Uitspraak
RECHTBANK OVERIJSSEL
1.[eiser 1] ,en
beiden wonende te [plaats 1] ,
wonende te [plaats 2] ,
Rechtbank Overijssel
In deze zaak vorderen eisers, die beiden een woning aan [plaats 1] bezitten, de ontruiming van een woning die zij aan gedaagde hebben verhuurd. De vordering is gebaseerd op dringend eigen gebruik, maar gedaagde staat onder beschermingsbewind, wat eisers al jaren bekend was. De procedure begon met een dagvaarding op 13 december 2016, waarna de zaak op 21 december 2016 ter zitting werd behandeld. Gedaagde heeft verweer gevoerd en de eisers hebben hun standpunt toegelicht. De kantonrechter heeft geoordeeld dat eisers niet-ontvankelijk moeten worden verklaard in hun vordering, omdat zij deze niet tegen de bewindvoerder van gedaagde hebben ingesteld. De kantonrechter heeft daarbij verwezen naar een prejudiciële beslissing van de Hoge Raad, die stelt dat een vordering tot ontruiming tegen de bewindvoerder moet worden ingesteld. De kantonrechter heeft geen aanleiding gezien om eisers de gelegenheid te bieden de bewindvoerder op te roepen, gezien de aard van de procedure en het feit dat eisers al lang op de hoogte waren van het bewind. Daarnaast heeft de kantonrechter overwogen dat de vordering tot ontruiming ook niet toewijsbaar zou zijn, omdat eisers niets hebben gesteld over beschikbare vervangende woonruimte voor gedaagde en over de belangenafweging. De vordering is uiteindelijk niet-ontvankelijk verklaard, met veroordeling van eisers in de proceskosten.