ECLI:NL:RBOVE:2017:3889

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
5 oktober 2017
Publicatiedatum
16 oktober 2017
Zaaknummer
C/08/207138 / KG ZA 17-293
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • G.G. Vermeulen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontruiming van asielzoekers in verband met weigering van aangeboden huisvesting na verkrijging verblijfsvergunning

In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 5 oktober 2017 uitspraak gedaan in een kort geding tussen het Centraal Orgaan Opvang Asielzoekers (COA) en een gedaagde, afkomstig uit Eritrea. De gedaagde had samen met haar minderjarige zoon een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd verkregen, maar weigerde de haar aangeboden passende huisvesting in Nederland. Het COA vorderde ontruiming van de opvanglocatie in het asielzoekerscentrum (AZC) in Almelo, omdat het recht op opvang eindigde na het verkrijgen van de verblijfsvergunning en het aanbod van passende huisvesting. De voorzieningenrechter oordeelde dat de gedaagde onterecht had geweigerd om in de aangeboden woning bij haar echtgenoot te gaan wonen, ondanks de relatieproblemen. De rechter stelde vast dat de gedaagde zonder recht of titel in het AZC verbleef en dat de vordering tot ontruiming toewijsbaar was. De gedaagde kreeg een termijn van twee maanden om andere woonruimte te vinden, en werd veroordeeld in de proceskosten van het COA.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Almelo
zaaknummer / rolnummer: C/08/207138 / KG ZA 17-293
Vonnis in kort geding van 5 oktober 2017
in de zaak van
rechtspersoon ingevolge artikel 2 van de wet centraal orgaan opvang asielzoekers
CENTRAAL ORGAAN OPVANG ASIELZOEKERS,
gevestigd te Rijswijk,
eiseres,
advocaat mr. J.W. Kreumer te 's-Gravenhage,
tegen
[gedaagde],
wonende te Almelo,
gedaagde,
advocaat mr. R.L.J. Reijnen te Geleen.
Partijen zullen hierna Centraal Orgaan Opvang Asielzoekers en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding
  • de mondelinge behandeling
  • de pleitnota van Centraal Orgaan Opvang Asielzoekers (COA).
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[gedaagde] is afkomstig uit Eritrea. In november 2016 is zij, samen met haar minderjarige zoon [X] , met een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) in het kader van gezinshereniging Nederland ingereisd. Met haar zoon heeft [gedaagde] een aantal dagen bij haar echtgenoot gewoond. Inmiddels verblijven zij in het asielzoekerscentrum (AZC) in Almelo.
2.2.
Op 16 november 2016 hebben [gedaagde] en haar zoon een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd aangevraagd als bedoeld in artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vreemdelingenwet 2000. Deze vergunning is hen bij beschikking van 3 januari 2017 met terugwerkende kracht tot 16 november 2016 verleend.
2.3.
Tijdens de asielprocedure hebben [gedaagde] en haar zoon verstrekkingen, waaronder opvang, van het COA ontvangen op grond van artikel 9 van de Regeling verstrekkingen asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen 2005 (Rva 2005). Ingevolge artikel 7 van de Rva eindigt het recht op opvang voor een asielzoeker aan wie een verblijfsvergunning is verleend op de dag waarop naar het oordeel van het COA passende huisvesting buiten de opvangvoorziening kan worden gerealiseerd.
2.4.
Bij brief van 4 januari 2017 is [gedaagde] erop gewezen dat zij vanwege het verkrijgen van een verblijfsvergunning in aanmerking komt voor huisvestiging in een Nederlandse gemeente. [gedaagde] is meegedeeld dat zij zelf woonruimte kan zoeken of gebruik kan maken van bemiddeling van het COA, die haar in dat kader zal koppelen aan een gemeente. Die gemeente zal [gedaagde] vervolgens eenmalig en dwingend passende huisvesting aanbieden. Het COA houdt zoveel mogelijk rekening met geldende plaatsingsindicaties, zodat het aanbod niet geweigerd mag worden. In de brief is [gedaagde] tevens meegedeeld dat weigering van het aanbod van passende huisvestiging zal leiden tot beëindiging door het COA van de verstrekkingen die zij op grond van de Rva 2005 ontvangt.
2.5.
Op 20 februari 2017 heeft [gedaagde] tijdens een gesprek met het COA te kennen gegeven de haar aangeboden huisvesting te weigeren, omdat zij bang is voor haar echtgenoot en niet bij hem wil gaan wonen.
2.6.
Op 22 februari 2017 heeft in verband met de woningweigering nog een gesprek tussen [gedaagde] en het COA plaatsgevonden. Tijdens dat gesprek heeft het COA [gedaagde] laten weten dat de woningweigering onterecht is bevonden, dat zij geen apart beëindigingsbesluit krijgt omdat zij een verblijfsvergunning asiel heeft, dat daardoor haar verstrekkingen van rechtswege eindigen na ommekomst van 24 uur na het persisteren in de woningweigering en dat het eindigen van de verstrekkingen inhoudt dat zij geen recht op geld, op verzekeringen, op onderdak en andere Rva-verstrekkingen heeft en dat zij de opvanglocatie moet verlaten, op straffe van een ontruimingsprocedure.
2.7.
Bij brief van 20 juli 2017 is [gedaagde] gesommeerd om de het AZC in Almelo te verlaten. [gedaagde] heeft aan deze sommatie geen gevolg gegeven.
2.8.
In februari 2017 heeft [gedaagde] een echtscheidingsverzoek ingediend.

3.Het geschil

3.1.
Het COA vordert samengevat - [gedaagde] te veroordelen om de bij haar en haar minderjarige kind [X] in gebruik zijnde ruimte(n) in het AZC te Almelo met dat kind te ontruimen en ontruimd te houden met al het hare, binnen drie dagen na betekening van het in dit kort geding te wijzen vonnis.
3.2.
Het COA heeft daartoe gesteld, kort gezegd, dat de opvang van [gedaagde] op grond van artikel 7, lid 1, onder a, van de Rva 2005 eindigt op de dag waarop passende huisvesting buiten de opvangvoorziening kan worden gerealiseerd. Het COA heeft de eerder aan de echtgenoot van [gedaagde] toegewezen woning (ook) aan [gedaagde] toegewezen. Volgens het COA moet deze aangeboden woonruimte als passend worden aangemerkt. [gedaagde] heeft echter geweigerd om die woning te accepteren. Dat betekent dat het recht op opvang in het kader van de Rva 2005 is geëindigd.
[gedaagde] heeft destijds een mvv gekregen met het oog op gezinshereniging. Volgens het COA heeft [gedaagde] na binnenkomst in Nederland ook enkele dagen bij haar echtgenoot in de woning gewoond. Het ligt niet op de weg van het COA om aan [gedaagde] huisvesting te bieden voor zover relatieproblemen een verdere samenwoning met haar echtgenoot zouden verhinderen, zo stelt het COA. Door te weigeren het AZC te verlaten, handelt [gedaagde] onrechtmatig en maakt zij misbruik van recht. Zij wendt immers haar recht op opvang aan voor een ander doel (namelijk het verkrijgen van huisvesting vanwege een moeizame relatie met haar echtgenoot) dan het doel waarvoor aan haar het recht op opvang is toegekend.
Ook vraagt het COA zich af of [gedaagde] niet in strijd heeft gehandeld met de mededelingsplicht zoals neergelegd artikel 20 Rva 2005, door bij het COA geen melding te maken van de (op handen zijnde) echtscheiding.
3.3.
[gedaagde] voert verweer.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
In een kort geding is een vordering tot ontruiming slechts toewijsbaar indien voldoende aannemelijk is dat de bodemrechter de vordering eveneens toewijst en indien van het COA niet kan worden gevergd dat zij de uitkomst van een bodemprocedure afwacht.
4.2.
In artikel 3 Rva 2005 is bepaald dat het COA de zorg draagt voor de centrale opvang van asielzoekers in een opvangcentrum. Volgens artikel 9, lid 1, Rva 2005 omvat de opvang een aantal verstrekkingen, waaronder onderdak, een wekelijkse uitkering voor persoonlijke uitgaven zoals voedsel en kleding en dekking van medische kosten. Op grond van artikel 7, lid 1, onder a, Rva 2005 eindigt het recht op opvang van een asielzoeker aan wie een verblijfsvergunning is verleend op de dag waarop naar het oordeel van het COA passende huisvesting buiten de opvangvoorziening kan worden gerealiseerd.
4.3.
Aan de orde is de vraag of de door het COA aan [gedaagde] aangeboden woonruimte in [gemeente] bij haar echtgenoot als passend moet worden aangemerkt.
4.4.
[gedaagde] betwist dat de aangeboden woning van de echtgenoot passend is in de zin van artikel 7 Rva 2005. Zij heeft maar 5 dagen bij haar echtgenoot gewoond, omdat zij geen ander onderdak had. Volgens [gedaagde] was het samenwonen geen succes en zelfs gevaarlijk. [gedaagde] , die een zelfstandige asielaanvraag heeft gedaan en vervolgens een asielstatus heeft gekregen, kent de regelgeving, maar stelt dat er - gezien de omstandigheden - reden is om daarvan in haar geval af te wijken. Zij wijst erop dat het COA een sociale functie heeft en ervoor hoort te zorgen dat mensen niet op straat komen te staan. In februari 2017 heeft [gedaagde] een verzoek tot echtscheiding ingediend. [gedaagde] betwist dat zij in strijd met artikel 20 Rva 2005 heeft gehandeld.
4.5.
De voorzieningenrechter stelt vast dat niet is in geschil dat [gedaagde] in november 2016 Nederland is binnengekomen in het kader van gezinshereniging met haar echtgenoot. Aan haar echtgenoot is reeds een woning toegewezen. Voorshands is voldoende aannemelijk dat de woonruimte die aan haar echtgenoot was toegewezen ook voor [gedaagde] kan worden beschouwd als passende huisvesting als bedoeld in artikel 7 Rva 2005.
4.6.
Dat [gedaagde] en haar echtgenoot (nadien) relatieproblemen hebben gekregen, wat heeft geleid tot een door [gedaagde] ingediend echtscheidingsverzoek, maakt dat niet anders. Het ligt niet op de weg van het COA om [gedaagde] om die reden eigen huisvesting aan te bieden danwel om de opvang te continueren. Het feit dat [gedaagde] in januari 2017 met terugwerkende kracht een zelfstandige verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd heeft gekregen, leidt evenmin tot een andere conclusie. Bepalend is het moment van binnenkomst in Nederland en op dat moment waren [gedaagde] en haar echtgenoot gehuwd. [gedaagde] heeft naar het oordeel van de voorzieningenrechter onvoldoende aannemelijk gemaakt dat er andere redenen zijn waarom in de periode voorafgaand aan haar weigering in redelijkheid niet van haar gevergd kon worden dat zij voorlopig, totdat zij ander onderdak had gevonden, in de aangeboden woonruimte bij haar echtgenoot ging wonen. Haar enkele, niet onderbouwde stelling dat er sprake was van een gevaarlijke situatie, is daartoe niet voldoende. Namens [gedaagde] is ter zitting gesteld dat [gedaagde] steeds heeft gedacht dat het COA haar zou helpen en dat zij pas voor een eigen woning in aanmerking zou komen als de echtscheiding rond. Nu begint het pas bij haar door te dringen dat zij een eigen verantwoordelijkheid heeft om passende woonruimte te zoeken. [gedaagde] is bij het woningbouwbureau geweest om zich in te schrijven, maar dat is niet gelukt, zo stelt zij. Binnenkort zal [gedaagde] hulp krijgen van vluchtelingenwerk. Ook deze omstandigheden kunnen er naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet toe leiden dat het COA gehouden is om aan [gedaagde] voorzieningen op basis van de Rva 2005 te verstrekken.
4.7.
Dit betekent dat de weigering van de aangeboden woonruimte ingevolge de
Rva 2005 tot gevolg heeft dat het recht op opvang in het AZC in Almelo is geëindigd. [gedaagde] verblijft daar op dit moment dan ook zonder recht of titel. Dit levert een onrechtmatige daad jegens het COA op. De gevorderde ontruiming is dan ook voor toewijzing vatbaar. Er bestaat wel aanleiding om een langere ontruimingstermijn vast te stellen om humanitaire redenen. Aan [gedaagde] wordt nog een termijn van twee maanden na betekening van dit vonnis gegund om andere woonruimte te vinden.
4.8.
Het COA heeft een voldoende spoedeisend belang bij haar vordering, nu die ertoe strekt het onrechtmatige gebruik van de geboden opvang te beëindigen.
4.9.
[gedaagde] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van COA worden begroot op:
- dagvaarding € 99,21
- griffierecht 618,00
- salaris advocaat
816,00
Totaal € 1.533,21

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
veroordeelt [gedaagde] om binnen twee maanden na betekening van dit vonnis de bij haar en haar minderjarig kind [X] in gebruik zijnde ruimte(n) in het AZC Almelo op het adres Vriezenveenseweg 170 A 7602 PV te Almelo, met dat kind te ontruimen en ontruimd te houden met al het hare,
5.2.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van COA tot op heden begroot op € 1.533,21,
5.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.G. Vermeulen en in het openbaar uitgesproken op 5 oktober 2017. [1]

Voetnoten

1.type: