ECLI:NL:RBOVE:2017:4373
Rechtbank Overijssel
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Weigering van een vierde toetskans voor de major burgerlijk recht en schrapping van het tableau van een advocaat-stagiair
In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 22 november 2017 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijk geschil tussen een eiser, vertegenwoordigd door mr. W.G.H. Wetering, en de Algemene Raad der Nederlandse Orde van Advocaten, vertegenwoordigd door mr. M.E. Veenboer. De eiser had verzocht om een vierde toetskans voor de major burgerlijk recht op basis van de hardheidsclausule van artikel 3.19, negende lid, van de Verordening op de advocatuur (Voda). Dit verzoek werd afgewezen door de Raad, die ook besloot om eiser van het tableau te schrappen omdat hij niet kon aantonen dat hij de vereiste stage met goed gevolg had doorlopen of het examen had afgelegd.
De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser in de afgelopen jaren meerdere toetsen had afgelegd, maar deze niet met voldoende resultaat had afgesloten. Eiser had twee digitale toetsen en een mondelinge toets afgelegd, maar was niet geslaagd. De rechtbank oordeelde dat de Raad in redelijkheid had kunnen besluiten om geen vierde toetskans toe te kennen, gezien de strikte regels omtrent het aantal toetskansen en de kwaliteitseisen voor de advocatuur. Eiser had ook niet tijdig om een behoud van toetskansen gevraagd en had de derde toetskans zelf gepland, ondanks zijn privéproblemen.
De rechtbank concludeerde dat de beslissing van de Raad om eiser van het tableau te schrappen rechtmatig was, omdat hij niet voldeed aan de vereisten van de Advocatenwet. De rechtbank verklaarde de beroepen van eiser ongegrond en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun recht om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.