticus, thans in samenwerking met M. Vermaas, arts in opleiding tot psychiater.
De deskundigen verklaren en adviseren onder meer het volgende.
Onderzoeker heeft op 4 juli 2016 over onderzochte gerapporteerd. Vanwege de verdenking van ernstige delicten gaf onderzoeker de rechtbank in overweging onderzochte klinisch te laten observeren in het Pieter Baan Centrum. Bij verhoor door de rechter-commissaris had onderzochte te kennen gegeven niet naar het Pieter Baan Centrum te willen en alsnog medewerking te verlenen aan het onderzoek.
Diagnose
Er is sprake van een ziekelijke stoornis en/ of gebrekkige ontwikkeling. De aard van
de stoornis (sen) is (zijn) onduidelijk. Er is sprake van een beperking van zijn verstandelijke vermogens en er zijn trekken van een persoonlijkheidsstoornis te weten narcistische en mogelijk ook antisociale trekken. Onderzoekers hebben te weinig gegevens om een persoonlijkheidsstoornis te kunnen aantonen dan wel uit te sluiten vanwege de tekorten aan objectieve gegevens. Gezien de duur van eerder seksueel grensoverschrijdend gedrag en gezien de snelle recidive, indien bewezen, moet sterk rekening gehouden worden met het bestaan van een parafilie te weten pedofilie. Onderzochte is beperkt in intelligentie. Het zou kunnen zijn dat hij slachtoffers kiest, die jonger zijn, niet vanuit pedofiele aandrang, maar omdat zij door hem gemakkelijker te dwingen zijn en/ of omdat hij door hen geadoreerd wordt. Hoe dan ook, er is sprake van een ziekelijke stoornis en of gebrekkige ontwikkeling
maar het is niet goed te duiden welke stoornis(sen) aanwezig is of zijn.
Toerekeningsvatbaarheid
Onderzoekers achten het aannemelijk dat onderzochte op grond van zijn stoornissen onvoldoende vrij was ten aanzien van zijn gedragskeuzes en gedragingen voorafgaande aan en ten tijde van de hem tenlastegelegde feiten, indien bewezen. Op grond van deze overwegingen achten onderzoekers het aannemelijk dat onderzochte voor de hem tenlastegelegde feiten, indien bewezen, als verminderd toerekeningsvatbaar beschouwd kan worden.
Risicoprognose
Het als klinisch ingeschatte risico op herhaling van feiten zoals de hem ten laste gelegde feiten, indien bewezen, is groot, indien onderzochte niet wordt behandeld voor en wordt begeleid in verband met zijn gebrekkige ontwikkeling. Belangrijkste risicofactoren zijn de eerdere gepleegde feiten en het snelle recidiveren binnen zijn proeftijd. Ondanks het feit dat onderzochte ontkent geeft hij geen enkele blijk van empathie/medelijden voor slachtoffers.
Ook met betrekking tot eerdere delicten die hij deels erkent blijkt geen spijt/empathie, hij is veelal externaliserend dan wel bagatelliserend. Onderzochte plaatst zichzelf bij herhaling en aanhoudend in de slachtofferrol, hem is onrecht aangedaan.
Zorgprognose en beïnvloedingsmogelijkheden
Zonder behandeling blijven de risicofactoren die van belang zijn in de hem ten laste gelegde feiten, indien bewezen, onveranderd. Een behandeling en begeleiding is noodzakelijk om de kans op herhaling zoals de hem ten laste feiten, indien bewezen, te beperken.
Interventiemogelijkheden en -condities
Onderzochte heeft een hulpverleningvoorgeschiedenis met een ambulant traject naar aanleiding van feiten zoals de huidige hem ten laste gelegde zaken. Indien de hem ten laste gelegde feiten worden bewezen dan kan gesproken worden van een patroon en een snelle recidive. Een ambulante behandeling werd eerder ingezet maar heeft niets opgeleverd omdat onderzochte de delicten destijds ontkende. Onderzoekers komen dan ook tot de conclusie dat een ambulante behandeling niet volstaat. Onderzoekers adviseren om een klinische behandeling op te leggen. Onderzochte wordt verdacht van ernstige delicten. Het is van belang dat voorkomen zal worden dat onderzochte onbehandeld op straat komt. Gezien de ernst van de hem ten laste gelegde feiten, indien bewezen, en gezien het als hoog ingeschatte risico voor een herhaling en gezien zijn langdurige ontkenning van de eerdere zedenzaken, waarvoor hij in hoger beroep werd veroordeeld, gezien zijn neiging om een slachtofferpositie in te nemen en geen verantwoordelijkheid te nemen voor de eerdere zedenzaken achten onderzoekers een tbs-maatregel van belang.
Gezien zijn beperking in verstandelijke vermogens en de mogelijk aanwezige parafilie is het moeilijk om de rigide patronen te doorbreken. Daarbij komt dat onderzochte de hem ten laste gelegde feiten ontkent, mogelijk vanuit zijn procespositie, maar omdat hij de eerdere feiten waarvoor hij ook werd veroordeeld ook nog altijd grotendeels ontkent, is de ontkenning waarschijnlijk ook aangestuurd om de verantwoordelijkheid daarvoor te ontlopen. Daar staat tegenover dat onderzochte ondanks zijn ontkenning - merkwaardigerwijs - heeft aangegeven wel mee te willen werken met een tbs maatregel met voorwaarden. Ondanks het feit dat hij in zijn proeftijd is gerecidiveerd, indien bewezen, adviseren onderzoekers de klinische behandeling te laten plaatsvinden in het kader van een tbs met voorwaarden.
Over verdachte is op 11 oktober 2016 (andermaal) gerapporteerd door de GZ-psycholoog H.R.J. ter Borg. De deskundige verklaart en adviseert onder meer het volgende.
Bij betrokkene is sprake van een ziekelijke stoornis en een gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens. Betrokkene vertoont de kenmerken van een parafilie én van een persoonlijkheidsstoornis NAO met antisociale en narcistische trekken. Met het voorbehoud dat betrokkene het tenlastegelegde in eerste instantie bekent noch ontkent en in tweede instantie ontkent, was hiervan tijdens het tenlastegelegde sprake.
Uit de beide gevonden psychische tekorten (seksuele stoornis en persoonlijkheidsstoornis)
die tezamen een sterke egocentrische vertekening van de werkelijkheid opleveren, kan onderhavig (delict)gedrag begrepen worden. Betrokkene wordt verdacht van het seksueel binnendringen bij minderjarigen en verkrachting van een vrouw, met gebruik making van geweld. Hij had in cognitief opzicht kunnen weten tijdens het tenlastegelegde op seksueel gebied grenzen te overschrijden, maar liet zich door dat inzicht niet afstoppen.
Ondanks dat hij geen helder inzicht verschaft in zijn motieven tijdens het tenlastegelegde,
lijkt hij vanuit zijn seksuele tekort en persoonlijkheidsstoornis gehandeld te hebben.
Onderzoeker veronderstelt bij betrokkene een gestoorde kijk op affectieve relaties in het algemeen en seksualiteit in het bijzonder, waardoor hij de grenzen van intimiteit makkelijk overschrijdt. Hij is vanwege een nagenoeg ontbrekende gewetensfunctie onvoldoende in staat gebleken om zijn (seksuele) gevoelens adequaat te reguleren en rekening te houden met anderen.
De ziekelijke stoornis (parafiele stoornis) en de gebrekkige ontwikkeling (een gemengde persoonlijkheidsstoornis met antisociale en narcistische trekken) bestonden ook tijdens het ten laste gelegde, indien bewezen. Het is aannemelijk dat de persoonlijkheidsstoornis met de beperkte egofuncties, zoals uitgaan van het eigen belang en zwak invoelend vermogen een belangrijke rol hebben gespeeld en een doorwerking hebben gehad in zijn gedragskeuzes voorafgaande aan en ten tijde van het hem ten laste gelegde feit, indien bewezen.
Alles in ogenschouw nemend acht onderzoeker het aannemelijk dat betrokkene op grond van
zijn stoornissen verminderd vrij was ten aanzien van zijn gedragskeuzes ten tijde van het hem tenlastegelegde feit - indien bewezen. Betrokkene zag het wederrechtelijke van zijn gedrag wel in maar handelde er door zijn gebrekkige geweten niet naar. Een rol speelde dat een eerder door de rechter opgelegde behandeling niet voltooid werd. Op grond van deze overwegingen acht onderzoeker het aanvaardbaar dat hij voor het hem ten laste gelegde feit, indien bewezen, als verminderd toerekeningsvatbaar beschouwd wordt.
Betrokkene heeft laten weten aan een behandeling mee te zullen werken en daarom meent onderzoeker dat volstaan kan worden met een TBS met voorwaarden.
Geadviseerd wordt, indien de rechter de feiten bewezen acht, oplegging van een maatregel met als bijzondere voorwaarde een verplicht reclasseringscontact waarbij hij zich dient te houden aan de aanwijzingen van de reclassering, ook als die inhouden het volgen van een behandeling in tbs-kader.
De deskundigen hebben geconcludeerd dat verdachte lijdt aan een ziekelijke stoornis en een gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens. De deskundigen concluderen dat hiervan tevens sprake was ten tijde van de ten laste gelegde feiten. De deskundigen concluderen dat verdachte verminderd toerekeningsvatbaar moet worden geacht.
De rechtbank volgt de conclusie van de gedragsdeskundigen ten aanzien van de verminderde toerekeningsvatbaarheid. De deskundigen hebben verslag gedaan van hun onderzoek en gemotiveerd hoe zij tot hun conclusies zijn gekomen. De rechtbank maakt die conclusie tot de hare, mede gelet op wat de rechtbank uit het onderzoek ter terechtzitting omtrent de persoon van verdachte is gebleken.
De rechtbank is van oordeel dat, alles afwegend, voor de onderhavige feiten een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 42 maanden met aftrek van het voorarrest (conform de eis van de officier van justitie) op zijn plaats is. Daar komt bij, gelet op verdachtes snelle en meermalen recidiveren, dat de vordering tot tenuitvoerlegging (twee jaren gevangenisstraf) eveneens dient te worden toegewezen.
Anders dan voornoemde rapporteurs is de rechtbank is van oordeel dat terbeschikkingstelling met dwangverpleging de enige reële optie is waarbij de veiligheid van personen kan worden gewaarborgd en verdachte voldoende behandeld kan worden.
Aangezien het hier bewezen en strafbaar verklaarde misdrijven betreft waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaar of meer is gesteld, bij verdachte tijdens het begaan van de bewezen verklaarde feiten een ziekelijke stoornis en een gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens bestond en de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen de oplegging van die maatregel eist, is aan de wettelijke voorwaarden voor het opleggen van terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege voldaan.
De bewezenverklaarde feiten zijn misdrijven die zijn gericht tegen de onaantastbaarheid van het lichaam van personen in de zin van artikel 359, zevende lid, van het Wetboek van Strafvordering.
De rechtbank zal derhalve aan verdachte tevens de maatregel van terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege opleggen.

9.De schade van benadeelden

9.1
De vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer 4] , wonende te [woonplaats 2] , heeft zich voorafgaand aan het onderzoek op de zitting, op de wettelijk voorgeschreven wijze als wettelijk vertegenwoordiger van de benadeelde partij [slachtoffer 1] gevoegd in dit strafproces.
De benadeelde partij vordert veroordeling van de verdachte tot betaling van in totaal € 323,-- ter zake het onklaar maken van de telefoon.
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering, nu die vordering betrekking heeft op een niet ten laste gelegd feit.
Mr. M.A.J. Kubatsch, heeft zich als advocaat-gemachtigde namens [slachtoffer 2] , wonende te [woonplaats 3] , voorafgaand aan het onderzoek op de zitting, op de wettelijk voorgeschreven wijze als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces. De benadeelde partij vordert veroordeling van de verdachte tot betaling van in totaal € 5.610,74, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd. Deze schade bestaat uit de volgende posten:
  • materiële schade: € 610,74
  • immateriële schade: € 5.000,--.
De benadeelde partij heeft tevens een (civiel) contact- en locatieverbod verzocht.
Ook heeft de benadeelde partij gevraagd de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
Naar het oordeel van de rechtbank is de benadeelde partij in haar vordering ontvankelijk en is de vordering deels gegrond. Door de gebezigde bewijsmiddelen en de behandeling op de terechtzitting is komen vast te staan dat de verdachte door het onder 2 bewezenverklaarde feit rechtstreeks schade heeft toegebracht aan het slachtoffer. De opgevoerde schadeposten zijn niet betwist, met uitzondering van de posten “hoger beroep” en “contact- en locatieverbod” en voldoende onderbouwd en aannemelijk. De rechtbank zal het gevorderde daarom deels toewijzen tot een bedrag van € 5.445,44, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum waarop het strafbare feit is gepleegd. Daarnaast zal de rechtbank verdachte veroordelen tot betaling van de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt of zal maken voor rechtsbijstand en de executie van dit vonnis.
De gestelde schade wat betreft de post “hoger beroep” is door de benadeelde partij niet voldoende onderbouwd. Het in de gelegenheid stellen van de benadeelde partij om haar stellingen alsnog nader te onderbouwen leidt tot een onaanvaardbare vertraging van de strafrechtelijke procedure, zodat de rechtbank de benadeelde partij ten aanzien van deze schadepost niet-ontvankelijk zal verklaren. De benadeelde partij kan haar vordering in zoverre slechts aanbrengen bij de burgerlijke rechter. Het verzochte contact- en locatieverbod leent zich naar zijn aard niet voor toewijzing in het kader van art. 51f Sv, nu de benadeelde partij zich op grond van lid 1 van genoemd artikel slechts in het strafproces kan voegen ter zake van haar vordering tot schadevergoeding. De strafrechter is derhalve niet bevoegd tot kennisname van het verzochte contact- en locatieverbod. Ook te dien aanzien is de benadeelde partij derhalve niet-ontvankelijk in haar vordering en kan zij haar vordering slechts aanbrengen bij de burgerlijke rechter.
9.2
De schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank zal hierbij de maatregel als bedoeld in art. 36f Sr opleggen, aangezien de verdachte jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door feit 2 is toegebracht.

10.De vordering tenuitvoerlegging parketnummer 21/003247-12

De rechtbank overweegt dat de vordering tenuitvoerlegging, gedateerd en ingekomen ter griffie van de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo, op 6 juli 2016, betreffend een onherroepelijk arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 26 april 2013, waarbij veroordeelde werd veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 jaren waarvan 2 jaren voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren, behoort te worden toegewezen, aangezien veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd (meermalen) aan (soortgelijke) strafbare feiten heeft schuldig gemaakt.

11.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 14g, 14h, 14i, 27, 36f, 37a, 37b en 57 Sr.

12.De beslissing

De rechtbank:
vrijspraak/bewezenverklaring
  • verklaart bewezen, dat verdachte het onder 1, 2, 3 primair en 4 primair tenlastegelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
  • verklaart niet bewezen wat aan verdachte onder 1, 2, 3 primair en 4 primair meer of anders is tenlastegelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid
  • verklaart het bewezenverklaarde strafbaar;
  • verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit1 het misdrijf: met iemand die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren heeft bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen plegen die bestaan uit of mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam;
feit2 het misdrijf: verkrachting;
feit3 primair het misdrijf: poging tot verkrachting;
feit4 primair het misdrijf: feitelijke aanranding van de eerbaarheid.
- verklaart verdachte strafbaar voor het bewezenverklaarde;
straf
  • veroordeelt verdachte tot een
  • bepaalt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;

maatregel

- gelast dat verdachte
ter beschikking wordt gestelden beveelt dat de ter beschikking gestelde
van overheidswege wordt verpleegd;
schadevergoeding
- bepaalt dat de benadeelde partij: [slachtoffer 1] , wonende te [woonplaats 2] , in het geheel
niet-ontvankelijk is in haar vordering, en dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
  • veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 2] , wonende te [woonplaats 3] , van een bedrag van € 5.445,44, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 1 april 2016;
  • veroordeelt de verdachte daarnaast in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, alsook in de kosten van betekening van dit vonnis, de in verband met de tenuitvoerlegging van dit vonnis nog te maken kosten en de kosten vallende op de invordering;
  • legt de
  • bepaalt dat als veroordeelde heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van bedoeld bedrag daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij het bedrag te betalen, komt te vervallen, en andersom, als veroordeelde aan de benadeelde partij het verschuldigde bedrag heeft betaald, dat daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van dat bedrag komt te vervallen;
  • bepaalt dat de benadeelde partij: [slachtoffer 2] , wonende te [woonplaats 3] , voor een deel van € 165,30 (kosten hoger beroep) niet-ontvankelijk is in haar vordering, evenals ten aanzien van het gevorderde contact- en locatieverbod, en dat de benadeelde partij de vordering voor die onderdelen slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
tenuitvoerlegging arrest met parketnummer: 21/003247-12
gelast de tenuitvoerlegging van de straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij arrest van het gerechtshof te Arnhem-Leeuwarden van 26 april 2013, te weten van twee jaren gevangenisstraf.
Dit vonnis is gewezen door mr. E. Venekatte, voorzitter, mr. C.C.S. Koppes en
mr. E.J.M. Bos, rechters, in tegenwoordigheid van H.K.S. Feijer, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 27 januari 2017.
Buiten staat
Mr. Koppes en de griffier zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage bewijsmiddelen
Leeswijzer
Deze bijlage maakt deel uit van het vonnis en bevat de bewijsmiddelen.
Wat betreft de feiten 1, 2, 3 primair en 4 primair.
De bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting, voor zover inhoudende:
Ik erken geheel en volledig de onder 1, 3 en 4 aan mij tenlastegelegde feiten. Wat de aangeefsters daarover verklaren geef ik geheel toe. Alles wat zij zeggen klopt.
De verklaring van verdachte ter terechtzitting, voor zover inhoudende:
Wat betreft feit 2 klopt het dat ik op 1 april 2016 een afspraak had met [slachtoffer 2] .
Het klopt wel dat ik mij bij haar bekend had gemaakt onder de naam [alias] en als de 17-jarige [valse naam] .
Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit bladzijden uit het dossier van de regiopolitie Oost-Nederland met de naam STILO en het onderzoeksnummer ONRBC16045. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
Blz. 215-218: het proces-verbaal, informatief gesprek zeden, van 23 februari 2016;
Blz. 219-221: het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 1] van 25 januari 2016;
Blz. 285-287: het proces-verbaal van bevindingen van 20 april 2016;
Blz. 288-292: het proces-verbaal van aangifte van [naam 2] namens [slachtoffer 3] van 22 april 2016;
Blz.460-462: het proces-verbaal van bevindingen van 21 april 2016;
Blz. 463-468: het proces-verbaal van aangifte van [naam 3] namens [slachtoffer 4] van 29 april 2016;
telkens voor zover van belang;
Blz. 659-663: het proces-verbaal van aangifte van 2 mei 2016, zakelijk weergegeven, inhoudende de verklaring van [naam 4] (in vraag-antwoordvorm):
V: Jij doet aangifte namens jouw minderjarige dochter [slachtoffer 2] . Waarvan doe je aangifte?
A: Van verkrachting.
V: Waarom wil jij daar aangifte van doen?
A: Het is voor [slachtoffer 2] moeilijk om dat zelf te doen.
V: Waarom is het voor [slachtoffer 2] moeilijk?
A: Ze is bang dat degene die dit heeft gedaan haar zal opzoeken als hij vrij komt.
V: Is er hulpverlening binnen je gezin of geweest binnen je gezin?
A: [slachtoffer 2] heeft nu hulp van [naam 5] , een wijkcoach. Ze heeft ook eerder hulp gehad van
Mediant en de praktijkondersteuner van de huisarts. Ook is er een maatschappelijk
werker van school bij ons geweest, toen [slachtoffer 2] in de 1e klas zat. Nu is [naam 5] daarvoor in
de plaats gekomen.
V: Wat is [slachtoffer 2] voor een meisje?
A: [slachtoffer 2] is behulpzaam, naïef, ze vertrouwt iedereen.
V: Hoe ging het de laatste tijd met haar?
A: Een beetje op en af. Ik merkte wel dat er iets was, maar daar wilde ze niet over
praten. Ik zei tegen haar dat ik wel zag dat er iets was. De ene keer is ze
heel stil en gesloten en de andere keer heeft ze een grote mond tegen mij over hoe
laat ze bijvoorbeeld thuis moet zijn.
V: Hoe vaak is [slachtoffer 2] naar de kermis geweest?
A: Voor zover ik weet is dat 2 keer.
V: Met wie is ze toen gegaan?
A: Met meerdere, ik dacht met [naam 6] , [naam 7] en nog een paar meer.
V: Hoe wist je dat [slachtoffer 2] nog een keer naar de kermis wilde?
A: Ik wist van de 2e keer eigenlijk niet dat ze naar de kermis wilde. Ik wist wel dat
ze weg ging. Het kan zijn dat het die keer was, dat ze met die zogenaamde ‘ [valse naam] ’ weg ging.
Het proces-verbaal van verhoor getuige [slachtoffer 2] door de rechter-commissaris op
5 oktober 2016, inhoudende de verklaring van de getuige:
U houdt mij voor dat op pagina 647 een passage over de kapotte auto van [verdachte] staat en vraagt mij of ik weet wanneer de auto kapot was. Op de dag van de kermis zei hij dat hij later kwam omdat de auto bij de garage was en weer heel was.
Blz. 664-670: het proces-verbaal verhoor getuige van 2 mei 2016, zakelijk weergegeven, inhoudende de verklaring van [slachtoffer 2] :
V: Van wie kwam het voorstel elkaar te ontmoeten?
A: Van hem.
V: Welke auto had [verdachte] bij zich bij jullie eerste ontmoeting?
A: Een grijze. Op het stuur stond: “Fiat”.
V: Die keer dat jij na de paaskermis bij [verdachte] in de auto zat. Je vertelde dat hij
na het plassen weer in de auto kwam. Hoe zat het toen met de portieren?
A: Die deed hij op slot. Ik weet niet hoe hij dat deed. Volgens mij gewoon via een
knopje op de sleutel.
V: Waar spraken jullie toen over toen [verdachte] van het plassen weer in de auto stapte?
A: Hij begon over seks te praten en vroeg mij wanneer ik ontmaagd wilde worden. Ik zei
dat ik eerst een relatie wilde. Hij zei dat hij wel zin had. Ik zei dat hij dan niet
bij mij moest zijn. Daarna deed hij de deuren van de auto op slot. Hij zei dat hij
echt zin had en noemde mij ” schatje”. Hij begon aan mij te zitten en zei: “Kom naar de
achterbank”.
V: Hoe begon hij aan jou te zitten?
A: Hij ging aan mijn borsten zitten, over mijn jas. Hij begon een beetje te knijpen en
ik duwde hem een beetje van me af. Ik sloeg zijn handen weg. Ik zei: “Ik wil dit niet.
Blijf eens van me af. Hou eens op.”
V: Hoe reageerde hij?
A: Hij zei niks en ging gewoon door.
V: Je hebt verklaard dat [verdachte] jou plotseling bij je keel pakte. Met welke hand was
dat?
A: Ja, dat was daarna, maar ik weet niet met welke hand. Hij hing een beetje voor mij.
Volgens mij pakte hij mij met zijn linkerhand bij mijn keel en hield hij hierna met
zijn rechterhand mijn beide polsen vast. Hij duwde mij tegen het raam aan. Hij is veel
sterker dan ik ben. Ik kreeg wel lucht, maar ik schrok me kapot. Ik was bang en dacht:
‘straks vermoordt hij me nog’, omdat hij me bij mijn keel pakte.
V: Wat gebeurde er daarna?
A: Hij trok mijn broek omlaag, terwijl hij mijn polsen nog vasthield en half op mij
lag. Ik lag met mijn hoofd achterover tegen het raam en lag half onderuit.
V: Hoever ging jouw broek naar beneden?
A: Ik denk tot mijn knieën ongeveer. Ik had mijn schoenen nog aan. Mijn broek en onderbroek waren naar beneden.
V: Hoe zat het de kleding van [verdachte] ?
A: Hij deed zijn broek niet uit, maar hij haalde gewoon zijn ding uit zijn broek, net
alsof iemand staat te plassen.
V: En toen?
A: Toen heeft hij dat gedaan. Hij hing als het ware boven mij. Ik was bang. Mijn benen
waren uit elkaar, maar niet heel ver, omdat ik mijn broek nog half aan had.
V: Dat met je benen trappen wanneer was dat en hoe ging dat precies?
A: Dat was al eerder, toen hij mijn broek uit wilde doen. Hij had toen mijn polsen
vast. Toen schopte ik iets met mijn benen. Ik had niet veel ruimte om te trappen. Toen
het echt gebeurde, verstijfde ik. Ik weet niet of dat het goede woord is, maar ik
bewoog gewoon niet. Ik heb tegen hem geschreeuwd toen hij in het begin aan me zat en
ik moest huilen toen hij met zijn penis in mijn vagina ging. Ik moest aan mijn moeder
denken. Ik weet niet waarom. Op de terugweg moest ik ook huilen, de hele weg naar
huis. Hij ging me toen in mijn gezicht slaan en zei: “hou je bek”. Hij wilde niet dat
ik het tegen iemand zou vertellen. Daarom ben ik ook zo bang dat hij me iets doet,
omdat hij heeft gezegd dat ik het niet mocht door vertellen.
V: Je hebt verklaard dat [verdachte] in jouw vagina klaar was gekomen. Hoe weet je dat?
A: Ik weet het niet zeker of het erin of erop was. Hij ging op en neer. Ik weet niet
hoe vaak, maar wel wat vaker dan 2 keer. Hij kwam wel klaar, dat heb ik gezien.
Blz. 680-685: het proces-verbaal verhoor getuige van 26 april 2016, zakelijk weergegeven, inhoudende de verklaring van [naam 1] :
Ik ben schoolwijkcoach op het [school], in de gemeente Enschede.
Door school ben ik gevraagd om een gesprek te voeren met [slachtoffer 2] en met een ondersteuningsdocent mevrouw [naam 8] . Ik heb op 19 april een gesprek gehad met [slachtoffer 2] .
Het verhaal van [slachtoffer 2] was dat er iets gebeurd was met een jongen en [slachtoffer 2] wilde dat ik het verhaal zou aanhoren. [slachtoffer 2] vertelde aan mij dat ongeveer twee jaar geleden een jongen met de naam [valse naam] contact met haar had gezocht. Deze jongen wilde graag afspreken. [slachtoffer 2] heeft gezegd dat zij een vriendje had. Hierop is [valse naam] boos geworden en is er geen contact meer geweest. [slachtoffer 2] vertelde dat het in de derde klas weer was begonnen. Zij kreeg een volgverzoek van ene [alias]. [slachtoffer 2] vroeg wie dat was en hij zei toen dat hij [valse naam] heette.
Rond vrijdag 1 april, paaskermis in Enschede, heeft [valse naam] [slachtoffer 2] gevraagd of ze mee wilde gaan naar de kermis. Op de kermis komt [slachtoffer 2] een vriendin tegen die afstandelijk deed. [slachtoffer 2] moest maar eens op facebook kijken. [slachtoffer 2] heeft dat gedaan en zag de profielfoto met de naam [verdachte] die zij kende als [valse naam] . [slachtoffer 2] heeft toen alle berichtjes gelezen en bedacht dat zij moest doen alsof zij er zelf achter was gekomen. Zij heeft [valse naam] vragen gesteld en hij heeft toen gezegd dat [verdachte] zijn achternaam was. [slachtoffer 2] vroeg om zijn ID-kaart. Eerst had hij die niet, later toch. [slachtoffer 2] zag dat deze kaart nep was, want ze zag een verkeerde geboortedatum, namelijk 1999. Dat zou betekenen dat hij in maart 25 was geworden, terwijl [slachtoffer 2] niet anders wist dan dat hij 18 jaar was. In het eerste leerjaar van [slachtoffer 2] heeft hij gezegd dat hij 16 jaar was.
Ik heb [slachtoffer 2] de vraag gesteld of zij weleens seks had gehad. [slachtoffer 2] reageerde met nee, maar de manier waarop ze dit zei kwam vreemd over. Mevrouw [naam 8] zei toen; “echt niet”? [slachtoffer 2] zei toen dat ze wel seks had gehad en op de vraag van mevrouw [naam 8] of dat met [valse naam] was, zei [slachtoffer 2] “ja”. We hebben toen gevraagd of het vrijwillig was. [slachtoffer 2] begon toen te huilen. [slachtoffer 2] vertelde dat hij met haar naar een afgelegen plek was gereden. Ze vertelde dat hij uit de auto moest om te plassen en dat hij terugkwam, de deur op slot deed en haar gedwongen heeft tot seks.
Ik heb [slachtoffer 2] naar de politie gebracht. Op de heenweg heb ik [slachtoffer 2] gevraagd of zij die [valse naam] duidelijk had aangegeven dat zij geen seks wilde hebben. [slachtoffer 2] vertelde dat zij het over het onderwerp seks hadden in de auto. Hij had haar gevraagd of zij weleens seks had gehad. [slachtoffer 2] zei dat ze hem gezegd dat dat ze dat niet had gehad omdat zij wilde wachten op degene waarvan ze zeker wist dat deze bij haar zou blijven [valse naam] ging toen uit de auto, kwam terug en deed de deur op slot en [slachtoffer 2] vertelde dat hij haar toen al heel vlot bij de keel pakte en haar hoofd tegen het raam aan drukte. [slachtoffer 2] vertelde dat hij haar toen heeft verkracht.
Blz. 704-706: het proces-verbaal verhoor getuige van 7 juni 2016, zakelijk weergegeven, inhoudende de verklaring van [naam 9] :
[slachtoffer 2] was de vriendin van mijn vriendin [naam 10] .
Ik kwam haar tegen met een jongen op de kermis, ene [valse naam] of zo. [slachtoffer 2] had mij dat die avond op de kermis gezegd. Ik zag dat het een buitenlandse jongen was, met donker haar.
Ik heb haar daarna een week later pas weer gesproken. Volgens mij facebookte ze mij of appte ze mij.
Ze zei: “hij misbruikte mij”.
Vraag: wie is dan hij?
Antwoord: Dat was [valse naam] . [slachtoffer 2] zei tegen mij dat de jongen met wie ze op de kermis was haar verkracht had.