ECLI:NL:RBOVE:2017:4381

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
20 november 2017
Publicatiedatum
22 november 2017
Zaaknummer
C/08/209785 / KG ZA 17-361
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot verwijdering van BKR-registratie in kort geding met betrekking tot hypotheekaanvraag

In deze zaak heeft eiser, vertegenwoordigd door advocaat mr. M. de Boorder, een kort geding aangespannen tegen Wehkamp Finance B.V. met als doel de verwijdering van een registratie in het Centraal Krediet Informatiesysteem (CKI) van het Bureau Kredietregistratie (BKR). De registratie betreft een achterstand in betalingen die is ontstaan in 2010. Eiser heeft in 2011 zijn woning verlaten en geen adreswijziging doorgegeven aan Wehkamp, wat heeft geleid tot een langdurige registratie van zijn betalingsachterstand. Eiser heeft in 2013 een betalingsregeling getroffen en de schuld in 2014 volledig afbetaald. In 2017 heeft hij een verzoek ingediend bij Wehkamp om de registratie te verwijderen, maar dit verzoek werd afgewezen. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat de belangenafweging in dit geval in het voordeel van eiser uitvalt, gezien zijn noodzaak om een hypotheek te verkrijgen voor de aankoop van een nieuwbouwwoning. De rechter heeft vastgesteld dat de registratie niet langer gerechtvaardigd is, gezien de omstandigheden van de zaak en de aflossing van de schuld. Eiser heeft een zwaarwegend belang bij de verwijdering van de registratie, wat de rechter heeft doen besluiten om de vordering toe te wijzen. Wehkamp is veroordeeld tot het verwijderen van de registratie en het betalen van een dwangsom bij niet-naleving.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Zwolle
zaaknummer / rolnummer: C/08/209785 / KG ZA 17-361
Vonnis in kort geding van 20 november 2017
in de zaak van
[eiser],
wonende te [plaats 2] ,
eiser,
advocaat mr. M. de Boorder te 's-Gravenhage,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
WEHKAMP FINANCE B.V.,
gevestigd te Zwolle,
gedaagde,
gemachtigde mr. A. Kaak.
Partijen zullen hierna [eiser] en Wehkamp genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding met 13 producties
  • de mondelinge behandeling.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
In het CKI van het Bureau Kredietregistratie (hierna te noemen BKR) is op
1 december 2010 een registratie opgenomen ten aanzien van [eiser] , destijds wonende [adres 1] te [plaats 1] , betreffende een Verzendhuis Krediet met contractnummer [xxxx] voor een bedrag van € 450,00. De registratie omvat de achterstandscodering A en de bijzonderheidscoderingen 2, 3 en 4 met als ingangsdatum 15 november 2010 voor de coderingen A en 2 en 1 augustus 2011voor de coderingen 3 en 4.
2.2.
Blijkens een overgelegde afdruk is in het administratiesysteem van Wehkamp de vermelding opgenomen dat respectievelijk op 17 september 2010 en 1 oktober 2010 een vooraankondigingsbrief en een sommatie/ingebrekestelling aan [eiser] zijn gezonden.
2.3.
[eiser] heeft blijkens zijn eigen verklaring begin 2011 de woning op voornoemd adres verlaten en hij heeft toen geen ander adres aan Wehkamp kenbaar gemaakt.
2.4.
Per 29 augustus 2011 is [eiser] ingeschreven in de GBA van [plaats 2] op [adres 2] , [plaats 2] .
2.5.
Incassobureau Intrum Justitia heeft in de zomer van 2013 contact gelegd met [eiser] , bij welke gelegenheid door [eiser] een betalingsregeling is getroffen voor het bedrag van € 652,60, zijnde het krediet van € 450,00 verhoogd met incassokosten en rente. De openstaande vordering is - sneller dan afgesproken - op 22 mei 2014 geheel voldaan.
2.6.
Blijkens een brief van 22 augustus 2017 van Wehkamp aan Dynamiet Nederland te Zoetermeer is vervolgens aan de BKR-registratie als einddatum toegevoegd 27 mei 2014.
2.7.
Bij brief aan Dynamiet Nederland van 19 september 2017 heeft Wehkamp doen weten dat zij de registratie van [eiser] heeft heroverwogen met als uitkomst:
“Gezien alle feiten en omstandigheden en omdat er sprake is van een hypotheek aanvraag, hebben wij vandaag een verzoek ingediend bij het BKR om uit belangenafweging de A234 codering in de registratie te verwijderen.”
2.8.
Bij brief aan Dynamiet Nederland van 26 oktober 2017 schrijft Wehkamp dat zij nogmaals het verzoek tot belangenafweging inhoudelijk heeft bekeken en op grond van die beoordeling haar verzoek tot verwijdering bij BKR intrekt. Zij vermeldt in de brief:
“We zijn, na zorgvuldige bestudering van het dossier, tot de conclusie gekomen dat wij uw verzoek tot belangenafweging moeten afwijzen. De reden voor deze beslissing is de volgende:
- De A234 codering zijn conform het Algemeen Reglement BKR geregistreerd.
- Na de levering van het product is er geen enkele betaling aan Wehkamp verricht.
- Er is geen contact opgenomen na de verstuurde maandelijkse rekeningen, de vooraankondiging en de sommatie/ingebrekestelling, terwijl betrokkene op de hoogte was van zijn openstaande schuld.
- Betrokkene heeft ons niet (tijdig) op de hoogte gesteld van een adreswijziging.
- Ondanks het relatief lage geregistreerde bedrag is hier sprake van een langdurig niet nakomen van een betalingsverplichting. De open staande schuld is na 4 jaar na overdracht aan het incassobureau afbetaald.
- Er is hier sprake van een zeer gewenste maar niet noodzakelijke verhuizing.”
2.9.
[eiser] is gegadigde voor een nieuwbouwwoning als deelnemer in het nieuwbouwproject “Stichting Tulp 2B” en op heel korte termijn (begin december) dient hij met zijn partner een koopovereenkomst te ondertekenen. [eiser] heeft voor de aankoop een hypotheek nodig.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert samengevat - dat Wehkamp de BKR-registratie van hem doet verwijderen op straffe van een dwangsom van € 5.000,00 met een maximum van € 50.000,00.
3.2.
Wehkamp voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Overeenkomstig vaste jurisprudentie (Hoge Raad 9-9-2011, ECLI:NL:HR:2011:BQ8097) is tussen partijen niet in geschil dat aan de beslissing om aan het verzoek van [eiser] dat strekt tot verwijdering van de BKR-registratie al dan niet gevolg te geven een belangafweging ten grondslag moet liggen wat betreft het met de BKR-registratie te dienen belang en de persoonlijke belangen van betrokkene. Bij zodanige belangenafweging mag de inbreuk op de belangen van betrokkene niet onevenredig zijn in verhouding tot het met de verwerking van de gegevens te dienen doel, waarbij moet worden voldaan aan de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit.
4.2.
Wehkamp heeft zodanige belangenafweging twee maal verricht met tegengestelde uitkomsten tot gevolg, bij de laatste maal in het nadeel van [eiser] . De nadere, voor [eiser] negatief uitgevallen belangenafweging is volgens verklaring van Wehkamp ter zitting ingegeven door aangescherpte normen van BKR.
4.3.
Wehkamp heeft ter zitting verklaard dat zij bij een belangenafweging als deze in aanmerking neemt of sprake is van omstandigheden waarin een verminderde verwijtbaarheid van de klant geldt, bijvoorbeeld waarin iets is misgegaan of de klant zaken niet kunnen worden toegerekend. Anderzijds beziet zij omstandigheden aan de zijde van de klant wat betreft betalingsgedrag en het nemen van initiatief (bijvoorbeeld door een adreswijziging te melden). Ook beziet zij de hoogte van het bedrag, maar die acht zij niet doorslaggevend. Ten aanzien van het belang van de klant bij hypotheekverkrijging beoordeelt zij de urgentie en noodzaak van de verhuizing.
4.4.
In dit geval beroept zij zich op verwijtbaarheid aan de zijde van [eiser] , erin gelegen dat hij ter zake van de vordering niets heeft ondernomen. Ofwel door tot betaling over te gaan, ofwel daaromtrent tot enige actie over te gaan jegens Wehkamp of haar incassobureau, al dan niet naar aanleiding van de aankondigingsbrief en/of de sommatie/ ingebrekestelling en/of brieven van het incassobureau. Wehkamp wijt de ontstane situatie voornamelijk aan het niet versturen van een verhuisbericht.
4.5.
[eiser] heeft tegen de registratie onder meer aangevoerd dat hij de ontvangst van de aankondigingsbrief betwist. De voorzieningenrechter overweegt dat aan die betwisting voorshands verminderd gewicht toekomt tegen de achtergrond dat Wehkamp onbetwist heeft gesteld dat vanaf 15 november 2010 Intrum Justitia veertien brieven aan het haar bekende adres heeft toegezonden, waarop niet is gereageerd. De in dit verband door [eiser] aangegeven omstandigheid dat hij de financiën en de post steeds overliet aan zijn toenmalige partner kan niet voor hem pleiten, te meer niet nu hij in de dagvaarding heeft gemeld dat de relatie met die partner medio 2010 is beëindigd en de betalingsachterstand voor het melden van de codering A volgens Wehkamp is ontstaan vanaf de vervaldatum 26 juli 2010, en [eiser] blijkens zijn verklaring eerst begin 2011 de woning op het toen bekende adres heeft verlaten.
De door [eiser] gestelde omstandigheid dat hij zich tot het moment waarop Intrum Justitia hem in de zomer van 2013 heeft getraceerd niet bewust zou zijn geweest van de schuld kwalificeert de voorzieningenrechter dan ook niet als omstandigheid die in het kader van de BKR-registratie aan Wehkamp kan worden tegengeworpen .
4.6.
Wehkamp heeft mede als reden om geen intrekking van de registratie te vragen aangevoerd dat sprake is van een langdurig niet nakomen van een betalingsverplichting, nu eerst vier jaar na overdracht aan het incassobureau de openstaande schuld is afbetaald. Daargelaten dat Wehkamp deze termijn bijna een half jaar te ruim berekent - de vordering is blijkens haar informatie op 9 november 2010 gecedeerd aan het incassobureau en de einddatum is 27 mei 2014 - stelt de voorzieningenrechter vast dat het woonadres van [eiser] uit de GBA-registratie vanaf 29 augustus 2011 bekend was. Daarom valt niet in te zien dat, ook al was sprake van het ontbreken van een adreswijzigingsmelding van [eiser] , het feit dat [eiser] eerst in de zomer van 2013 - praktisch twee jaar later - door het incassobureau is benaderd, mee moet brengen dat het tijdsverloop tot aan de aflossing geheel aan [eiser] zou moeten worden tegengeworpen. Met andere woorden, de door Wehkamp gestelde duur van het niet nakomen van de betalingsverplichting dient met meer dan de helft verminderd te worden.
4.7.
In de lijn van het vorenstaande stelt de voorzieningenrechter voorts vast dat [eiser] de schuld vanaf het moment van het treffen van een betalingsregeling met het incassobureau in de zomer van 2013, sneller dan die regeling voorzag, de schuld heeft afgelost in mei 2014. In zoverre mist het argument van een langdurige duur van de aflossing feitelijke grondslag.
4.8.
Uit de correspondentie van Wehkamp met Dynamiet Nederland is voorts gebleken dat geen afboeking van € 250,00 of meer heeft plaatsgevonden, waaruit moet worden afgeleid dat de bijzonderheidscodering 2 ten onrechte is geregistreerd. Dat deze codering met het bij brief van Wehkamp aan Dynamiet van 26 oktober 2017 gegeven argument dat van een tijdelijke afboeking sprake is geweest, gerechtvaardigd zou zijn, acht de voorzieningenrechter in het licht van het BKR-reglement door Wehkamp hoe dan ook onvoldoende onderbouwd.
4.9.
In het kader van de belangenafweging heeft Wehkamp voorts overwogen dat in dit geval sprake zou zijn van een zeer gewenste maar niet noodzakelijke verhuizing.
[eiser] heeft daarentegen eerder bij brief van Dynamiet Nederland aan Wehkamp en thans in de dagvaarding uitgebreid zijn belang voor hem en zijn gezin bij het kunnen kopen van de nieuwbouwwoning onderbouwd. Wehkamp is in reactie daarop slechts tot de conclusie gekomen dat die aankoop “niet noodzakelijk” is. Ter zitting heeft zij verklaard alle begrip te hebben voor de wens tot koop maar volhard in haar standpunt, evenwel zonder nadere inhoudelijke toelichting.
4.10.
De voorzieningenrechter is voorshands van oordeel dat handhaving van de BKR-registratie van [eiser] uit een oogpunt van proportionaliteit onvoldoende kan steunen op de belangenafweging zoals Wehkamp die ten grondslag heeft gelegd aan haar (in negatieve zin herziene) beslissing tot weigering om tot verwijdering van de registratie te komen.
De betalingsverplichting betrof immers een relatief gering bedrag en is door [eiser] uiteindelijk, toen hij daarmee door het incassobureau was geconfronteerd, binnen een redelijk korte termijn afgelost. De daarmee resterende verwijtbaarheid van de daarvóór onbenut gebleven tijd aan de zijde van [eiser] als gevolg van het door hem niet melden van zijn adreswijziging moet worden gerelativeerd met het gegeven dat diens nieuwe en huidige adres reeds per 29 augustus 2011 in het GBA was opgenomen en daarvan derhalve eerder anderszins kennis had kunnen worden genomen dan is gebeurd.
4.11.
De voorzieningenrechter acht op de door [eiser] gestelde en onvoldoende bestreden gronden een zwaarwegend belang gelegen in de mogelijkheid tot aankoop van de woning. Het belang van handhaving van de BKR-registratie in het licht van de daarmee beoogde doelstelling is naar voorlopig oordeel in dit geval ondergeschikt aan het belang van [eiser] . De vordering zal derhalve worden toegewezen.
4.12.
De ingang van de aan de veroordeling te verbinden termijn van drie dagen zal afhankelijk worden gesteld van betekening van het vonnis.
4.13.
De dwangsom zal als volgt worden opgelegd.
4.14.
Wehkamp zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eiser] worden begroot op:
- dagvaarding € 103,10
- griffierecht 287,00
- salaris advocaat
527,00
Totaal € 917,10

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
veroordeelt Wehkamp om de registratie in het CKU van het BKR met contractnummer [xxxx] onverwijld, doch uiterlijk binnen drie dagen na betekening van dit vonnis, te (doen laten) verwijderen,
5.2.
veroordeelt Wehkamp om aan [eiser] een dwangsom te betalen van € 5.000,00 voor iedere dag na ommekomst van hiervoor onder 5.1 genoemde termijn dat zij niet aan de onder 5.1 uitgesproken veroordeling voldoet, tot een maximum van € 50.000,00 is bereikt,
5.3.
veroordeelt Wehkamp in de proceskosten, aan de zijde van [eiser] tot op heden begroot op € 917,10,
5.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. T.R. Hidma en in het openbaar uitgesproken op 20 november 2017.