ECLI:NL:RBOVE:2017:3728

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
25 augustus 2017
Publicatiedatum
3 oktober 2017
Zaaknummer
C/08/206188 / KG ZA 17-272
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • W.K.F. Hangelbroek
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige hinder door de realisatie van een schuur tussen buren

In deze zaak, die voor de Rechtbank Overijssel is behandeld, hebben eisers, buren van gedaagden, een kort geding aangespannen tegen gedaagden vanwege de bouw van een nieuwe schuur. Eisers vorderen onder andere dat gedaagden de bouwwerkzaamheden staken en gestaakt houden, en dat zij een dwangsom betalen voor elke dag dat zij in gebreke blijven. De procedure is gestart na de verlening van een omgevingsvergunning aan gedaagden, waartegen eisers bezwaar hebben gemaakt, maar geen beroepschrift hebben ingediend. De voorzieningenrechter heeft op 25 augustus 2017 vonnis gewezen, waarin werd vastgesteld dat er geen sprake is van onrechtmatige hinder door de nieuwe schuur. De rechter oordeelde dat de hinder die eisers ondervinden van de schaduwtoename door de schuur niet zodanig is dat dit als onrechtmatig kan worden aangemerkt. De rechter heeft daarbij gekeken naar de aard, ernst en duur van de hinder, en de belangen van beide partijen afgewogen. De vorderingen van eisers zijn afgewezen, en zij zijn veroordeeld in de proceskosten van gedaagden, die zijn begroot op € 1.699,00. Dit vonnis is openbaar uitgesproken en is uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Almelo
zaaknummer / rolnummer: C/08/206188 / KG ZA 17-272
Vonnis in kort geding van 25 augustus 2017
in de zaak van

1.[A] ,

wonende te [woonplaats] ,
2.
[B],
wonende te [woonplaats] ,
eisers,
advocaat mr. N. Brands te Enschede,
tegen

1.[C] ,

wonende te [woonplaats] ,
2.
[D],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagden,
advocaat mr. E. Nijhoff te Almelo.
Partijen zullen hierna [eisers] en [gedaagden] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding met 9 producties,
  • producties 1 t/m 8 aan de zijde van [gedaagden] ,
  • producties 10 en 11 aan de zijde van [eisers] ,
  • de mondelinge behandeling op 16 augustus 2017,
  • de pleitnota van [eisers]
  • de pleitnota van [gedaagden] .
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Partijen zijn buren.
2.2.
[eisers] zijn sinds mei 1993 eigenaren van het perceel kadastraal bekend gemeente Ambt-Almelo, sectie [1] . [gedaagden] zijn sinds 24 juni 2016 eigenaren van het perceel kadastraal bekend gemeente Ambt-Almelo, sectie [2] .
2.3.
In 2015 hebben [gedaagden] aan [eisers] kenbaar gemaakt dat zij hun oude schuur willen slopen en een nieuwe schuur willen bouwen.
2.4.
Op 14 juni 2016 hebben [gedaagden] een omgevingsvergunning aangevraagd voor het bouwen van de schuur. Volgens de tekeningen wordt de schuur 6,44 meter diep, 8,96 meter breed en komt de nok van de schuur op 4,80 meter hoogte te liggen. Op 4 juli 2016 heeft het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Almelo de omgevingsvergunning verleend. [eisers] hebben tegen dit besluit een bezwaarschrift ingediend. Bij besluit van 14 november 2016 heeft het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Almelo dit bezwaar ongegrond verklaard. [eisers] hebben hiertegen geen beroepschrift ingediend.
2.5.
Op 8 juni 2017 zijn [gedaagden] gestart met de sloop- en bouwwerkzaamheden.

3.Het geschil

3.1.
[eisers] vorderen bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagden] te veroordelen om:
I. binnen 24 uur na betekening van dit vonnis de bouwwerkzaamheden betreffende de schuur te staken en gestaakt te houden;
II. binnen 24 uur na betekening van dit vonnis -voor zover [gedaagden] reeds zijn aangevangen met de realisatie van het dak c.q. de dakconstructie- een begin van uitvoering te maken of te laten maken met de afbraak van het dienaangaande reeds gebouwde als gevolg van de ondernomen bouwactiviteiten met betrekking tot het dak c.q. de dakconstructie ter zake de nieuwe aanbouw en de afbraakwerkzaamheden binnen twee weken nadien volledig te volbrengen;
III. voor zover de vorderingen onder I. en II. worden toegewezen een dwangsom van € 5.000,00 te betalen voor elke dag of gedeelte daarvan dat [gedaagden] na betekening van dit vonnis in gebreke blijven daaraan te voldoen, met een maximum van € 100.000,00;
IV. aan [eisers] te betalen de buitengerechtelijke kosten ad € 925,00 (inclusief BTW), althans een door de voorzieningenrechter te bepalen bedrag.
Daarnaast vorderen [eisers] veroordeling van [gedaagden] in de proceskosten, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover en de nakosten.
3.2.
[gedaagden] voeren verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Kern van dit geschil is terug te voeren of [gedaagden] met het realiseren van de schuur onrechtmatige hinder toebrengen aan [eisers]
4.2.
Het antwoord op de vraag of het toebrengen van hinder onrechtmatig is, is blijkens vaste rechtspraak afhankelijk van de aard, ernst en de duur van de hinder en de daardoor veroorzaakte schade in verband met de verdere omstandigheden van het geval, waarbij onder meer rekening moet worden gehouden met het gewicht van de belangen die door de hinder toebrengende activiteit worden gediend, en de mogelijkheid -mede gelet op de daaraan verbonden kosten- en de bereidheid om maatregelen ter voorkoming van schade te treffen.
4.3.
[eisers] stellen dat zij door de te realiseren schuur een zeer groot gedeelte van de dag verstoken blijven van lucht, licht en zon op hun perceel. Ter onderbouwing van dit standpunt hebben [eisers] onder meer een bezonningsonderzoeksrapport d.d. 14 augustus 2017 van Peutz B.V. te Mook in het geding gebracht.
4.4.
Peutz is -voor zover van belang- tot de volgende bevindingen (blz. 11) gekomen:
“Op 19 februari is er en zekere mate van schaduwtoename ter plaatse van de verlaging achter in de tuin, bij de eigen schuur. Er is plaatselijk maximaal 1,5 uur extra schaduw te verwachten. Er resteren dan nog circa 4 zonuren op deze plaats.
Op 21 maart neemt de maximale schaduwtoename toe tot 2,0 uur op het verlaagde deel achter in de tuin, waarbij er nog ca. 6 uur zon overblijft. Een deel van het terras rechtsachter valt nu ook in de schaduw van de nieuwe schuur. Hier bedraagt de schaduwtoename 1,3 uur. Er blijft op deze locatie circa 7,5 uur zon over.
Op 21 april krijgt ruim de helft van het terras rechtsachter te maken met extra schaduw. De schaduwtoename bedraagt lokaal voor de schuur meer dan 2,5 uur (ca. 7,5 uur zon over), op het terras lokaal ca. 2 uur (8,5 uur zon over). Op een significant deel van het terras is een afname van 1 tot 1,5 uur zon mogelijk, waarbij er nog 9 tot 10 uur zon over blijft.
Een maand later, op 21 mei, krijgt het grootste deel van het terras te maken met extra schaduw. De schaduwtoename bedraagt ca. een uur aan de zijde van het huis, neemt toe tot ca. 2 uur op het achterdeel van het terra, lokaal 3 uur voor de schuur. Er blijft daarbij op het terras 10 tot 12 uur zon over, lokaal voor de schuur ca. 8 uur.
Op 21 juni, de dag met de hoogste zonnestanden, is de invloed van de nieuwe schuur vergelijkbaar met die in mei. Lokaal is de schaduwtoename nog net wat groter dan in mei (tot ca. 3,5 uur voor de schuur), maar er blijft op een groot deel van het terras ook nog wat meer zon over (10 tot 13 uur op een groot deel van het terras).
4.5.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat uit voornoemde bevindingen niet kan worden afgeleid dat sprake is van een dusdanige schaduwtoename dat dit als onrechtmatig valt aan te merken. Een vermindering aan zonlicht van ten minste 30%, zoals [eisers] ter zitting hebben betoogd, valt in zijn algemeenheid hieruit niet af te leiden. Uit het rapport valt wel af te leiden dat bepaalde delen van de tuin te maken krijgen met een schaduwtoename. Deze schaduwtoename verschilt per maand en per moment van de dag. Uit het rapport blijkt dat [eisers] de meeste hinder in de vorm van lichtontneming ondervinden in de avond. Uit de hiervoor onder 4.4. aangehaalde bevindingen blijkt echter ook dat in de maand april op een significant deel van het terras dagelijks nog 9 tot 10 uur zon overblijft, in mei 10 tot 12 uur en in juni 10 tot 13 uur.
Hoewel goed voorstelbaar is dat [eisers] onaangenaam getroffen zijn door de bouwplannen van [gedaagden] , wordt deze lichtontneming door de bebouwing niet zodanig geacht dat deze onrechtmatig is jegens [eisers] Hierbij heeft de voorzieningenrechter in aanmerking genomen dat men met name in een stedelijke omgeving het een en ander van elkaar moet dulden. Civielrechtelijk bestaat er geen (subjectief) recht op een in de tijd onbeperkt vrij uitzicht of maximale zonlichttoetreding, ook niet als onderdeel van het eigendomsrecht. Reeds gelet op het vorenstaande behoeft het betoog van [gedaagden] dat het onderzoek niet volledig is geweest geen bespreking meer.
4.6.
De belangen van [gedaagden] om een puntdak op de nieuwe schuur te realiseren zijn drieledig. Allereerst past een puntdak met pannen past beter in de stijl van de woning van [gedaagden] . Voorts heeft de woning niet veel inhoud, waardoor de opbergruimte beperkt is. Deze wordt nu gecreëerd op de verdieping van de schuur. Ten slotte wordt in november 2017 gestart met een nieuwbouwplan direct achter de percelen van partijen. Teneinde de privacy nog enigszins te waarborgen, hebben [gedaagden] gekozen voor een puntdak. Het belang van [eisers] bij het handhaven van de bestaande situatie weegt daar, in het licht van de hiervoor genoemde omstandigheden, niet tegen op. Bovendien is voorshands niet gebleken van een voor [gedaagden] realiseerbaar alternatief, dat voor [eisers] minder licht zal ontnemen.
4.7.
Alles afwegend komt de voorzieningenrechter voorshands tot de conclusie dat geen sprake is van onrechtmatige hinder. Dat betekent dat de vorderingen van [eisers] zullen worden afgewezen.
4.8.
[eisers] zullen als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [gedaagden] worden begroot op:
- griffierecht € 883,00
- salaris advocaat
816,00
Totaal € 1.699,00
4.9.
De gevorderde veroordeling in de nakosten zal op na te melden wijze worden toegewezen.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
wijst de vorderingen af,
5.2.
veroordeelt [eisers] in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagden] tot op heden begroot op € 1.699,00,
5.3.
veroordeelt [eisers] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 131,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [eisers] niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis hebben voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 68,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak,
5.4.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.K.F. Hangelbroek en in het openbaar uitgesproken op 25 augustus 2017. [1]

Voetnoten

1.type: