Uitspraak
RECHTBANK OVERIJSSEL
1.De procedure
2.De feiten en standpunten van partijen
€ 73.500,- van [gedaagde] gekocht een belang van 30% (van de aandelen) in [A] BV. Na deze transactie behield [gedaagde] derhalve een 70% belang, terwijl zij tevens enig directeur van de vennootschap bleef.
11 juli 2016, heeft [eiser] zijn aandelen aan [gedaagde] te koop aangeboden. Daarover is geen overeenstemming bereikt.
artikel 2:343 BW. [eiser] is niet in zijn belangen geschaad door gedragingen van
[gedaagde] . Nooit zijn door haar toezeggingen gedaan aan [eiser] dat hij op enig moment een 50% belang zou kunnen verwerven. Reeds op het moment dat [eiser] mede aandeelhouder werd, is er op zodanige wijze ruimte voor aankoop gecreëerd dat een schuld in rekening courant ontstond van [gedaagde] aan [A] BV. Behoudens in 2011 en 2012 zijn er onvoldoende liquiditeiten geweest om enig dividend uit te keren. [eiser] is als aandeelhouder telkens op de aandeelhoudersvergaderingen aanwezig geweest en in zoverre betrokken bij het beleid van de onderneming. Zoals ook blijkt uit de telkens door [eiser] ondertekende notulen van de vergaderingen, heeft hij steeds ingestemd met de winstbestemming van de vennootschap dan wel met de vaststelling dat geen dividend kon worden uitgekeerd. Nooit is gebleken dat [eiser] niet tevreden was met zijn salaris of dat dit salaris niet marktconform zou zijn. [gedaagde] heeft niet aangedrongen op een beëindiging van het dienstverband. [eiser] zelf deelde in dat kader mede dat hij een eigen onderneming buiten [A] BV wilde gaan starten.
verzoekt de rechtbank daaraan de conclusies te verbinden die zij noodzakelijk acht. Bovendien vordert zij dat het vonnis niet uitvoerbaar bij voorraad wordt verklaard, omdat dit in strijd zou zijn met het wettelijke systeem van artikel 2: 343 lid 1 en 3 BW in combinatie met artikel 2: 339 lid 1 BW. Subsidiair vordert [gedaagde] dat, indien er toch uitvoerbaar bij voorraad wordt verklaard, de rechtbank bepaalt dat zekerheid moet worden gesteld als bedoeld in artikel 233 lid 3 Rv. Ten slotte vordert [gedaagde] dat, indien en voor zover er deskundigen worden benoemd, de kosten daarvan conform de hoofdregel van artikel 195 Rv. door [eiser] als eisende partij moeten worden voorgeschoten.
3.De beoordeling
[gedaagde] op het bepaalde in artikel 997a Rv dat weliswaar betekening van een afschrift van het exploot van dagvaarding niet aan [A] BV heeft plaatsgevonden, maar dat dit in dit geval niet tot consequenties leidt. Er zijn binnen de onderhavige onderneming slechts twee aandeelhouders die als eiser en gedaagde bij deze procedure betrokken zijn, zodat [A] BV geen niet gedagvaarde aandeelhouders van de dagvaarding in kennis behoeft te stellen. (Zie artikel 997a lid 2 Rv.)
[A] BV is een qua personeelsomvang relatief kleine onderneming. Nadat [eiser] was ingetreden als aandeelhouder, ontstond derhalve een quasi – partnerschap tussen de beide heren [eiser] die immers samen als enige aandeelhouders op en buiten de aandeelhoudersvergadering het beleid van de onderneming bespraken. Niettemin ontstond geen feitelijke en geen formele gelijkwaardigheid tussen de aandeelhouders. [eiser] werd geen mede – bestuurder en [gedaagde] behield de absolute zeggenschap. Vanzelfsprekend kende [eiser] ten tijde van de aankoop van zijn aandelenpakket die feitelijke en formele situatie, maar [eiser] mocht wel de gerechtvaardigde verwachting hebben dat tegenover zijn investering van € 73.500,- die aan [gedaagde] ten goede kwam enig rendement zou staan.
[gedaagde] te koop aangeboden. Bij mail van 14 juli 2016
(productie 4 bij dagvaarding) heeft [gedaagde] daar als volgt op gereageerd:
www.BredewoudCF.nl, 06-20596868 ). De heer Bredewoud is zowel jurist als accountant en is voorheen werkzaam geweest als accountant bij [C] . De zaak wordt verwezen naar de na te noemen rolzitting, opdat partijen zich bij akte over dit voorstel kunnen uitlaten. Partijen kunnen zich dan tevens uitlaten over de aan te houden peildatum, waarbij overigens uitgangspunt is dat de waardering zoveel mogelijk betrekking moet hebben op de waarde ten tijde van de overdracht. Geheel ten overvloede merkt de rechtbank op dat partijen uiteraard nog steeds de ruimte hebben om in onderling overleg tot een waardebepaling te komen.