ECLI:NL:RBOVE:2017:3724

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
2 augustus 2017
Publicatiedatum
2 oktober 2017
Zaaknummer
C/08/201403 / KG ZA 17-144
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot inzage in de nalatenschap en afgifte van goederen in kort geding

In deze zaak heeft eiser, de zoon van wijlen A, een kort geding aangespannen tegen gedaagde 1 c.s. om inzage te verkrijgen in de nalatenschap van zijn overleden vader. Eiser stelt dat hij beneficiair heeft aanvaard en dat hij recht heeft op informatie over de nalatenschap, waaronder aandelen en onroerend goed. Gedaagde 1 c.s. heeft echter betwist dat eiser als erfgenaam kan worden beschouwd, omdat hij nog geen 'Erbschein' heeft aangevraagd bij het Ambtsgericht Leer in Duitsland. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de nalatenschap onder Duits recht valt en dat eiser niet-ontvankelijk is in zijn vorderingen, omdat hij niet kan aantonen dat hij erfgenaam is. Bovendien heeft de voorzieningenrechter geoordeeld dat eiser onvoldoende spoedeisend belang heeft aangetoond voor zijn vorderingen. De vorderingen van eiser zijn afgewezen en hij is veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Zwolle
zaaknummer / rolnummer: C/08/201403 / KG ZA 17-144
Vonnis in kort geding van 2 augustus 2017
in de zaak van
[eiser], procederend met een toevoeging met nummer: 1HU1181,
wonende te [plaats 1] ,
eiser,
advocaat mr. L.J. de Rijke te Bergen op Zoom,
tegen

1.[gedaagde 1] ,

wonende te [plaats 2] ,
2.
[gedaagde 2], in haar hoedanigheid van voormalig huisgenoot, alsmede in haar hoedanigheid van (on)middellijk bestuurder van gedaagde sub 3, 4, 5 en 6,
wonende te [plaats 3] (Duitsland),
3. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde 3],
statutair gevestigd en kantoorhoudende te [plaats 4]
4. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde 4],
statutair gevestigd en kantoorhoudende te [plaats 4] ,
5. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde 5],
statutair gevestigd en kantoorhoudende te [plaats 4] ,
6. de rechtspersoon naar Duits recht
[gedaagde 6] ,
statutair gevestigd en kantoorhoudende te [plaats 3] ,
gedaagden,
advocaat mr. A.J.A. Assink te Enschede.
Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagde 1 c.s.] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding met 5 producties
  • het faxbericht van [gedaagde 1 c.s.] van 20 juni 2017 met 6 producties
  • de mondelinge behandeling op 21 juni 2017
  • de pleitaantekeningen van [gedaagde 1 c.s.]
  • de aanhouding ten behoeve van minnelijk overleg
  • de e-mail van de griffier van 21 juni 2017 aan partijen
  • de e-mail van [eiser] van 20 juli 2017 aan de griffier met het verzoek tot het wijzen van vonnis.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiser] is de zoon van wijlen [A] (overleden op 14 mei 2015), die met gedaagde sub 2 op hetzelfde adres aan de [adres] te [plaats 3] (Duitsland) heeft gewoond. Op dit adres heeft [eiser] ook woonplaats gehad. Bij handgeschreven testament van 30 april 2012 heeft [A] over zijn nalatenschap beschikt.
2.2.
Op 7 augustus 2015 heeft het Ambtsgericht Leer meegedeeld dat de vereffening van de nalatenschap van [A] is geopend.
2.3.
Op 18 augustus 2015 is namens [eiser] ter griffie van de rechtbank Den Haag verklaard dat hij de nalatenschap van [A] beneficiair aanvaardt. Tot de nalatenschap van [A] behoren onder meer de aandelen van [A] in gedaagde sub 3 t/m 6, de woning aan [adres] te [plaats 3] (Duitsland), diverse inboedelbestanddelen en persoonlijke eigendommen.
2.4.
Gedaagde sub 4 exploiteert kampeerterreinen en overige voorzieningen voor recreatief verblijf. Gedaagde sub 5 houdt zich bezig met handel in eigen onroerend goed. Gedaagde sub 3 is enig aandeelhouder en (alleen/zelfstandig) bestuurder van gedaagde sub 4 en 5. Gedaagde sub 2 is op haar beurt statutair bestuurder van gedaagde sub 3, terwijl gedaagde sub 1 feitelijk bestuurder/leidinggever van gedaagde sub 3 is.
2.5.
[eiser] heeft [gedaagde 1 c.s.] meerdere malen verzocht om inzage in de nalatenschap van [A] te verschaffen teneinde de boedelbeschrijving te kunnen opstellen. Aan deze verzoeken heeft [gedaagde 1 c.s.] geen gevolg gegeven.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert dat de voorzieningenrechter bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagde 1 c.s.] hoofdelijk, indien de één nakomt, de ander is bevrijd, zal veroordelen tot:
(inzake de beneficiaire aanvaarding)
het primair afgeven, subsidiair afschrift verstrekken, meer subsidiair inzage verstrekken van de aanwezige fiscale administratie, accountantsdossiers, beslagstukken, stukken over lopende gerechtelijke procedures en documenten, gebaseerd op artikel 2:10 BW en 3:15j BW, waaruit de huidige verplichtingen en vermogenstoestand van gedaagde sub 3 t/m 6 blijkt en dit over de jaren 2011 t/m 2017, door gedaagde sub 3 t/m 6, alsmede gedaagde sub 1 en 2 in hun hoedanigheid van (on)middellijk bestuurder en feitelijk bestuurder (al dan niet via volmacht) van gedaagde sub 3 t/m 6,
alsmede
(inzake de privé inboedel en eigendommen (roerende zaken) van [A] )
het primair afgeven (van privé goederen en fiscale administratie zoals hierboven omschreven) van de erfrechtelijke boedel van [A] , subsidiair het inventariseren toe te staan door gedaagde sub 2, dan wel degene bij wie de goederen zich bevinden, op het [adres] te [plaats 3] , Duitsland, dan wel elders,
alsmede
het afgeven van (privé)goederen van [eiser] door gedaagde sub 2, dan wel gedaagde sub 6, bij wie de goederen zich bevinden, op het [adres] te [plaats 3] , Duitsland, dan wel elders,
alle vorderingen op straffe van een dwangsom van € 20.000,00 per dag te belopen binnen 7 dagen na uitspreken van dit vonnis,
nog meer subsidiair: dat de voorzieningenrechter beslissingen zal nemen die hem geraden voorkomt,
alsmede [gedaagde 1 c.s.] zal veroordelen in de kosten van dit geding.
3.2.
[gedaagde 1 c.s.] voert gemotiveerd verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Aan zijn vorderingen legt [eiser] , samengevat, ten grondslag dat hij ten behoeve van de boedelbeschrijving recht en (spoedeisend) belang heeft bij inzage in de nalatenschap van [A] , in ieder geval bestaande uit, per gedaagde rechtspersoon:
  • de complete administratie over de afgelopen 5 jaar;
  • het complete accountantsdossier over de afgelopen 5 jaar;
  • het complete belastingdossier, inclusief aangiften, correspondentie en aanslagen over de afgelopen 5 jaar;
  • alle openstaande schuldposities en crediteurenposten en correspondentie daaromtrent met schuldeisers/crediteuren van de rechtspersonen;
  • alle aandeelhoudersbesluiten, vergaderingen, schriftelijk neergelegd in de laatste 5 jaar;
  • alle niet geïnde debiteurenposities van de rechtspersonen en correspondentie daaromtrent.
[eiser] stelt dat [gedaagde 1 c.s.] hem ten onrechte de hiervoor bedoelde inzage niet verstrekt waardoor hij als beneficiair erfgenaam niet in staat is om aan zijn wettelijke verplichting tot het opstellen van een boedelbeschrijving te voldoen. [eiser] beroept zich daarbij op artikel 3:15j BW alsmede de artikelen 162 en 843a Rv.
4.2.
[gedaagde 1 c.s.] voert als meest verstrekkend verweer dat [eiser] in zijn vorderingen niet-ontvankelijk is. Daartoe heeft [gedaagde 1 c.s.] aangevoerd dat in dit geval het Haags Erfrechtverdrag 1989 van toepassing is, dat volgens dit verdrag de nalatenschap van [A] wordt beheerst door Duits recht, dat op basis van dat recht (nog) niet is vastgesteld of [eiser] erfgenaam is – [eiser] heeft tot op heden nog geen “Erbschein” laten opstellen – en dat daarom onduidelijk is in welke hoedanigheid en op welke grond [eiser] de vorderingen heeft ingesteld. Voorts heeft [gedaagde 1 c.s.] naar voren gebracht dat ten aanzien van gedaagde sub 2 en 6 de Nederlandse rechter geen rechtsmacht toekomt en dat deze gedaagden voor de Duitse rechter hadden moeten worden gedagvaard. Ook betwist [eiser] dat gedaagde sub 1 als natuurlijk persoon/in privé procespartij is.
De voorzieningenrechter stelt vast dat [eiser] dit alles niet, althans onvoldoende gemotiveerd, heeft weersproken. Naar voorshands oordeel dient [gedaagde 1 c.s.] te worden gevolgd in diens standpunt dat de nalatenschap van [A] wordt beheerst door Duits recht en dat de beneficiaire aanvaarding in Nederland geen effect sorteert. Op de daartoe door [gedaagde 1 c.s.] aangevoerde gronden – nog daargelaten de rechtsmacht ten aanzien van gedaagde sub 2 en 6 – is [eiser] in zijn vorderingen niet-ontvankelijk.
4.3.
Daargelaten het vorenstaande, stelt [eiser] zich op het standpunt dat hij bij zijn vorderingen een spoedeisend belang heeft door erop te wijzen dat de ING Bank ten laste van gedaagde sub 3 t/m 5 heeft aangekondigd tot executie van eigendommen – waaronder diverse percelen bouwgrond – over te gaan, hetgeen zal leiden tot aanzienlijke schade voor de boedel van [A] . [gedaagde 1 c.s.] betwist dit. Volgens [gedaagde 1 c.s.] behoort een en ander niet tot de taak van de aandeelhouder maar tot de taak van de bestuurder van gedaagde sub 3. Voorts betoogt [gedaagde 1 c.s.] dat [eiser] ten aanzien van gedaagde sub 6 in het geheel geen spoedeisend belang heeft gesteld. Voor zover [eiser] een spoedeisend belang mocht hebben, wijst [gedaagde 1 c.s.] erop dat [eiser] als aandeelhouder van gedaagde sub 3, 4, 5 en/of 6 voor wat betreft de vorderingen tegen gedaagde sub 1 t/m 5 de – minder kostbare – middelen van Boek 2 BW ten dienste staan, waarbij overigens dan wel eerst moet vast staan dat [eiser] aandeelhouder van gedaagde sub 3, 4, 5 en/of 6 is. Ook heeft [gedaagde 1 c.s.] in dit verband nogmaals erop gewezen dat – naar Duits recht – tot op heden niet vast staat dat [eiser] de hoedanigheid van (beneficiair) erfgenaam heeft. Bovendien geldt er geen termijn voor het opstellen van een boedelbeschrijving en bestaat er geen sanctie als deze niet binnen een bepaalde termijn wordt opgesteld, aldus [gedaagde 1 c.s.]
Nu [eiser] dit alles evenmin adequaat heeft weersproken, is van een spoedeisend belang van [eiser] bij het gevorderde in onvoldoende mate gebleken, zodat ook om die reden voorbij dient te worden gegaan aan de vorderingen van [eiser] .
4.4.
Voor het overige hebben gedaagde sub 3 t/m 6 inhoudelijk betoogd dat de vorderingen van [eiser] te ruim zijn geformuleerd, terwijl daar geen belang tegenover staat en/of een redelijk doel wordt gediend. Volgens gedaagde sub 3 t/m 6 staat niet vast dat [eiser] valt te kwalificeren als erfgenaam, deelgenoot, vennoot of schuldeiser als bedoeld in artikel 3:15j BW, zodat [eiser] zich niet op die bepaling kan beroepen. Voor zover [eiser] zich op artikel 162 en/of 843a Rv kan beroepen, dienen volgens gedaagde sub 3 t/m 6 de gevorderde stukken beperkt te blijven tot inzage en dienen de daarmee gepaard gaande kosten voor rekening van [eiser] te komen. Voorts stellen gedaagde sub 3 t/m 6 dat [eiser] meerdere keren erop is gewezen dat hij eerst bij het Ambtsgericht Leer een “Erbschein” moet vragen waaruit blijkt dat hij erfgenaam is, dat zij – zolang deze verklaring er niet is – de door [eiser] gewenste informatie niet kunnen verschaffen en dat [eiser] daarmee zelf ervoor verantwoordelijk is dat bedoelde informatie niet aan hem ter inzage kan worden gegeven.
Ten aanzien van de primair gevorderde afgifte van de inboedel – zie de handgeschreven productie 3 bij de dagvaarding – betwist [gedaagde 1 c.s.] dat de door [eiser] genoemde goederen zich in de woning van gedaagde sub 2 bevinden. Voorts betwist [gedaagde 1 c.s.] dat de door [eiser] subsidiair gevorderde inventarisatie op het adres van gedaagde sub 2 voldoende bepaalbaar is en wordt gesteld zij dat sprake is van “fishing expedition”, dat er geen rechtsgrond is die mogelijk maakt dat [eiser] gedwongen toegang verleend moet worden tot de woning van gedaagde sub 2 en dat bovendien niet vast staat dat zich in die woning goederen behorende tot de nalatenschap van [A] bevinden en voorts dat de Nederlandse rechter geen beslissingen kan nemen over het binnentreden van woningen die niet in Nederland zijn gelegen.
Ten aanzien van de gevorderde afgifte van privégoederen van [eiser] – zie de handgeschreven productie 4 bij de dagvaarding – door gedaagde sub 2 dan wel gedaagde sub 6 betwist [gedaagde 1 c.s.] dat zich in de woning van gedaagde sub 2 goederen van [eiser] bevinden.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat [eiser] ook dit alles onvoldoende gemotiveerd heeft weersproken, zodat het gevorderde – voor zover [eiser] daarin al zou kunnen worden ontvangen – ook uit dien hoofde niet voor toewijzing in aanmerking zou komen.
4.5.
Al met al komt de voorzieningenrechter tot de slotsom dat de vorderingen van [eiser] zullen worden afgewezen.
4.6.
[eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [gedaagde 1 c.s.] worden tot op heden begroot op:
  • griffierecht € 618,00
  • salaris advocaat
Totaal € 1.434,00

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
wijst de vorderingen van [eiser] af,
5.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde 1 c.s.] tot op heden begroot op € 1.434,00,
5.3.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. T.R. Hidma en in het openbaar uitgesproken op 2 augustus 2017. [1]

Voetnoten

1.type: