In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Overijssel op 30 januari 2017 uitspraak gedaan in een verzoekschriftprocedure van een werknemer, hierna te noemen [verzoeker], tegen zijn werkgever, Stichting Humanitas voor Dienstverlening aan Mensen met een Hulpvraag, hierna te noemen Humanitas. [verzoeker] had een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd als ambulant begeleider, maar deze werd door Humanitas beëindigd op basis van een ontbindende voorwaarde in de arbeidsovereenkomst, namelijk het niet kunnen overleggen van een Verklaring Omtrent Gedrag (VOG). [verzoeker] verzocht de kantonrechter om de beëindiging van zijn arbeidsovereenkomst te vernietigen en hem weer toe te laten tot zijn werkzaamheden, alsook om betaling van zijn achterstallige salaris en een billijke vergoeding.
De kantonrechter overwoog dat [verzoeker] zijn verzoeken had gebaseerd op de wettelijke bepalingen uit het Burgerlijk Wetboek, maar dat hij de verkeerde rechtsingang had gekozen. De beëindiging van het dienstverband was niet op de juiste wijze gegrond, aangezien er geen opzegging had plaatsgevonden zoals bedoeld in de wet. De kantonrechter gaf [verzoeker] de gelegenheid om zijn verzoekschrift te verbeteren en verwees de zaak naar de rolzitting van 14 februari 2017. De beslissing hield in dat de procedure voortgezet zou worden volgens de regels van de dagvaardingsprocedure, waarbij Humanitas al op de hoogte was van de procedure en niet opnieuw opgeroepen hoefde te worden.
De beschikking werd openbaar uitgesproken door mr. F. Koster, kantonrechter, en de verdere beslissingen werden aangehouden. Dit geval illustreert de noodzaak voor werknemers om de juiste rechtsingang te kiezen bij geschillen over arbeidsovereenkomsten en de gevolgen van het niet voldoen aan ontbindende voorwaarden in arbeidsovereenkomsten.