ECLI:NL:RBOVE:2017:4248

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
25 oktober 2017
Publicatiedatum
15 november 2017
Zaaknummer
C/08/202987 / HA ZA 17-279
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • G.G. Vermeulen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheidsincident in aandeelhoudersgeschil met betrekking tot artikel 96 Rv

In deze zaak, die voor de Rechtbank Overijssel is behandeld, betreft het een bevoegdheidsincident tussen de besloten vennootschap L.C.F. Beheer B.V. en een andere besloten vennootschap, aangeduid als [X]. De zaak is ontstaan naar aanleiding van een geschil dat voortvloeit uit een aandeelhoudersovereenkomst. De gedaagde, [X], heeft de rechtbank verzocht zich onbevoegd te verklaren op basis van een clausule in de aandeelhoudersovereenkomst die bepaalt dat geschillen door de kantonrechter moeten worden beslist. L.C.F. Beheer heeft echter betwist dat er een keuze is gemaakt voor de procedure op basis van artikel 96 Rv, en stelt dat de kantonrechter alleen absolute bevoegdheid heeft gekregen voor geschillen die voortvloeien uit de overeenkomst.

De rechtbank heeft in haar beoordeling vastgesteld dat, hoewel beide partijen van mening zijn dat het geschil aan de kantonrechter moet worden voorgelegd, er geen bevoegdheid is gecreëerd omdat partijen zich niet gezamenlijk tot een kantonrechter hebben gewend nadat het geschil was ontstaan. De rechtbank heeft de vordering van [X] om de rechtbank zich onbevoegd te verklaren afgewezen en [X] veroordeeld in de proceskosten van het incident. De zaak zal op 6 december 2017 weer op de rol komen voor conclusie van antwoord.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Almelo
zaaknummer / rolnummer: C/08/202987 / HA ZA 17-279
Vonnis in incident van 25 oktober 2017
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
L.C.F. BEHEER B.V.,
gevestigd te Hengelo,
eiseres in de hoofdzaak,
verweerster in het incident,
advocaat mr. J.F. Heerze te Hengelo Ov,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[X],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
gedaagde in de hoofdzaak,
eiseres in het incident,
advocaat mr. M.M.A. Bakker te Enschede.
Partijen zullen hierna L.C.F. Beheer en [X] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding
  • de incidentele conclusie tot onbevoegdverklaring
  • de incidentele conclusie van antwoord.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald in het incident.

2.De beoordeling in het incident

2.1.
[X] vordert dat de rechtbank zich onbevoegd verklaart. Daaraan legt zij ten grondslag dat de bij de inleidende dagvaarding in het geding gebrachte aandeelhoudersovereenkomst “Membrane Systems Europe B.V.” van 22 december 2011 de volgende clausule bevat:
“Alle geschillen welke mochten ontstaan naar aanleiding van deze overeenkomst, dan wel van nadere overeenkomsten, die daarvan het gevolg mochten zijn, zullen worden beslist door de kantonrechter in eerste en hoogste instantie, tenzij partijen een andere wijze van beslechting overeenkomen”.
[X] begrijpt de contractuele geschillenregeling aldus, dat is gekozen voor een artikel 96 Rv-procedure bij de kantonrechter.
2.2.
L.C.F. Beheer voert verweer. Zij erkent dat de kantonrechter bevoegd is het onderhavige geschil te beslissen, maar bestrijdt dat partijen hebben gekozen voor de artikel 96 Rv-procedure bij de kantonrechter. Partijen hebben er volgens L.C.F. Beheer uitsluitend voor gekozen om de kantonrechter absolute bevoegdheid te verlenen om geschillen die mochten ontstaan naar aanleiding van de aandeelhoudersovereenkomst te beslissen.
2.3.
De rechtbank onderschrijft de visie van L.C.F. Beheer dat alleen een reeds gerezen geschil in zaken betreffende rechtsgevolgen die ter vrije bepaling van partijen staan, met wederzijds goedvinden aan de kantonrechter kan worden voorgelegd. Dit volgt uit het arrest van de Hoge Raad van 20 juni 1919, W. 10446. Indien vooraf in de algemene voorwaarden, of - zoals in het onderhavige geval volgens [X] - in de aandeelhoudersovereenkomst is bepaald dat een geschil ingevolge artikel 96 Rv wordt voorgelegd aan de kantonrechter van de woonplaats van eiser, dan wordt aldus geen bevoegdheid gecreëerd. De gedaagde zal uitdrukkelijk ermee moeten instemmen dat de zaak is voorgelegd aan die kantonrechter nadat het geschil is ontstaan.
2.4.
Hoewel partijen beiden van mening zijn dat het onderhavige geschil ter beoordeling aan de kantonrechter voorgelegd dient te worden, zal de rechtbank niet tot verwijzing naar de kantonrechter overgaan. De reden daarvoor is dat partijen zich niet, nadat het geschil tussen partijen reeds was ontstaan, gezamenlijk tot een kantonrechter van hun keuze hebben gewend om ex artikel 96 Rv zijn beslissing in te roepen. De vordering van [X] zal dan ook worden afgewezen.
2.5.
[X] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten van het incident worden veroordeeld.

3.De beslissing

De rechtbank
in het incident
3.1.
wijst het gevorderde af,
3.2.
veroordeelt [X] in de kosten van het incident, aan de zijde van L.C.F. Beheer tot op heden begroot op € 452,00,
3.3.
verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad,
in de hoofdzaak
3.4.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van
6 december 2017voor conclusie van antwoord.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.G. Vermeulen en in het openbaar uitgesproken op 25 oktober 2017. [1]

Voetnoten

1.type: