In deze zaak, die voor de Rechtbank Overijssel is behandeld, heeft eiser [A] een vordering ingesteld tegen gedaagde [B] met betrekking tot de betaling van energiekosten voor een huurwoning. [A] heeft van september 2015 tot en met januari 2017 in de woonboerderij van [B] gewoond en heeft gedurende deze periode maandelijks € 323,00 aan energiekosten aan [B] betaald. [A] stelt dat deze betalingen onverschuldigd zijn gedaan, omdat er geen contractuele relatie tussen hem en [B] bestond; hij was slechts onderhuurder van de broer van [B]. [B] daarentegen betwist dit en stelt dat er mondelinge afspraken zijn gemaakt over de betaling van de energiekosten.
De rechtbank heeft in haar beoordeling vastgesteld dat [A] niet voldoende heeft onderbouwd dat hij zonder rechtsgrond aan [B] heeft betaald. De kantonrechter oordeelt dat het voor de hand ligt dat de gebruiker van de woonboerderij, in dit geval [A], de energiekosten betaalt. Aangezien [A] maandelijks betalingen aan [B] heeft gedaan, is er geen sprake van onverschuldigde betaling. De vordering van [A] tot terugbetaling van de energiekosten is dan ook afgewezen.
In reconventie heeft [B] een vordering ingesteld tegen [A] voor de betaling van € 4.009,82, die betrekking heeft op energiekosten die [A] niet heeft voldaan. De rechtbank oordeelt dat [A] zich heeft verbonden tot een bijdrage in de energiekosten en dat hij in de periode van september 2015 tot en met april 2016 geen betalingen heeft gedaan. De vordering van [B] wordt gedeeltelijk toegewezen, waarbij [A] wordt veroordeeld tot betaling van € 2.261,00 aan [B]. De proceskosten worden gecompenseerd, wat betekent dat iedere partij zijn eigen kosten draagt.