ECLI:NL:RBOVE:2017:3617

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
23 mei 2017
Publicatiedatum
22 september 2017
Zaaknummer
R. 14/658
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling wegens strafrechtelijke veroordeling en ontstaan van bovenmatige schulden

In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 23 mei 2017 uitspraak gedaan over de tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling van [A]. De rechter-commissaris had op 23 maart 2017 een voordracht gedaan tot beëindiging van de regeling, omdat [A] tijdens de looptijd was veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van vier maanden en een taakstraf van 180 uur, alsook tot het betalen van een ontnemingsvordering van € 78.788,28 en vorderingen van benadeelde partijen tot ruim € 26.000,00. De rechtbank heeft vastgesteld dat [A] zijn informatieplicht heeft geschonden door niet te melden dat hij in 2014 was verhoord in een strafzaak, wat leidde tot het ontstaan van bovenmatige schulden.

De rechtbank overwoog dat de verplichtingen van [A] voortvloeien uit de schuldsaneringsregeling, waaronder een actieve informatieplicht. De rechtbank concludeerde dat de schulden die voortvloeien uit de strafrechtelijke veroordeling zijn ontstaan tijdens de schuldsaneringsregeling, en dat deze schulden bovenmatig zijn. De rechtbank heeft de schuldsaneringsregeling tussentijds beëindigd op grond van artikel 350 derde lid onder c en d van de Faillissementswet. Tevens is [A] in staat van faillissement verklaard zodra de uitspraak in kracht van gewijsde is gegaan. De rechtbank heeft de vergoeding en het salaris van de bewindvoerder vastgesteld en benoemde de bewindvoerder tot curator in het faillissement van [A].

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Toezicht
Zittingsplaats Almelo
insolventienummer: R. 14/658
uitspraakdatum: 23 mei 2017
Vonnis van de rechtbank Overijssel, enkelvoudige kamer voor burgerlijke zaken in de wettelijke schuldsaneringsregeling van:

[A] ,

wonende te [woonplaats] ,
verder te noemen: [A] .
In deze schuldsaneringsregeling is mevrouw B.B.M. Elbert-Scholten, kantoorhoudende te Hengelo (O), tot bewindvoerder benoemd.

Het procesverloop

De rechter-commissaris heeft op 23 maart 2017 een voordracht gedaan om deze schuldsaneringsregeling tussentijds te beëindigen.
Op 5 mei 2017 is ter griffie een verweerschrift ontvangen namens [A] .
De voordracht is behandeld ter zitting van 9 mei 2017, waarvan de griffier aantekeningen heeft gemaakt. Ter zitting is [A] verschenen bijgestaan door zijn advocaat mr. H.J.M. van Denderen. Ook de bewindvoerder is ter zitting verschenen.
Het vonnis is bepaald op vandaag.

De beoordeling

De voordracht van de rechter-commissaris:
De voordracht van de rechter-commissaris wordt als hier herhaald en ingelast beschouwd.
Kort weergegeven heeft de rechter-commissaris een voordracht gedaan tot tussentijdse beëindiging van deze schuldsaneringsregeling, omdat [A] op [datum] door de meervoudige strafkamer te Zwolle wegens diefstal is veroordeeld tot 4 maanden gevangenisstraf voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar, alsmede tot het verrichten van een taakstraf van 180 uur, met toewijzing van vorderingen van benadeelde partijen tot ruim € 26.000,00. Voorts is [A] een ontnemingsvordering opgelegd tot een bedrag van € 78.788,28. De rechter-commissaris wil de schuldsaneringsregeling beëindigen, omdat er bovenmatige schulden zijn ontstaan welke hun oorsprong vinden in door [A] gepleegde strafbare feiten.
De – zakelijk weergegeven – toelichting namens de bewindvoerder:
De bewindvoerder heeft ter zitting verklaard dat een groot deel van de strafrechtelijke vervolging zich buiten de schuldsanering heeft afgespeeld. De bewindvoerder is van mening dat als deze feiten bij toelating bekend waren geweest [A] niet zou zijn toegelaten tot de schuldsaneringsregeling. De bewindvoerder weet pas sinds eind 2016 van de strafrechtelijke vervolging, terwijl [A] in 2014 al als verdachte is gehoord. Volgens de bewindvoerder zijn de schulden voortvloeiend uit de strafrechtelijke veroordeling bovenmatige schulden die tot tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling moeten leiden.
De –zakelijk weergegeven – toelichting van en namens [A] :
Ter zitting heeft [A] verklaard dat hij in 2014 voor het eerst is verhoord in het kader van de strafzaak. In 2016 kreeg hij een brief van de recherche met het verzoek om een tweede verhoor. Hij wist na het verhoor in 2014 niet of hij ook strafrechtelijk zou worden vervolgd en heeft om die reden niet aan de bewindvoerder gemeld dat hij is verhoord. De advocaat van [A] , mr. H.J.M. van Denderen, heeft verklaard dat hij namens [A] tegen de strafrechtelijke veroordeling hoger beroep heeft ingesteld. In hoger beroep zullen voornamelijk gronden worden aangevoerd tegen de ontnemingsvordering. Tegen de vorderingen van de benadeelde partijen worden geen gronden aangevoerd, omdat daar weinig tegenin kan worden gebracht. Volgens mr. Van Denderen is [A] eind 2014 als verdachte gehoord in de strafzaak, waarna hij een lange periode niets heeft gehoord over een eventuele vervolging. Na het verhoor is [A] in augustus 2016 voor het eerst gedagvaard, maar deze dagvaarding werd ingetrokken. [A] is daarna voor een derde maal gedagvaard eind 2016, waarna de strafzaak volgde. mr. Van Denderen heeft verklaard dat [A] de bewindvoerder niet hoefde te melden dat hij in 2014 ook al is verhoord in een strafrechtelijke zaak tijdens zijn schuldsaneringsregeling, omdat hij de gevolgen van het verhoor nog niet wist. Volgens mr. Van Denderen is de ontnemingsvordering nog geen schuld, omdat alleen een onherroepelijke vaststelling een nieuwe schuld is. Ook de vergoeding benadeelde partijen is geen nieuwe schuld, omdat de gedraging ziet op de periode voor toelating tot de schuldsanering. mr. Van Denderen heeft verklaard dat als deze feiten voor toelating tot de schuldsaneringsregeling bekend waren geweest [A] was toegelaten tot de schuldsaneringsregeling en wel op basis van de hardheidsclausule. Tot slot voert mr. Van Denderen aan dat de schulden voortvloeiende uit een strafrechtelijke veroordeling niet in de weg hadden hoeven staan tot toelating tot de schuldsaneringsregeling, omdat deze schulden niet worden geraakt door de schone lei aan het einde van een schuldsaneringsregeling.
De motivering van de beslissing:
De rechtbank dient te beoordelen of [A] de verplichtingen uit de schuldsaneringsregeling heeft geschonden en zo ja, of die schending tot tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling moet leiden. Met betrekking tot de door de rechter-commissaris in zijn voordracht genoemde schending van de verplichtingen overweegt de rechtbank het volgende.
Op [A] rusten verschillende verplichtingen voortvloeiende uit de schuldsaneringsregeling, onder andere een informatieplicht. Hiermee is hij bekend, althans hoort hij bekend te zijn. Het is de rechtbank gebleken dat [A] in 2014, kort na zijn toelating tot de schuldsaneringsregeling, is verhoord in het kader van een strafzaak. [A] heeft nagelaten om dit te melden aan de bewindvoerder. De bewindvoerder werd pas in 2016 door [A] op de hoogte gesteld van het verhoor in 2014 en het feit dat hij mogelijk zou worden vervolgd in de strafzaak. Naar het oordeel van de rechtbank heeft [A] de op hem rustende inlichtingenplicht hierdoor geschonden. [A] behoorde te weten dat een mogelijke strafzaak financiële gevolgen zou kunnen hebben voor zijn schuldsaneringsregeling.
De rechtbank overweegt voorts dat [A] niet slechts een verplichting heeft om op verzoek van de bewindvoerder informatie te verstrekken, maar dat op hem ook een actieve verplichting rust tot het verschaffen van inlichtingen, waarvan [A] weet of behoort te weten dat zij van belang zijn voor een doeltreffende uitvoering van zijn schuldsaneringsregeling. Deze verplichting heeft [A] geschonden, nu hij de bewindvoerder geen inlichtingen uit zichzelf heeft verstrekt over het feit dat hij in 2014 is verhoord in het kader van een strafrechtelijk onderzoek.
[A] is door de meervoudige strafkamer veroordeeld tot vier maanden gevangenisstraf voorwaardelijk, een proeftijd van twee jaar en het verrichten van een taakstraf van 180 uur. Daarnaast is de vordering van benadeelde partijen tot ruim € 26.000,00 toegewezen en is er een ontnemingsvordering opgelegd tot een bedrag van € 78.788,28. [A] heeft hoger beroep ingesteld tegen deze vonnissen. De advocaat van [A] heeft verklaard dat er in het hoger beroep geen gronden zijn aangevoerd tegen de vorderingen van de benadeelde partijen, omdat hier volgens de advocaat weinig meer aan is te veranderen. Aannemelijk is dan ook dat deze vordering in hoger beroep stand houdt. De rechtbank neemt de schuld aan de benadeelde partijen thans in haar beoordeling van de voordracht van de rechter-commissaris mee. De schuld aan de benadeelde partijen van ruim € 26.000,00 dient te worden aangemerkt als een bovenmatige schuld, nu niet is gesteld of gebleken dat [A] in staat is om deze schuld tijdens zijn schuldsaneringsregeling te voldoen. [A] heeft hiermee een van zijn verplichtingen geschonden door een bovenmatige schuld te laten ontstaan gedurende zijn schuldsaneringsregeling.
Namens [A] is ter zitting aangevoerd dat de vorderingen voortvloeiende uit de strafrechtelijke veroordelingen nog geen schulden zijn, omdat het strafrechtelijke vonnis nog niet onherroepelijk is geworden. Uit vaste jurisprudentie (ECLI:NL:HR:2003:AF7682) blijkt dat een niet in kracht van gewijsde gegaan vonnis van de Nederlandse strafrechter waarbij bewezen is verklaard dat iemand een strafbaar feit heeft begaan een vrije bewijskracht heeft. De civiele rechter is hierdoor vrij in de waardering van de bewijskracht van een dergelijk vonnis. [A] heeft ter zitting geen feiten of omstandigheden aangevoerd waaruit blijkt dat het strafrechtelijke vonnis in hoger beroep geen stand zal houden. [A] heeft niet gesteld dat hij de ontnemingsvordering gedurende zijn schuldsaneringsregeling kan voldoen, waardoor deze schuld dient te worden aangemerkt als bovenmatig. Nu de rechtbank uit kan gaan van het bewezen verklaarde in het strafrechtelijke vonnis dienen de ontnemingsvordering en de vorderingen van de benadeelde partijen te worden aangemerkt als bovenmatige schulden die tijdens de schuldsaneringsregeling zijn ontstaan.
De advocaat van [A] heeft aangevoerd dat de ontnemingsvordering en de vorderingen van de benadeelde partijen zijn ontstaan voordat [A] is toegelaten tot de schuldsaneringsregeling, omdat de ontstaansdatum van deze schulden gelijk is aan de pleegperiode van het strafbare feit. Dit is naar het oordeel van de rechtbank niet juist, nu voor een schuld voortvloeiende uit een strafrechtelijke veroordeling de datum van het vonnis bepalend is voor de ontstaansdatum en niet de pleegperiode van het strafbare feit. De betalingsverplichting van [A] betreffende de ontnemingsvordering en de vordering van de benadeelde partijen is immers ook pas ontstaan op de datum van het vonnis. Daarvoor was het [A] niet bekend aan wie hij een betalingsverplichting had en hoe hoog de vorderingen waren. De strafrechtelijke ontnemingsvordering en de vordering van de benadeelde partijen zijn derhalve ontstaan op [datum] gedurende de schuldsaneringsregeling van [A] .
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank deze schuldsaneringsregeling tussentijds beëindigen op grond van artikel 350 derde lid onder c en onder d Faillissementswet (Fw).
De rechtbank zal de vergoeding en het salaris van de bewindvoerder vaststellen. [A] is met zijn partner mevrouw [B] in gemeenschap van goederen gehuwd. Op mevrouw [B] is wettelijke schuldsaneringsregeling van toepassing. Wegens de beperkte mogelijkheden die het verzoek berekening vergoeding en vaststelling bewindvoerderssalaris biedt, zal de rechtbank het totale salaris en de reeds opgenomen voorschotten bewindvoerderssalaris delen door twee.
Gebleken is dat er baten zijn om de vorderingen geheel of gedeeltelijk te voldoen. Om die reden verkeert [A] op grond van artikel 350 vijfde lid Faillissementswet in staat van faillissement zodra deze uitspraak in kracht van gewijsde is gegaan.

De beslissing

De rechtbank:
- beëindigt de toepassing van de schuldsaneringsregelingen;
- verstaat dat [A] in staat van faillissement zal verkeren zodra dit vonnis in kracht van gewijsde is gegaan en benoemt in het faillissement van [A] tot rechter-commissaris,
mr. A.E. Zweers,
en tot curator B.B.M. Elbert-Scholten
Postbus 171
7550 AD Hengelo (O),
- geeft last aan de curator tot het openen van aan [A] gerichte brieven en telegrammen;
  • berekent het bedrag van de vergoeding van de bewindvoerder op € 2.539,65, inclusief onkosten en omzetbelasting;
  • stelt het salaris van de bewindvoerder vast op het bedrag van de vergoeding en brengt dit bedrag ten laste van de boedel, onder aftrek van de door de bewindvoerder reeds opgenomen voorschotten van € 2.043,73 (stand 11 mei 2017).
Gewezen door mr. J.M. Marsman, lid van genoemde kamer, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 23 mei 2017 in tegenwoordigheid van de griffier. [1]

Voetnoten

1.Tegen deze uitspraak kan degene, aan wie de Faillissementswet dat recht toekent, uitsluitend via een advocaat binnen acht dagen na de dag van deze uitspraak hoger beroep instellen bij een verzoekschrift, in te dienen ter griffie van het gerechtshof dat van de zaak moet kennisnemen. (Art. 351 jo 361 Fw)