ECLI:NL:RBOVE:2017:3801

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
29 september 2017
Publicatiedatum
10 oktober 2017
Zaaknummer
C/08/207245 / KG ZA 17-297
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot intrekking van een artikel 12 Sv procedure in kort geding

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Overijssel op 29 september 2017, heeft eiser, wonende te [woonplaats 1], een kort geding aangespannen tegen gedaagden, waaronder [gedaagde 1], een expeditiebedrijf dat ook opereert onder de naam [A] B.V., en [gedaagde 2]. De eiser vorderde primair dat gedaagden zouden worden veroordeeld om een klaagschrift ex artikel 12 Sv, ingediend door [gedaagde 2] bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, in te trekken. Dit klaagschrift betrof een klacht over het niet instellen van strafvervolging tegen eiser naar aanleiding van een aangifte door [gedaagde 2]. Eiser stelde dat er een allesomvattend vergelijk was bereikt op 24 april 2017, waarin partijen elkaar finale kwijting verleenden voor hun geschillen. Eiser vorderde ook een voorschot op schadevergoeding van € 15.014,94, alsmede nakoming van de gemaakte afspraken.

De voorzieningenrechter heeft de vorderingen van eiser afgewezen. De rechter oordeelde dat het vergelijk dat op 24 april 2017 was gesloten, enkel betrekking had op civielrechtelijke geschillen en dat gedaagden het recht hadden om strafrechtelijke aangifte te doen. De voorzieningenrechter concludeerde dat eiser niet had aangetoond dat er sprake was van schending van het vergelijk en dat de vorderingen tot betaling van een voorschot op schadevergoeding ook moesten worden afgewezen. Eiser werd als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten, die aan de zijde van gedaagden tot op heden zijn begroot op € 2.740,00. Dit vonnis is openbaar uitgesproken door M.M. Verhoeven.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Almelo
zaaknummer / rolnummer : C/08/207245 / KG ZA 17-297
Vonnis in kort geding van 29 september 2017
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats 1] ,
eisende partij, hierna te noemen [eiser] ,
advocaat: mr. S. Remers te Amsterdam,
tegen
1. besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde 1],
gevestigd en kantoorhoudende te [plaats] ,
2.
[gedaagde 2],
wonende te [woonplaats 2] ,
gedaagde partij, hierna te noemen [gedaagde 1] en [gedaagde 2] ,
gezamenlijk te noemen [gedaagde 2] ,
advocaat: mr. L.J. Speijdel te Enschede.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding met producties
  • de akte houdende wijziging van eis inclusief aanvullende producties
  • de producties zijdens [gedaagde 2]
  • de mondelinge behandeling
  • de pleitnotities zijdens [eiser]
  • de pleitnotities zijdens [gedaagde 2] .
1.2.
De producties zijdens [gedaagde 2] heeft de voorzieningenrechter geweigerd nu deze niet tijdig, dat wil zeggen binnen vierentwintig uur voor aanvang van de zitting, zijn overgelegd.
1.3.
Vonnis is bepaald op heden.

2.De feiten

2.1.
[gedaagde 1] is een expeditiebedrijf dat tevens handelt onder de naam [A] B.V.
2.2.
Partijen hebben diverse civiele procedures gevoerd en ter beëindiging van hun geschil(len) zijn partijen op 24 april 2017 tijdens een mondelinge behandeling van een kort gedingsprocedure, blijkens het proces-verbaal, een - allesomvattend - vergelijk overeengekomen. Voor zover hier van belang is in het proces-verbaal onder meer opgenomen:
“8. Partijen verklaren dat zij behoudens het bovenstaande ter zake dit geschil over en weer niets anders van elkaar te vorderen hebben en zij verlenen elkaar over een weer finale kwijting. Deze vaststelling geldt ook voor eventuele aan gedaagde gelieerde rechtspersonen of vennootschappen.”
2.3.
Op 6 september 2017 heeft [eiser] een brief van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden ontvangen waarin stond vermeld dat [gedaagde 2] , namens [A] , op 19 mei 2017 een klaagschrift ex artikel 12 Sv heeft ingediend bij het gerechtshof had ingediend. In dat klaagschrift doet zij beklag over de beslissing van de officier van justitie om geen strafvervolging in te stellen tegen [eiser] naar aanleiding van een door [gedaagde 2] gedane aangifte. [eiser] is om die reden opgeroepen op de zitting van vrijdag 13 oktober 2017 om te worden gehoord door een van de raadsheren van het gerechtshof.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert, primair en na eiswijziging ter zitting, dat de voorzieningenrechter - bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad - [gedaagde 2] zal veroordelen om binnen drie werkdagen na betekening van dit vonnis gedaagden ertoe te bewegen de door haar geëntameerde artikel 12Sv-procedure ter zake [eiser] in te trekken en ingetrokken te doen houden door middel van een schriftelijke en door [gedaagde 2] ondertekende intrekking, daarbij gebruikmakende van (slechts) de inhoud van de in onderdeel 25 van het lichaam van de dagvaarding genoemde tekst, althans een door de voorzieningenrechter in goede justitie te bepalen tekst, op straffe van verbeurte van een dwangsom, alsmede [gedaagde 2] te veroordelen tot nakoming van de op
24 april 2017 tussen [gedaagde 2] en [eiser] ter zitting gemaakte en in een proces-verbaal vastgelegde afspraken, op straffe van verbeurte van een dwangsom. Voorts vordert [eiser] [gedaagde 2] te veroordelen tot betaling aan [eiser] van een bedrag ter hoogte van € 15.014,94 als voorschot op het totale bedrag dat [gedaagde 2] in een bodemprocedure verschuldigd zullen zijn aan [eiser] , althans vordert [eiser] subsidiair zodanige maatregelen te treffen als de voorzieningenrechter in goede justitie wenst te bepalen, met veroordeling van [gedaagde 2] in de proceskosten, inclusief de nakosten
3.2.
[gedaagde 2] voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter vloeit het door [eiser] gestelde spoedeisend belang voort uit de aard van het gevorderde.
4.2.
[eiser] heeft zich op het standpunt gesteld dat, nu partijen op 24 september 2017 een allesomvattend vergelijk zijn overeengekomen [gedaagde 2] de in die schikking gemaakte afspraken heeft geschonden door in mei 2017 een klaagschrift ex artikel 12 Sv in te dienen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. [eiser] stelt voorts dat hij daardoor schade lijdt en nog zal lijden en vordert daarom een voorschot op de schade die in een bodemprocedure aan hem zal worden toegekend ter hoogte van ruim € 15.000,- aan gemaakte juridische kosten.
4.3.
[gedaagde 2] stelt daarentegen dat van schending van gemaakte afspraken allerminst sprake is, nu voornoemd vergelijk ziet op het civielrechtelijk geschil dat tussen partijen speelde. Dat [eiser] niet op de hoogte zou zijn van de door [gedaagde 2] gedane aangifte kan [gedaagde 2] ook niet volgen, nu [gedaagde 2] reeds begin 2017 aangifte heeft gedaan en hiervan melding is gemaakt tijdens schikkingsonderhandelingen in februari/maart 2017. Aldus was [eiser] van de gedane aangifte op de hoogte en bovendien had, zo stelt [gedaagde 2] , [eiser] hierop bedacht kunnen en moeten zijn. Dat [eiser] het strafrechtelijke aspect niet mee heeft genomen in het getroffen vergelijk van 24 april 2017 dient voor zijn eigen rekening en risico te blijven aldus [gedaagde 2] .
4.4.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat de vorderingen van [eiser] dienen te worden afgewezen. Met [gedaagde 2] is de voorzieningenrechter van oordeel dat het op
24 april 2017 overeengekomen vergelijk ziet op de civielrechtelijke geschillen die tussen partijen speelden. Het vergelijk is overeengekomen tijdens de mondelinge behandeling van een kort gedingprocedure (blijkens het zaaknummer) en in het proces-verbaal staat heel helder geformuleerd, dat partijen verklaren ter zake dit geschil over en weer niets anders van elkaar te vorderen hebben. De zinsneden ‘dit geschil’ en ‘te vorderen hebben’ hebben daarmee een heel duidelijk civielrechtelijke karakter en maken dan ook dat geen andere uitleg mogelijk is dan dat hiermee enkel en alleen het civiele geschil tussen partijen bedoeld is. Het stond en staat [gedaagde 2] vrij om strafrechtelijk aangifte te doen en het staat [gedaagde 2] vrij, nadat de politie deze aangifte zoals niet ongebruikelijk bij fraudeaangiftes heeft afgedaan als civiele zaak, door te zetten.
4.5.
Gelet op het voorgaande dient ook de vordering tot betaling van een voorschot op de door [eiser] gestelde geleden en nog te lijden schade te worden afgewezen. Daarbij verdient nog opmerking dat de hier door [eiser] gevorderde juridische kosten schrikbarend hoog zijn voor het tijdsbestek waarin de onderhavige procedure zich heeft afgespeeld en de complexiteit van het geschil.
4.6.
[eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de kosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [gedaagde 2] worden begroot op:
-griffierecht € 1.924,00
-kosten dagvaarding 0,00
-salaris advocaat
816,00
Totaal € 2.740,00

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
wijst af de vorderingen,
5.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde 2] tot op heden begroot op € 2.740,00,
5.3.
verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door M.M. Verhoeven en in het openbaar uitgesproken op
29 september 2017.