Uitspraak
vonnis
RECHTBANK OVERIJSSEL
Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Almelo
zaaknummer / rolnummer: C/08/209235 / HA ZA 17-482 (ib)
Vonnis van 29 november 2017
in de zaak van
[A],
wonende te [woonplaats] ,
in rechte vertegenwoordigd door de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
APROPLUS B.V., in haar hoedanigheid van bewindvoerder van [A]
, gevestigd te Sinderen,
, gevestigd te Sinderen,
eiser,
advocaat mr. E.J. Moll te Doetinchem,
tegen
[B],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde,
niet verschenen.
1.De procedure
1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding,
- het tegen gedaagde verleende verstek.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.
2.De beoordeling
2.1.
Het gevorderde komt de rechtbank niet onrechtmatig of ongegrond voor en zal worden toegewezen, met inachtneming van en behoudens het navolgende.
2.2.
Met betrekking tot het verzoek van eiser aan de rechtbank om op grond van
artikel 22 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) gedaagde bij tussenvonnis te bevelen - kort gezegd - alle relevante bescheiden voor de vaststelling dan wel (de controle van) de berekening van de legitimaire massa van de nalatenschap van vader in het geding te brengen overweegt de rechtbank dat zij, wat hier verder ook van zij, van deze bevoegdheid geen gebruik kan maken, nu gedaagde niet is verschenen en tegen hem verstek is verleend en de uit artikel 22 Rv voortvloeiende verplichting een verplichting van procesrechtelijke aard is en niet (zonder meer) een vorderingsrecht van eiser betreft. Nu gedaagde geen advocaat heeft gesteld is het - in een procedure als de onderhavige - niet mogelijk om zonder advocaat proceshandelingen te verrichten. De rechtbank acht geen ruimte aanwezig om het verzochte aan te merken als een vordering uit hoofde van artikel 843a Rv.
artikel 22 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) gedaagde bij tussenvonnis te bevelen - kort gezegd - alle relevante bescheiden voor de vaststelling dan wel (de controle van) de berekening van de legitimaire massa van de nalatenschap van vader in het geding te brengen overweegt de rechtbank dat zij, wat hier verder ook van zij, van deze bevoegdheid geen gebruik kan maken, nu gedaagde niet is verschenen en tegen hem verstek is verleend en de uit artikel 22 Rv voortvloeiende verplichting een verplichting van procesrechtelijke aard is en niet (zonder meer) een vorderingsrecht van eiser betreft. Nu gedaagde geen advocaat heeft gesteld is het - in een procedure als de onderhavige - niet mogelijk om zonder advocaat proceshandelingen te verrichten. De rechtbank acht geen ruimte aanwezig om het verzochte aan te merken als een vordering uit hoofde van artikel 843a Rv.
2.3.
In het verlengde van het vorenoverwogene komen de door eiser gevorderde verklaringen voor recht en de gevorderde veroordeling van gedaagde tot betaling aan eiser van de legitimaire aanspraak van eiser (in de nalatenschap van vader) evenmin voor toewijzing in aanmerking, nu deze te onbepaald en te weinig concreet zijn.
2.4.
De rechtbank ziet in de familierechtelijke betrekking van partijen aanleiding om de proceskosten te compenseren, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
3.De beslissing
3.1.
Veroordeelt gedaagde om aan eiser te betalen een bedrag van € 56.080,-- (zesenvijftig duizend en tachtig euro), zijnde het wettelijk erfdeel in de nalatenschap van moeder, te vermeerderen met de wettelijke rente ex artikel 6:119 van het Burgerlijk Wetboek (BW) over het bedrag van € 56.080,-- vanaf de dag der dagvaarding tot de dag der algehele voldoening.
3.2.
Verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad.
3.3.
Compenseert de proceskosten van deze procedure tussen partijen in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
3.4.
Wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.G. Vermeulen en in het openbaar uitgesproken op 29 november 2017. [1]