ECLI:NL:RBOVE:2017:3803

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
10 oktober 2017
Publicatiedatum
10 oktober 2017
Zaaknummer
08.770199-16 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van restauranthouder voor ontucht met minderjarige werkneemster

Op 10 oktober 2017 heeft de Rechtbank Overijssel uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een restauranthouder uit Steenwijk, die werd beschuldigd van ontucht met een minderjarige werkneemster. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, die als mede-uitbater van het restaurant fungeerde, seksuele handelingen heeft gepleegd met de 16-jarige werkneemster tussen 1 december 2014 en 15 augustus 2015. De verdachte heeft tijdens de zitting bekend dat hij de werkneemster heeft gezoend, haar heeft laten aftrekken en met zijn hand aan haar vagina heeft gevoeld. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan ontucht, maar sprak hem vrij van enkele onderdelen van de tenlastelegging wegens gebrek aan bewijs.

De rechtbank legde de verdachte een voorwaardelijke gevangenisstraf op van zes maanden, met een proeftijd van drie jaar, en een taakstraf van 240 uur. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot het betalen van een schadevergoeding van 1.500 euro aan de benadeelde partij, de werkneemster. De rechtbank hield rekening met de kwetsbare positie van het slachtoffer, die financieel afhankelijk was van haar werk en psychische problemen had. De rechtbank vond het feit ernstig, maar besloot tot een lichtere straf vanwege de overschrijding van de redelijke termijn en het blanco strafblad van de verdachte.

Uitspraak

Rechtbank Overijssel

Afdeling Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer: 08.770199-16 (P)
Datum vonnis: 10 oktober 2017
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum 1] 1962 te [geboorteplaats] ,
wonende [woonplaats] .

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 26 september 2017.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr.
M. Zwartjes en van hetgeen door verdachte en de raadsvrouw mr. J.J.J.M. Pinners, advocaat te Zwolle, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte ontucht heeft gepleegd met zijn minderjarige werkneemster [slachtoffer] .
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
hij op een of meer tijstippen in of omstreeks de periode van 01 april 2014 tot 15 augustus 2015 te Steenwijk, gemeente Steenwijkerland en/of in de gemeente Meppel, althans in Nederland,
(telkens) ontucht heeft gepleegd met de minderjarige bediende en/of ondergeschikte
[slachtoffer] , geboren op [geboortedatum 2] 1997, immers heeft hij, verdachte, meermalen, althans éénmaal:
- een/de hand(en) van die [slachtoffer] gepakt en op zijn (al dan niet blote) penis gelegd, althans zijn penis door die [slachtoffer] laten vastpakken/vasthouden/aftrekken en/of
- die [slachtoffer] ge(tong)zoend/gekust en/of
- zijn penis in de mond van die [slachtoffer] geduwd/gebracht/gehouden, en/of/althans die [slachtoffer] zijn penis in de mond laten nemen en/of
- de penis en/of een of meer vinger(s) in de vagina van die [slachtoffer] geduwd/gebracht/gehouden en/of
- (al dan niet over de kleding heen) de borsten en/of billen en/of vagina, althans schaamstreek, van die [slachtoffer] betast en/of aangeraakt en/of
- aan de vagina van die [slachtoffer] gelikt en/of;

3. De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.De bewijsoverwegingen

4.1
Inleiding
Verdachte is mede-uitbater van het [restaurant] dat gevestigd is te Steenwijk aan [adres] . Op 1 juli 2014 neemt hij aangeefster, de 16-jarige [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum 2] 1997, aan om te werken in het restaurant in de bediening en in de keuken als afwashulp en om te helpen bij het bezorgen van maaltijden.
Vanaf de winter van 2014/2015 tot aan haar ontslagname via een sms-bericht op 18 augustus 2015 vinden er seksuele handelingen tussen verdachte en aangeefster plaats.
4.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het feit wettig en overtuigend bewezen kan worden, behalve waar het gaat om de verdenking dat verdachte zijn penis in de vagina van aangeefster zou hebben gebracht. De officier van justitie heeft zich daarbij gebaseerd op de verklaringen van aangeefster, de verdachte en de getuigen. Voor wat betreft het begin van de periode gaat de officier van justitie uit van december 2014, omdat zowel aangeefster als verdachte het hebben over de koude wintermaanden en het aangeefster dat koppelt aan de decembermaand.
4.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit dat haar cliënt moet worden vrijgesproken van de onderdelen van de tenlastelegging waarin wordt gesproken over ‘hand op penis leggen’, ‘tongzoenen’, ‘penis in de mond duwen/brengen/houden’ en ‘vingers in vagina duwen/brengen/houden’. Volgens de raadsvrouw moet de periode vastgesteld worden op maart 2015 tot april 2015.
4.4
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte ontucht heeft gepleegd met zijn minderjarige werkneemster [slachtoffer] .
De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
Verdachte heeft ter terechtzitting bekend dat de volgende seksuele handelingen tussen hem en de toen 17-jarige [slachtoffer] hebben plaatsgevonden:
- hij heeft haar gekust/gezoend en
- hij heeft zich door haar laten aftrekken en pijpen;
- hij heeft met zijn hand aan haar vagina gevoeld.
Door de bekentenis aangaande genoemde seksuele handelingen komt de rechtbank tot bewezenverklaring van de onderdelen van het tenlastegelegde feit zoals weergegeven bij het eerste, tweede en derde gedachtestreepje. Conform artikel 359, derde lid, laatste volzin van het Wetboek van Strafvordering (Sv), zal de rechtbank voor deze onderdelen volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen [1] :
- de verklaring van verdachte zoals afgelegd ter terechtzitting van 26 september 2017;
- het proces-verbaal aangifte van [slachtoffer] d.d. 4 november 2015(pag. 10 t/m 21).
Ten aanzien van het voelen aan de vagina overweegt de rechtbank dat verdachte bij de politie heeft verklaard dat hij een klein stukje in de vagina van aangeefster is geweest. Ter terechtzitting heeft verdachte dit ontkend. Hij zal echter worden gehouden aan zijn eerste verklaring, nu deze het kortst na het gebeurde is afgelegd, dit aspect door verdachte is benoemd terwijl hij antwoordde op de open vraag wat er op seksueel gebied was gebeurd en er ook overigens geen reden is om aan de juistheid van die verklaring te twijfelen. De rechtbank acht daarom wettig en overtuigend bewezen dat verdachte bij het voelen aan de vagina met een of meer vingers in de vagina is geweest, zoals vermeld bij het vierde gedachtestreepje van de tenlastelegging.
De rechtbank is van oordeel dat ook wat bij het vijfde gedachtestreepje van de tenlastelegging vermeld staat wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard. Dit gelet op de verklaringen van aangeefster dat zij door verdachte werd aangeraakt/betast aan borsten, billen en schaamstreek, en die van verdachte inhoudende dat ze elkaar wel eens aanraakten en dat er werd gestreeld.
Op grond van het voorgaande komt de rechtbank tot een bewezenverklaring van de volgende onderdelen in de tenlastelegging:
- zijn penis door die [slachtoffer] laten aftrekken en
- die [slachtoffer] gezoend/gekust en
- zijn penis in de mond van die [slachtoffer] gebracht/gehouden en
- een of meer vingers in de vagina van die [slachtoffer] gebracht en
- (al dan niet over de kleding heen) de borsten, billen en schaamstreek van die [slachtoffer] betast en aangeraakt.
Omdat de rechtbank aan de hand van de zich in het dossier bevindende bewijsmiddelen niet met zekerheid kan vaststellen of het verhaal van aangeefster over de overige tenlastegelegde onderdelen klopt - het dossier bevat geen bewijsmiddelen die de aangifte op die onderdelen in overtuigende mate ondersteunen - en de verdachte die onderdelen ten stelligste ontkent, zal de rechtbank in het voordeel van verdachte dienen te beslissen en hem van de overige tenlastegelegde onderdelen vrijspreken.
Voor wat betreft de periode overweegt de rechtbank dat zowel verdachte als aangeefster de eerste keer dat er seksuele handelingen plaatsvonden koppelen aan de (koude) wintermaanden. Aangeefster denkt daarbij aan december 2014 en verdachte aan maart/april 2015. Hierdoor is zeker dat de eerste keer dat zich een seksuele handeling voordeed tussen beiden plaatsvond na 1 december 2014. De rechtbank zal het begin van de periode dan ook vaststellen op 1 december 2014.
4.5
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de hiervoor en in de bijlage genoemde bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat:
hij in de periode van 1 december 2014 tot 15 augustus 2015 te Steenwijk, gemeente Steenwijkerland en in de gemeente Meppel,
telkens ontucht heeft gepleegd met de minderjarige ondergeschikte [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum 2] 1997, immers heeft hij, verdachte, meermalen:
- zijn penis door die [slachtoffer] laten aftrekken en
- die [slachtoffer] gezoend/gekust en
- zijn penis in de mond van die [slachtoffer] gebracht/gehouden en
- een of meer vingers in de vagina van die [slachtoffer] gebracht en
- (al dan niet over de kleding heen) de borsten, billen en schaamstreek van die [slachtoffer] betast en aangeraakt.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.

5.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld in artikel 249 van het Wetboek van Strafrecht (Sr). Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert op:
het misdrijf:
ontucht plegen met zijn minderjarige ondergeschikte, meermalen gepleegd

6.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor het bewezenverklaarde feit.

7.De op te leggen straf of maatregel

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte veroordeeld wordt tot een gevangenisstraf voor de duur van 16 maanden waarvan vijf maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit dat een voorwaardelijke gevangenisstraf op zijn plaats is, met daarnaast een taakstraf van een door de rechtbank te bepalen duur.
7.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij het volgende van belang.
Verdachte, een destijds 52-jarige man, heeft zich schuldig gemaakt aan het plegen van ontucht met een minderjarige werkneemster die bij hem in het restaurant werkte. Het feit is verdachte extra kwalijk te nemen, omdat hij wetenschap had van de financiële kwetsbare positie waarin het slachtoffer verkeerde waardoor zij financieel afhankelijk was van haar baan. Doordat verdachte aan het slachtoffer kenbaar had gemaakt dat hij haar de hand boven het hoofd hield, omdat zijn vrouw het slachtoffer wilde ontslaan en hij haar in dienst hield, was het slachtoffer ook nog eens direct afhankelijk van hem. Daarnaast betrof het slachtoffer een kwetsbaar meisje met psychische problemen, waar verdachte al naar gelang de tijd vorderde ook steeds meer van op de hoogte raakte.
Verdachte heeft enkel oog gehad voor het bevredigen van zijn eigen behoeften en heeft daarbij geen rekening gehouden met de gevoelens en belangen van het minderjarige slachtoffer. De rechtbank rekent dit verdachte aan.
De rechtbank heeft acht geslagen op het blanco strafblad van verdachte.
De rechtbank houdt bij de strafoplegging in strafverminderende zin rekening met de omstandigheid dat er sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn. Dit heeft als gevolg dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf niet langer aangewezen is.
Verder houdt de rechtbank rekening met het (beknopte) reclasseringsadvies d.d. 15 augustus 2017 waaruit blijkt dat het recidiverisico als laag wordt ingeschat en er geen interventies of behandelingen zijn geïndiceerd.
Anders dan de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat artikel 22b Sr niet aan de orde is. Aan de hand van het dossier kan de rechtbank niet vaststellen of het beeld van het gebeuren dat het slachtoffer heeft gegeven het juiste is, of dat verdachte in zijn voorstelling van het gebeuren gevolgd moet worden. De rechtbank is daardoor gehouden om het gebeurde uit te leggen in het voordeel van verdachte en kan dan ook niet concluderen dat er sprake is geweest van een
ernstigeinbreuk op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer.
Wel is de rechtbank van oordeel dat het een ernstig feit betreft. Daarom acht de rechtbank, al met al, in dit geval passend en geboden een taakstraf voor de maximaal op te leggen duur van 240 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf van zes maanden met een proeftijd van drie jaren.

8.De schade van benadeelden

8.1
De vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces. De benadeelde partij vordert verdachte te veroordelen om immateriële schadevergoeding te betalen van
€ 5.000,- (vijfduizend euro), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd.
8.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft verzocht de vordering toe te wijzen en zich voor wat betreft de hoogte van het toe te wijzen bedrag gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
8.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de vaststelling of en zo ja, hoeveel, schade een slachtoffer in een dergelijk zaak heeft geleden dermate ingewikkeld is dat de vordering door de civiele rechter beoordeeld moet worden.
Subsidiair heeft de raadsvrouw gesteld dat in het schade-onderbouwingsformulier uitgegaan wordt van een te lange periode. De door de benadeelde partij gestelde psychische schade lijkt volgens de raadsvrouw voor een groot deel voort te komen uit voorliggende problematiek, waardoor niet is vast te stellen welk deel mogelijk voort zou kunnen komen uit onderhavige zaak.
8.4
Het oordeel van de rechtbank
Door de gebezigde bewijsmiddelen en de behandeling op de terechtzitting is komen vast te staan dat verdachte door het bewezenverklaarde feit rechtstreeks schade heeft toegebracht aan de benadeelde partij. De hoogte van de opgevoerde schade is door de benadeelde partij onderbouwd met een ingevuld schade-onderbouwingsformulier, waarin wordt verwezen naar twee uitspraken, en een brief van Accare d.d. 22 september 2017, waaruit blijkt dat de benadeelde partij een Post Traumatische Stress Stoornis heeft.
De verdediging heeft de omvang van de schade gemotiveerd betwist.
De rechtbank concludeert dat het schade-onderbouwingsformulier uitgaat van een veel langere periode dan is tenlastegelegd en bewezenverklaard. Daarnaast leest de rechtbank in de verklaringen van de benadeelde partij die zich in het dossier bevinden, dat de benadeelde partij voordat zij bij verdachte ging werken al te kampen had met psychische problemen.
De rechtbank kan niet vaststellen of de thans gestelde schade volledig is toe te rekenen aan het bewezenverklaarde feit. Het in de gelegenheid stellen van de benadeelde partij om de hoogte van de schade alsnog nader te onderbouwen leidt tot een onevenredige belasting van de strafrechtelijke procedure, zodat de rechtbank de benadeelde partij die gelegenheid niet zal bieden.
Dat neemt niet weg dat gelet op de gegeven onderbouwing wel is komen vast te staan dat de benadeelde partij enige schade heeft geleden. Feit van algemene bekendheid is ook dat feiten als het onderhavige immateriële schade tot gevolg hebben. Enkel de (exacte) omvang staat in dit stadium niet vast. De rechtbank ziet daarom aanleiding gebruik te maken van haar bevoegdheid om de omvang van de schade te schatten. De rechtbank is van oordeel dat de omvang van de schade naar redelijkheid en billijkheid op dit moment vastgesteld kan worden op € 1.500,-. De rechtbank zal de vordering tot zover toewijzen en voor het overige de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren. De benadeelde partij kan de vordering in zoverre slechts aanbrengen bij de burgerlijke rechter.
8.5
De schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij heeft verzocht en de officier van justitie heeft gevorderd de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
De rechtbank zal de maatregel als bedoeld in artikel 36f Sr opleggen, aangezien verdachte jegens de benadeelde partij naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het feit is toegebracht.

9.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 10, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 27 en 57 Sr.

10.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feit
- verklaart het bewezenverklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:

ontucht plegen met zijn minderjarige ondergeschikte, meermalen gepleegd

strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het bewezenverklaarde;
straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
6 (zes) maanden;
- bepaalt dat deze gevangenisstraf
in zijn geheel niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, omdat de verdachte zich voor het einde van een
proeftijd van 3 (drie)jaren schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- veroordeelt verdachte tot een
taakstraf, bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid voor de duur van
240 (tweehonderdveertig) uren;
- beveelt, voor het geval dat verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht, dat
vervangende hechteniszal worden toegepast voor de duur van
120 (honderdtwintig) dagen;
- bepaalt dat de tijd die de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de taakstraf geheel in mindering zal worden gebracht, waarbij als maatstaf geldt dat voor de eerste 60 in verzekering of voorlopige hechtenis doorgebrachte dagen, twee uren en voor de resterende dagen één uur per dag aftrek plaatsvindt;
schadevergoeding
- bepaalt dat de benadeelde partij [slachtoffer] , wonende te Zwolle, voor een deel van € 3.500,- (vijfendertighonderd euro) niet-ontvankelijk is in de vordering, en dat de benadeelde partij de vordering voor dat deel slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer] van een bedrag van € 1.500,- (vijftienhonderd euro), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 15 augustus 2015;
- veroordeelt verdachte daarnaast in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, alsook in de kosten van betekening van dit vonnis, de in verband met de tenuitvoerlegging van dit vonnis nog te maken kosten en de kosten vallende op de invordering;
- legt de
maatregelop dat verdachte verplicht is ter zake van het bewezenverklaarde feit tot
betaling aan de Staat der Nederlanden van een bedrag van € 1.500,-,te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 15 augustus 2015 ten behoeve van de benadeelde, met bevel, voor het geval dat volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt, dat vervangende hechtenis voor de duur van 25 dagen zal worden toegepast. Tenuitvoerlegging van de vervangende hechtenis laat de betalingsverplichting onverlet;
- bepaalt dat als verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van bedoeld bedrag daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij het bedrag te betalen, komt te vervallen, en andersom, als verdachte aan de benadeelde partij het verschuldigde bedrag heeft betaald, dat daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van dat bedrag komt te vervallen.
Dit vonnis is gewezen door mr. V.P.K. van Rosmalen, voorzitter, mr. S. Taalman en mr. R.M. van Vuure, rechters, in tegenwoordigheid van mr. L.E. Blauw, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 10 oktober 2017.
Bijlage bewijsmiddelen
Leeswijzer
Deze bijlage maakt deel uit van het vonnis en bevat de bewijsmiddelen.
Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van de Politie Oost-Nederland, Team Tactische Recherche, Afdeling Zeden, locatie Zwolle, met nummer PL0600-2015511483. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
1. het proces-verbaal van verhoor meerderjarige verdachte, d.d. 7 juni 2016, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven (pag. 55 tot en met 57):

(…) A: (…) Met haar bedoel ik [slachtoffer] . (…) Ik was inderdaad een klein stukje in haar vagina geweest. (…) We raakten elkaar wel eens aan of gaven we elkaar stiekem een kus. Met de scooter ontstond er weer iets waarbij we tegenover elkaar stonden en er werd gestreeld.(…)

2. het proces-verbaal aangifte, d.d. 4 november 2015, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven (pag. 11 tot en met 14):
(…) Tevens heb ik gewerkt bij een [restaurant] in Steenwijk. Dit restaurant heet [restaurant] , gelegen aan [adres] in Steenwijk. Het restaurant is van [verdachte] . (…) V: Wat is er met je gebeurd? Daarmee bedoel ik de aller eerste keer.
A: Ik moest met [verdachte] een bezorging doen in Meppel. (…)
V: Wanneer was dit?
A: Dat weet ik niet precies. Het was volgens mij december 2014. Het was toen koud buiten. (…) V: Hoe gaat het dan verder.
A: We gingen weer liggen, zoenen en hij begon mij te vingeren (…)
V: Hoe was jouw kleding op dat moment?
A: Mijn trui en alles was gewoon aan. (…) Wat betreft mijn broek weet ik het niet precies. Hij heeft mij gevingerd, maar hoe mijn broek precies zat, weet ik niet. (…)
V: Hoe zag jij [verdachte] ?
A: Gewoon als baas - werknemer. We maakten af en toe grapjes.
V: In hoeverre keek jij tegen hem op?
A: Omdat hij telkens tegen mij zei dat hij zijn handen voor mij in het vuur stak, vanwege het feit dat ik veel fouten maakte tijdens het werk. Hij zei daarbij dat hij het telkens voor mij opnam. Daarnaast zei hij tegen mij dat hij veel moeite moest doen tegenover zijn vrouw om mij te behouden in het restaurant. Ik vroeg namelijk veel wat er moest gebeuren en snapte niet goed wat er precies moest gebeuren tijdens het werk. Anderen hadden daar minder moeite mee. Daarnaast vertelde [verdachte] mij dat hij normaal gesproken alleen maar VWO mensen in dienst nam, maar omdat ik ook Javaans ben net als zijn vrouw, maakte ik een speciaal gevoel bij hem los. Dat was ook de reden waarom ik daar mocht werken.
Ik keek best wel veel tegen hem op. (…)
V: Hoe ging het dan verder?
A: Vanaf dat moment ging [verdachte] tijdens het werk, mij steeds aanraken. Elke keer dat ik voorbij liep, raakte hij mijn kont, bovenbenen of met zijn handen tussen mijn benen. Dit had te maken waar ik stond, waar ik mee bezig was en hoeveel mensen er waren. Het belangrijkste was waar zijn vrouw. Alles is daar erg smal, dus het was voor hem erg makkelijk om mij aan te raken. Als [naam] in de keuken stond, kon hij makkelijk aanraken of zoenen. (…)

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van de Politie Oost-Nederland, Team Tactische Recherche, Afdeling Zeden, locatie Zwolle, met nummer PL0600-2015511483. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.