ECLI:NL:RBOVE:2017:4571

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
12 december 2017
Publicatiedatum
12 december 2017
Zaaknummer
08/770133-17 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een 19-jarige man voor ontuchtige handelingen met een minderjarige jongen

Op 12 december 2017 heeft de Rechtbank Overijssel een 19-jarige man uit Haaksbergen veroordeeld tot een gevangenisstraf van 120 dagen, waarvan 119 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaar. De man is schuldig bevonden aan het plegen van ontuchtige handelingen met een minderjarige jongen, die op het moment van de feiten nog geen zestien jaar oud was. De rechtbank legde ook een taakstraf op van 120 uren en een schadevergoeding van ruim 1500 euro aan het slachtoffer. De zaak kwam aan het licht na een aangifte van de minderjarige, die verklaarde dat de verdachte hem op verschillende momenten had misbruikt. De rechtbank oordeelde dat de verklaring van het slachtoffer betrouwbaar was en dat deze werd ondersteund door getuigenverklaringen van de ouders van het slachtoffer. De rechtbank nam in haar overwegingen mee dat het misbruik een ernstige impact heeft gehad op het slachtoffer en zijn gezin. De verdachte had een vertrouwensrelatie met het slachtoffer, wat de ernst van de zaak vergrootte. De rechtbank besloot tot een deels voorwaardelijke straf om de kans op recidive te beperken en de verdachte bewust te maken van de ernst van zijn daden.

Uitspraak

Rechtbank Overijssel

Afdeling Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Almelo
Parketnummer: 08/770133-17 (P)
Datum vonnis: 12 december 2017
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte] ,
geboren op [geboortedatum 1] 1998 te [geboorteplaats] ,
wonende te [adres 1]

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van
28 november 2017.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. C.Y. Huang en van hetgeen door de verdachte en diens raadsvrouw mr. R.N. Sahebdien, advocaat te Enschede, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, na wijziging van de tenlastelegging op 28 november 2017, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat de verdachte:
ontucht heeft gepleegd met de nog geen zestien jaar oude [slachtoffer] .
Voluit luidt de tenlastelegging aan de verdachte, dat:
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 augustus 2016 tot
8 januari 2017 te Haaksbergen, met [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum 2] 2002, die
toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, (telkens) buiten echt, een of
meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, te weten het meermalen, althans
éénmaal, vastpakken en/of vasthouden en/of (vervolgens) aftrekken van de penis van
die [slachtoffer] .

3.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.De bewijsoverwegingen

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het ten laste gelegde bewezen kan worden verklaard.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft vrijspraak van het ten laste gelegde bepleit. De raadsvrouw heeft daartoe aangevoerd dat de aangifte geen steun vindt in overige bewijsmiddelen.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Aangever [slachtoffer] heeft op 25 januari 2017 aangifte gedaan van het plegen van ontuchtige handelingen door verdachte ten aanzien van hem, gepleegd in de periode van 1 augustus 2016 tot 8 januari 2017 te Haaksbergen. Aangever, die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, heeft verklaard dat verdachte, die bij hem op de slaapkamer sliep, in voormelde periode op verschillende momenten, te weten na de zomervakantie van 2016, eind 2016 en in de nacht van 6 op 7 januari 2017, ongewild aan aangevers penis heeft gezeten en aangever daarbij heeft afgetrokken.
De getuige [getuige 1] , vader van [slachtoffer] , heeft verklaard dat zijn zoon in de nacht van 6 op 7 januari 2017 in tranen uitbarstte en vertelde dat hij door verdachte is misbruikt. Zijn zoon zou daarbij hebben gezegd dat verdachte aan zijn penis had gezeten en dat dit volgens hem driemaal was gebeurd. De getuige heeft verder verklaard dat [slachtoffer] sinds de zomer van 2016 tot en met kerst 2016 minder open, teruggetrokken en stiller was. Ook waren zijn prestaties op school minder geworden. De getuige heeft verklaard dat verdachte familie is en dat verdachte met enige regelmaat bij hen sliep. Volgens de getuige sliep verdachte dan op de kamer van [slachtoffer] . De getuige heeft verder verklaard dat [slachtoffer] letterlijk zou hebben gezegd dat hij blij was het te hebben verteld, aangezien het niet verder kon gaan.
De getuige [getuige 2] , moeder van [slachtoffer] , heeft verklaard dat haar zoon in de nacht van 6 op 7 januari 2017 heeft verklaard dat hij door verdachte is misbruikt. Hij huilde en leek angstig. Haar zoon zei dat verdachte aan zijn penis had gezeten. De getuige heeft verder verklaard dat [slachtoffer] vertelde dat het misbruik sinds september 2016 driemaal heeft plaatsgevonden. De getuige heeft verklaard dat verdachte met enige regelmaat bij hen thuis kwam en dat het gezin goed contact met hem had. Volgens de getuige was er een verschil in het gedrag van [slachtoffer] merkbaar sinds hij het haar en zijn vader heeft verteld. Zowel op school als thuis was dat een wereld van verschil.
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij in de zomer van 2016, eind 2016 en van 6 op 7 januari 2017 bij [slachtoffer] heeft geslapen.
Op grond van de aangifte, de verklaringen van de getuigen [getuige 1] en [getuige 2] , alsmede de verklaring van verdachte dat hij in de ten laste gelegde periode driemaal bij aangever heeft gelogeerd, staat naar het oordeel van de rechtbank vast dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het plegen van ontuchtige handelingen bij aangever, die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt. De rechtbank is van oordeel dat de verklaring van aangever betrouwbaar kan worden geacht, daar deze op essentiële onderdelen wordt ondersteund door genoemde bewijsmiddelen en is ingebed in een concrete context. De rechtbank is bovendien van oordeel dat de toestand waarin aangever tegenover zijn ouders heeft verklaard over het misbruik door verdachte, steun geeft aan de aangifte. Gelet op het vorenstaande is de rechtbank dan ook van oordeel dat wettig en overtuigend is bewezen wat aan verdachte is ten laste gelegd.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de in de bijlage genoemde bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat:
hij op tijdstippen in de periode van 1 augustus 2016 tot 8 januari 2017 te Haaksbergen,
met [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum 2] 2002, die toen de leeftijd van zestien jaren
nog niet had bereikt, telkens buiten echt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd, te
weten het vastpakken en/of vasthouden en vervolgens aftrekken van de penis van
die [slachtoffer] .
De rechtbank acht niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.

5.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is strafbaar gesteld in artikel 247 van het Wetboek van Strafrecht (Sr). Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het bewezen verklaarde levert op:
het misdrijf: met iemand beneden de leeftijd van zestien jaren buiten echt ontuchtige handelingen plegen, meermalen gepleegd.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat de verdachte strafbaar is voor het bewezen verklaarde feit.

7.De op te leggen straf of maatregel

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de verdachte te veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van zes maanden, waarvan vijf maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren, met aftrek van de tijd die de verdachte in verzekering heeft doorgebracht en met als bijzondere voorwaarden een meldplicht, een ambulante behandeling indien de reclassering dat noodzakelijk acht, een direct en indirect contactverbod met aangever en een locatieverbod. De officier van justitie heeft daarbij gevorderd de bijzondere voorwaarden dadelijk uitvoerbaar te verklaren.
7.2
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van de verdachte, zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij het volgende van belang.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het meermalen plegen van ontuchtige handelingen bij de minderjarige [slachtoffer] . Dit is een ernstig feit dat de lichamelijke, geestelijke en seksuele integriteit van de nog jonge [slachtoffer] heeft aangetast. Verdachte heeft misbruik gemaakt van het vertrouwen dat [slachtoffer] in hem had. Verdachte had immers ondanks het leeftijdsverschil een hechte vriendschap met [slachtoffer] opgebouwd. [slachtoffer] stond zelfs toe dat verdachte bij hem op de slaapkamer mocht logeren. Het is een feit van algemene bekendheid dat kinderen die seksueel zijn misbruikt daar in de toekomst nog veel last van kunnen ondervinden. Het feit heeft een grote impact op de levens van [slachtoffer] , en die van zijn ouders en zusje. Aan het leed van [slachtoffer] en de doorwerking daarvan voor het gehele gezin is in de verklaring die ter terechtzitting in het kader van het spreekrecht is afgelegd ook uiting gegeven. [slachtoffer] en zijn familie zullen deze nare, onuitwisbare herinneringen hun leven lang met zich dragen. De rechtbank rekent het de verdachte aan dat hij kennelijk zijn eigen seksuele behoefte voorop heeft gesteld en daarbij [slachtoffer] bewust heeft misbruikt.
Uit het reclasseringsadvies van 23 november 2017 van reclasseringswerker M. Bijlsma-Mulder volgt dat verdachte een blanco hulpverleningsgeschiedenis heeft en dat het recidiverisico als matig wordt ingeschat. De reclassering onthoudt zich van een advies over de op te leggen sanctie. Er wordt wel geadviseerd het volwassenenstrafrecht toe te passen. De rechtbank neemt dit advies over.
De rechtbank heeft voor wat betreft de strafmodaliteit en –maat rekening gehouden met het uittreksel uit de justitiële documentatie van de verdachte van 17 oktober 2017, waaruit volgt dat hij niet eerder in aanraking is geweest met politie en justitie.
Gelet op de aard en ernst van het feit is de rechtbank, met inachtneming van de opgelegde straffen in soortgelijke zaken, dan ook van oordeel dat, het gepleegde feit in beginsel de oplegging van een geheel onvoorwaardelijke vrijheidsstraf rechtvaardigt. Gelet op de persoon van de verdachte, zoals uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren is gekomen, acht de rechtbank in dit specifieke geval de oplegging van een deels voorwaardelijke vrijheidsstraf en een taakstraf passend. Met een fors voorwaardelijk strafdeel beoogt de rechtbank de kans op recidive, die op dit moment als matig wordt ingeschat, te beperken en verdachte ervan te weerhouden zich in de toekomst andermaal schuldig te maken aan het plegen van enig strafbaar feit. Bovendien dient de oplegging van deze straf verdachte ervan bewust te maken dat zijn handelen strafbaar en strafwaardig is.
De rechtbank zal mede gelet op het bepaalde in artikel 22b Sr verdachte veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 120 dagen, waarvan 119 dagen voorwaardelijk. De proeftijd zal worden bepaald op drie jaren. Aan het voorwaardelijke deel van de straf zal de rechtbank als bijzondere voorwaarden een meldplicht, een ambulante behandeling (indien de reclassering dat nodig acht), een contactverbod en een locatieverbod koppelen. Het contactverbod zal inhouden dat verdachte op geen enkele wijze – direct en indirect – contact zal (laten) leggen met [slachtoffer] . Het locatieverbod zal inhouden dat verdachte zich niet zal ophouden in de [adres 2] te Haaksbergen. De rechtbank zal verder rekening houden met de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering heeft doorgebracht en bepalen dat dit bij de uitvoering van de gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht. Indien verdachte voor het einde van de proeftijd de op te leggen algemene en bijzondere voorwaarden niet nakomt, dan kan de rechter tenuitvoerlegging gelasten van het voorwaardelijk opgelegde strafdeel. De rechtbank ziet verder geen aanleiding om de door de officier van justitie gevorderde dadelijke uitvoerbaarheid van de bijzondere voorwaarden te bevelen.
Daarnaast zal de rechtbank verdachte veroordelen tot het verrichten van een taakstraf voor de duur van honderdtwintig uren. Indien verdachte deze taakstraf niet of niet volledig verricht, dan zal vervangende hechtenis worden toegepast voor de duur van zestig dagen.
8. De schade van benadeelden
8.1
De vordering van de benadeelde partij
Namens de in dit strafproces gevoegde benadeelde partij [slachtoffer] is door zijn wettelijk vertegenwoordigers een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een totaalbedrag van € 3.139,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd. Dit bedrag is gevorderd als voorschot. De gevorderde materiële schade bestaat uit de volgende posten:
opgenomen vrije dagen moeder ad € 936,00;
opgenomen vrije dagen vader ad € 493,00;
reis- en parkeerkosten ad € 209,62.
Wegens immateriële schade wordt een bedrag van € 1.500,00 gevorderd.
De benadeelde partij heeft tevens verzocht de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
Verder heeft de benadeelde partij schadevergoeding in natura als bedoeld in artikel 6:103 van het Burgerlijk Wetboek (BW) gevorderd, in dier voege dat aan verdachte een civielrechtelijk contactverbod met de benadeelde partij zal worden opgelegd en zulks bij overtreding daarvan wordt gestraft met een dwangsom van € 250,00 voor iedere keer dat verdachte dit verbod overtreedt.
8.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij voor volledige toewijzing vatbaar is en verzoekt de rechtbank daarbij de oplegging van de schadevergoedingsmaatregel alsmede de wettelijke rente te bevelen.
8.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft de rechtbank verzocht de vordering van de benadeelde partij
niet-ontvankelijk te verklaren.
8.4
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt bij de beoordeling van de vordering van de benadeelde partij voorop dat zij heeft begrepen dat de benadeelde partij slechts een deel van de geleden schade ter beoordeling aan de strafrechter voorlegt en dat zij zich kennelijk het recht voorbehoudt een ander deel van de schade buiten het strafgeding van verdachte te vorderen. De rechtbank zal dan ook slechts het deel van de schade dat de benadeelde partij in dit strafgeding vordert inhoudelijk beoordelen en, behoudens hoger beroep, een definitieve vaststelling van de schade geven.
Immateriële schade
De rechtbank is van oordeel dat op grond van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting is komen vast te staan dat de lichamelijke, geestelijke en seksuele integriteit van de benadeelde partij door het seksuele misbruik door verdachte is geschonden en dat zij als gevolg daarvan leed heeft ondervonden. Zoals in de strafmotivering reeds naar voren is gekomen, is het een feit van algemene bekendheid dat kinderen die seksueel zijn misbruikt daar in de toekomst nog veel last van kunnen ondervinden. Aan het leed van de benadeelde partij en de doorwerking daarvan voor het gehele gezin is in de verklaring die ter terechtzitting in het kader van het spreekrecht is afgelegd ook uiting gegeven. De rechtbank zal de gevorderde immateriële schade toewijzen tot een bedrag van € 1.500,00.
Materiële schade
In de vordering tot vergoeding van materiële schade is onderscheid gemaakt tussen reis- en parkeerkosten en zogeheten verletkosten, gemaakt door de ouders van de benadeelde partij.
De rechtbank merkt daarbij op dat uit de toelichting volgt dat de post reis- en parkeerkosten (totaal € 209,62) bestaat uit reiskosten die zijn gemaakt in het kader van de behandeling van de benadeelde partij, het doen van aangifte en afspraken met slachtofferhulp, de officier van justitie en de advocaat enerzijds en in het kader van het bijwonen van de terechtzitting anderzijds. In het laatste geval gaat het om een totaalbedrag van € 11,40. Uit de toelichting volgt verder dat de posten inzake de verletkosten bestaan uit kosten die onder meer zijn gemaakt in het kader van het bijwonen van de terechtzitting. Met betrekking tot het bijwonen van de terechtzitting zijn deze kosten beraamd op een totaalbedrag van € 154,00. De rechtbank ziet aanleiding om voormelde kosten voor een totaalbedrag van € 165,40 toe te wijzen in het kader van proceskosten, nu deze kosten zijn gemaakt in het kader van de inhoudelijke behandeling van de strafzaak tegen verdachte op 28 november 2017. Bij die gelegenheid hebben de ouders van de benadeelde partij de vordering van de benadeelde partij kunnen toelichten en het spreekrecht kunnen uitoefenen.
Voor zover het gaat om de reiskosten die zijn gemaakt in het kader van de behandelingen van de benadeelde partij, het doen van aangifte en afspraken met slachtofferhulp, de officier van justitie en de advocaat en de overige verletkosten overweegt de rechtbank als volgt.
De rechtbank is van oordeel dat de materiële schadeposten betreffende deze reis- en parkeerkosten en de overige verletkosten van de ouders moeten worden aangemerkt als verplaatste schade als bedoeld in artikel 6:107 BW. Naar het oordeel van de rechtbank moet worden onderscheiden tussen enerzijds de civielrechtelijke mogelijkheden tot schadevergoeding en anderzijds de beperkte mogelijkheden om die civielrechtelijke aanspraken binnen een strafrechtelijke procedure geldend te maken. Voor die laatste procedure gelden immers de criteria voor slachtofferschap van de artikelen 51a e.v. van het Wetboek van Strafvordering (Sv). De rechtbank is van oordeel dat voor wat betreft de schade die de ouders voor zichzelf, als verplaatste schade, hebben gevorderd, niet aan de criteria van de artikelen 51a e.v. Sv is voldaan. Dit betekent niet dat de verdachte niet aansprakelijk zou zijn voor de door de ouders in zoverre gestelde schade, maar dat het aan de burgerlijke rechter is om die aansprakelijkheid vast te stellen. De rechtbank zal de benadeelde partij ook in dit deel van haar vordering niet-ontvankelijk verklaren.
Schadevergoeding anders dan in geld
De rechtbank stelt bij de beoordeling van de vordering tot schadevergoeding anders dan in geld voorop dat zij ingevolge artikel 6:103 BW op vordering van de benadeelde partij schadevergoeding kan toekennen in natura. De rechtbank is van oordeel dat de vordering van de benadeelde partij op dit punt onvoldoende is onderbouwd, daar de strafrechter op grond van artikel 14c, tweede lid, onderdeel 5°, Sr tevens de mogelijkheid geniet om een contactverbod als bijzondere voorwaarde in het kader van een voorwaardelijk op te leggen straf kan stellen. De rechtbank zal de vordering van de benadeelde partij dan ook op dit punt niet-ontvankelijk verklaren.
Conclusie
Uit het onderzoek ter terechtzitting is de rechtbank voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van verdachtes bewezen verklaarde handelen rechtstreeks schade heeft geleden tot een bedrag van € 1.500,00 aan immateriële schade. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden, zodat de vordering tot vergoeding van immateriële schade volledig toewijsbaar is. De rechtbank is van oordeel dat de benadeelde partij voor het overige in haar vordering niet kan worden ontvangen en bepaalt dat de benadeelde partij haar vordering voor dit deel slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen. Verder zal de rechtbank verdachte veroordelen tot betaling van de in het kader van dit proces gemaakte reis- en verletkosten door de ouders van de benadeelde partij ten bedrage van € 165,40.
8.5
De schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank zal voor een bedrag van € 1.500,00 de maatregel als bedoeld in artikel 36f Sr opleggen, aangezien de verdachte jegens de benadeelde partij naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het strafbare feit is toegebracht.

9.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op het hiervoor genoemde wetsartikel. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 22c, 22d, 27 en 57 Sr.

10.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
  • verklaart bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
  • verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid van het feit
  • verklaart het bewezen verklaarde strafbaar;
  • verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
het misdrijf: met iemand beneden de leeftijd van zestien jaren buiten echt ontuchtige handelingen plegen, meermalen gepleegd;
s
trafbaarheid van de verdachte
- verklaart de verdachte strafbaar voor het bewezen verklaarde;
straf
  • veroordeelt de verdachte tot een
  • bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte van
  • stelt als
- zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, Sr, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
  • stelt als
  • zich gedurende de proeftijd meldt bij Reclassering Nederland, Molenstraat 50 te Enschede, op de door de reclassering te bepalen tijdstippen, zo frequent en zo lang deze instelling dat nodig acht;
  • zich ambulant laat behandelen indien en zo lang als de reclassering dit noodzakelijk acht. De veroordeelde zal zich dan houden aan de regels die door of namens de door de reclassering te bepalen instelling zullen worden gegeven;
  • op geen enkele wijze – direct en indirect – contact zal (laten) opnemen met [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum 2] 2002, zo lang de reclassering dit nodig acht;
  • zich niet ophoudt in de [adres 2] te Haaksbergen, zo lang de reclassering dit nodig acht;
  • draagt deze reclasseringsinstelling op om toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
  • bepaalt dat de tijd die de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
  • veroordeelt de verdachte tot een
  • beveelt, voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, dat
schadevergoeding
  • veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij
  • veroordeelt de verdachte daarnaast in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, begroot op € 165,40, alsook in de kosten van betekening van dit vonnis, de in verband met de tenuitvoerlegging van dit vonnis nog te maken kosten en de kosten vallende op de invordering;
  • legt de
  • bepaalt dat als de veroordeelde heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van bedoeld bedrag daarmee de verplichting van de veroordeelde om aan de benadeelde partij het bedrag te betalen, komt te vervallen, en andersom, als de veroordeelde aan de benadeelde partij het verschuldigde bedrag heeft betaald, dat daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van dat bedrag komt te vervallen;
  • bepaalt dat de benadeelde partij voor wat betreft het overige niet-ontvankelijk is in de vordering, en dat de benadeelde partij de vordering voor dat deel slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.H. Peper, voorzitter, mr. G.J. Stoové en mr. F.H.W. Teekman, rechters, in tegenwoordigheid van J.J.J. Bernsen als griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 12 december 2017.
Bijlage bewijsmiddelen
Leeswijzer
Deze bijlage maakt deel uit van het vonnis en bevat de bewijsmiddelen.
Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit bladzijden uit het dossier van de politie-eenheid Oost-Nederland met nummer [nummer] van 1 maart 2017. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
1.
Het proces-verbaal aangifte van 25 januari 2017, zakelijk weergegeven, inhoudende de verklaring van aangever [slachtoffer] (pagina’s 19 tot en met 22):
[verdachte] heeft aan mijn piemel gezeten terwijl ik dat niet wilde. Dat is drie keer gebeurd. De eerste keer was na de zomervakantie in 2016. [verdachte] sliep bij mij op de slaapkamer. Hij begon mij af te trekken. De tweede keer dat het gebeurde was eind 2016. De derde keer trok hij mij weer af.
2.
Het proces-verbaal van verhoor getuige van 2 februari 2017, zakelijk weergegeven, inhoudende de verklaring van de getuige [getuige 1] (pagina’s 25 tot en met 28):
[slachtoffer] kwam in de nacht van 6 op 7 januari 2017 onze slaapkamer binnen. Hij barstte in tranen uit en zei: “Ik ben misbruikt door [verdachte] ” en “ [verdachte] heeft aan mijn piemel gezeten”. [slachtoffer] heeft aangegeven dat het drie keer is gebeurd. De eerste keer zou rond september 2016 zijn geweest. [slachtoffer] was sinds de zomervakantie van 2016 tot en met kerst 2016 minder open, teruggetrokken en stiller. De prestaties op school waren minder. [verdachte] is een neefje van mijn broer en schoonzus. Hij kwam bij ons thuis en sliep ook regelmatig bij ons. [verdachte] sliep op de slaapkamer van [slachtoffer] . [slachtoffer] vertelde letterlijk “Ik ben blij dat ik het nu heb verteld, want het kan nu niet verder gaan”;
3.
Het proces-verbaal van verhoor getuige van 2 februari 2017, zakelijk weergegeven, inhoudende de verklaring van de getuige [getuige 2] (pagina’s 30 tot en met 33):
[slachtoffer] kwam in de nacht van 6 op 7 januari 2017 in onze slaapkamer. Hij huilde en leek angstig. Hij zei: “ [verdachte] heeft mij misbruikt”. [slachtoffer] vertelde dat [verdachte] aan zijn piemel had gezeten. [slachtoffer] vertelde dat het eerder ook al in september gebeurd was. Later bleek het zelfs drie keer te zijn gebeurd. [verdachte] kwam de laatste tijd wat minder, maar heeft ook wel periodes gehad dat hij om de week kwam. We hadden goed contact met hem. Het gedrag van [slachtoffer] , zowel thuis als op school, is sinds hij het heeft verteld een wereld van verschil met het halfjaar daarvoor;
4.
Het proces-verbaal van de terechtzitting van 28 november 2017, voor zover betreffende de redengevende feiten en omstandigheden, inhoudende de verklaring van verdachte:
Ik heb in de zomer van 2016, eind 2016 en van 6 op 7 januari 2017 bij [slachtoffer] geslapen.