ECLI:NL:RBOVE:2017:4591

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
6 december 2017
Publicatiedatum
13 december 2017
Zaaknummer
C/08/196406 / HA ZA 17-24
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot terugbetaling van een geldlening en de bewijsvoering daarvan

In deze zaak vordert eiser, [eiser], dat de rechtbank gedaagde, [gedaagde], veroordeelt tot betaling van een bedrag van € 30.000,00, dat hij in 2011 aan gedaagde heeft overgemaakt. Eiser stelt dat dit bedrag is verstrekt als een persoonlijke geldlening, terwijl gedaagde betwist dat er sprake is van een geldlening en stelt dat de betaling verband houdt met de toetreding van eiser tot zijn onderneming. De rechtbank heeft de procedure gevolgd en de feiten vastgesteld, waaronder de oprichting van Liberty Wellness BV en de afspraken tussen partijen. Eiser heeft gedaagde meerdere keren gesommeerd om het bedrag terug te betalen, maar gedaagde heeft hieraan geen gevolg gegeven. De rechtbank overweegt dat eiser niet heeft voldaan aan zijn stelplicht om het bestaan van de geldlening aan te tonen. Gedaagde heeft gemotiveerd betwist dat er een overeenkomst van geldlening is gesloten en heeft gesteld dat de betaling van € 30.000,00 een vergoeding was voor de toetreding van eiser tot zijn onderneming. De rechtbank concludeert dat eiser niet voldoende bewijs heeft geleverd voor zijn vordering en wijst deze af. Eiser wordt veroordeeld in de proceskosten van gedaagde.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Zwolle
zaaknummer / rolnummer: C/08/196406 / HA ZA 17-24
Vonnis van 6 december 2017
in de zaak van
[eiser],
wonende te [plaats 1] ,
eiser,
advocaat mr. M. de Groot te Alkmaar,
tegen
[gedaagde],
wonende te [plaats 2] ,
gedaagde,
advocaat mr. A. van der Wielen te Groningen.
Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 26 april 2017
  • het faxbericht van [eiser] van 19 juni 2017 met productie 6
  • het proces-verbaal van comparitie van 28 juni 2017.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiser] is de neef van [gedaagde] .
2.2.
Op 30 december 1994 is [bedrijf A] opgericht, van welke vennootschap [gedaagde] directeur-grootaandeelhouder is. In de periode van 1 december 2000 tot 1 februari 2012 was Liberty Wellness één van de handelsnamen van deze holding.
2.3.
Op 6 mei 2011 heeft [eiser] een bedrag van € 30.000,00 naar [gedaagde] in privé overgemaakt.
2.4.
Op 28 mei 2011 hebben [bedrijf A] en [eiser] een (intentie)overeenkomst gesloten, inhoudende dat de goederen en activiteiten van [bedrijf A] h.o.d.n. Liberty Wellness/Saunabouw Zwolle zullen worden overgenomen door Liberty Wellness BV i.o. en dat de vennoten van Liberty Wellness BV i.o. voor ieder 50% aandeelhouder zullen zijn.
2.5.
Op 27 september 2011 hebben partijen Liberty Wellness BV opgericht, waarvan de aandelen worden gehouden door de persoonlijke holdingvennootschapen van partijen [bedrijf B] en [bedrijf A] ), ieder voor 50%. Liberty Wellness BV houdt zich bezig met het ontwerpen, bouwen, plaatsen en onderhouden van sauna’s, stoomcabines, zonnebanken en badkamers voor zowel particulieren als zakelijke klanten.
2.6.
Op 2 januari 2012 hebben partijen nadere afspraken gemaakt over hun samenwerking binnen Liberty Wellness BV en deze neergelegd in een “Bindende overeenkomst tussen [bedrijf A] en [bedrijf B] ”.
2.7.
Vanaf medio 2013 zijn de verhoudingen tussen partijen verslechterd en is tussen hen een zakelijk conflict ontstaan.
2.8.
Bij brief van 18 maart 2016, herhaald op 13 juni 2016, heeft [eiser] [gedaagde] gesommeerd gemeld bedrag van € 30.000,00 (exclusief wettelijke rente) aan hem terug te betalen. Aan deze sommaties heeft [gedaagde] geen gevolg gegeven.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert dat de rechtbank bij vonnis, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagde] zal veroordelen tot betaling aan [eiser] :
(I) van het bedrag van € 30.000,00 te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 2 april 2016, zijnde het moment waarop [gedaagde] in verzuim is geraakt, althans vanaf een door de rechtbank in goede justitie te bepalen datum, tot aan de dag der algehele voldoening;
(II) van de door [eiser] geleden schade, bestaande uit de kosten die hij heeft moeten maken ter verkrijging van voldoening buiten rechte ten bedrage van € 4.431,00, althans een door de rechtbank in goede justitie te bepalen bedrag;
(III) van de buitengerechtelijke kosten van € 895,00;
(IV) van de kosten van dit geding, waaronder begrepen het salaris advocaat.
3.2.
[gedaagde] voert gemotiveerd verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Aan zijn vorderingen legt [eiser] , samengevat, ten grondslag dat [gedaagde] jegens hem toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van zijn verplichtingen voortvloeiende uit de tussen partijen – mondeling – gesloten overeenkomst van geldlening door het geleende bedrag van € 30.000,00 niet terug te betalen. [eiser] stelt dat [gedaagde] vanaf 2 april 2016 van rechtswege in verzuim is komen te verkeren doordat hij niet binnen twee weken na de sommatiebrief van 18 maart 2016 dit bedrag heeft terugbetaald. Voorts betoogt [eiser] dat hij door dit verzuim schade heeft geleden, bestaande uit juridische advieskosten ten bedrage van € 4.431,00.
4.2.
[gedaagde] voert als verweer dat hij weliswaar op 6 mei 2011 een bedrag van
€ 30.000,00 van [eiser] heeft ontvangen, maar hij betwist dat deze betaling ten titel van geldlening heeft plaatsgevonden. Volgens [gedaagde] heeft de betaling plaatsgevonden in het kader van “toetreding” van [eiser] tot zijn onderneming.
4.3.
Ten aanzien van de door [eiser] gestelde overeenkomst van geldlening met [gedaagde] overweegt de rechtbank het volgende.
4.4.
Ingevolge artikel 6:217 lid 1 BW komt een overeenkomst tot stand door een aanbod en de aanvaarding daarvan. De partij die een overeenkomst aan haar vordering ten grondslag legt (in dit geval [eiser] ), dient volgens de hoofdregel van artikel 150 Rv het bestaan van die overeenkomst te bewijzen. Dit zal deze partij kunnen doen door verklaringen en/of gedragingen van beide partijen alsmede omstandigheden aan te wijzen en eventueel te bewijzen waaruit met toepassing van de wilsvertrouwensleer (artikel 3:33-35 BW) c.q. de Haviltexnorm de totstandkoming van een overeenkomst kan worden afgeleid.
4.5.
In dit kader heeft [eiser] gesteld dat hij – op initiatief van [gedaagde] – met [gedaagde] mondeling is overeengekomen dat hij in verband met liquiditeitsproblemen bij Liberty Wellness en dientengevolge ook bij [gedaagde] privé een persoonlijke geldlening aan [gedaagde] zou verstrekken ten bedrage van € 30.000,00, zodat [gedaagde] zijn acute liquiditeitsproblemen (tijdelijk) kon oplossen. [eiser] wijst erop dat ten tijde van het overmaken van dit bedrag (6 mei 2011) tussen partijen nog geen enkele overeenstemming was bereikt over het al dan niet toetreden van [eiser] in de door [gedaagde] gedreven onderneming Liberty Wellness. Voorts heeft [eiser] ter comparitie erop gewezen dat in zowel de intentieovereenkomst d.d. 28 mei 2011 als de “bindende overeenkomst” d.d. 2 januari 2012 met geen woord wordt gerept over het betalen van een vergoeding voor het toetreden van [eiser] in de onderneming van [gedaagde] en dat daarin andere financiële afspraken zijn gemaakt. Tot slot verwijst [eiser] naar de notulen van de algemene vergadering van aandeelhouders van Liberty Wellness BV (ava) d.d. 16 april 2015 waaraan [gedaagde] de volgende zinsnede heeft toegevoegd:
Hierbij wordt door zowel [gedaagde] als [Y] aangegeven dat de EUR 30.000,- een privé afspraak is en niet relevant is voor LW. Uit deze zinsnede volgt dat partijen van mening zijn dat de lening van € 30.000,00 geheel los staat van de samenwerking binnen Liberty Wellness BV, aldus [eiser] . Gelet op het voorgaande kan volgens [eiser] niet anders worden geconcludeerd dan dat hij het bedrag van € 30.000,00 destijds uit hoofde van een persoonlijke (geld)lening aan [gedaagde] heeft verstrekt.
4.6.
Volgens [gedaagde] hebben partijen begin 2011 – naar aanleiding van het overlijden van de compagnon van [gedaagde] – afspraken gemaakt over de toetreding van [eiser] tot zijn onderneming. [gedaagde] betoogt dat onder meer is afgesproken dat de samenwerking zou plaatsvinden in de op dat moment nog op te richten Liberty Wellness BV en dat [eiser] in privé een vergoeding van € 30.000,00 zou betalen aan [gedaagde] in privé. Ter comparitie heeft [gedaagde] toegelicht dat deze vergoeding moet worden gezien als een (kleine) vergoeding voor het werk dat hij gedurende 15 jaar in het bedrijf had gestoken en dat hij hierover met [eiser] heeft gesproken. In de overeenkomst van 2 januari 2012 hebben partijen nadere afspraken gemaakt over hun samenwerking. Volgens [gedaagde] was het uiteindelijk de bedoeling dat [eiser] zijn aandelen in Liberty Wellness BV zou overnemen op het moment dat hij de pensioengerechtigde leeftijd heeft bereikt.
4.7.
De rechtbank is van oordeel dat [gedaagde] voldoende gemotiveerd heeft betwist dat hij met [eiser] in verband met liquiditeitsproblemen bij zijn persoonlijke holdingvennootschap dan wel in privé een overeenkomst van geldlening heeft gesloten. Nog daargelaten dat gemelde notulen van de ava d.d. 16 april 2015 kennelijk nimmer zijn vastgesteld, kan uit de beweerdelijk door [gedaagde] toegevoegde zinsnede aan deze (concept) notulen – zie rechtsoverweging 4.5 – niet worden afgeleid dat aan de vordering van [eiser] een geldleningsovereenkomst ten grondslag ligt. Voorts heeft [gedaagde] onweersproken gesteld dat [eiser] tijdens de ava heeft verklaard – waarvan de (concept) notulen zijn opgesteld door [X] (financieel adviseur van [eiser] ) – dat
“hij niet voor niets voor 50% aandeelhouder is geworden en naast zijn lening van € 50.000 ook nog een bedrag ad € 30.000,- aan [gedaagde] heeft betaald om “mee te mogen doen”en dat [X]
“deze betaling vooralsnog beschouwt als een vergoeding voor de goodwill.” Naar het oordeel van de rechtbank ondersteunen deze conceptnotulen het standpunt van [gedaagde] dat [eiser] het bedrag van € 30.000,00 in het kader van toetreding tot zijn onderneming heeft betaald als vergoeding voor het werk dat hij gedurende 15 jaar in het bedrijf had gestoken (goodwill).
4.8.
Gelet op dit gemotiveerde verweer van [gedaagde] had het op de weg van [eiser] gelegen om zijn stelling dat partijen in 2011 in verband met liquiditeitsproblemen bij Liberty Wellness en/of [gedaagde] in privé een overeenkomst van geldlening hebben gesloten, nader met feiten en omstandigheden te onderbouwen. Nu [eiser] dit heeft nagelaten, heeft hij niet voldaan aan de ingevolge artikel 150 Rv op hem rustende stelplicht en komt de rechtbank niet toe aan het opdragen van bewijs. Nu aldus niet is komen vast te staan dat partijen een geldleningsovereenkomst hebben gesloten, worden de vorderingen van [eiser] , gegrond op wanprestatie, afgewezen.
4.9.
[eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [gedaagde] worden tot op heden begroot op:
  • griffierecht € 885,00
  • salaris advocaat
Totaal € 2.043,00
4.10.
De gevorderde nakosten en wettelijke rente zullen, op de hierna te melden wijze, worden toegewezen.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
wijst de vorderingen af,
5.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde] tot op heden begroot op € 2.043,00, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de vijftiende dag na betekening van dit vonnis tot de dag der algehele voldoening,
5.3.
veroordeelt [eiser] in de na dit vonnis ontstane kosten aan de zijde van [gedaagde] begroot op € 131,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen - onder de voorwaarde dat [eiser] niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden - met een bedrag van € 68,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de vijftiende dag na betekening van dit vonnis tot de dag der algehele voldoening,
5.4.
verklaart dit vonnis voor wat betreft de kostenveroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. T.R. Hidma en in het openbaar uitgesproken op 6 december 2017. [1]

Voetnoten

1.type: