ECLI:NL:RBOVE:2017:4796

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
24 oktober 2017
Publicatiedatum
8 januari 2018
Zaaknummer
5790921 \ CV EXPL 17-1747
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onverschuldigde betaling van energiekosten in huurrelatie

In deze zaak, die voor de Rechtbank Overijssel is behandeld, heeft eiser [A] een vordering ingesteld tegen gedaagde [B] met betrekking tot de betaling van energiekosten voor een huurwoning. [A] heeft van september 2015 tot en met januari 2017 in de woonboerderij van [B] gewoond en heeft gedurende deze periode maandelijks € 323,00 aan energiekosten aan [B] betaald. [A] stelt dat deze betalingen onverschuldigd zijn gedaan, omdat er geen contractuele relatie tussen hem en [B] bestond; hij was slechts onderhuurder van de broer van [B]. [B] daarentegen betwist dit en stelt dat er mondelinge afspraken zijn gemaakt over de betaling van de energiekosten.

De rechtbank heeft in haar beoordeling vastgesteld dat [A] niet voldoende heeft onderbouwd dat hij zonder rechtsgrond aan [B] heeft betaald. De kantonrechter oordeelt dat het voor de hand ligt dat de gebruiker van de woonboerderij, in dit geval [A], de energiekosten betaalt. Aangezien [A] maandelijks betalingen aan [B] heeft gedaan, is er geen sprake van onverschuldigde betaling. De vordering van [A] tot terugbetaling van de energiekosten is dan ook afgewezen.

In reconventie heeft [B] een vordering ingesteld tegen [A] voor de betaling van € 4.009,82, die betrekking heeft op energiekosten die [A] niet heeft voldaan. De rechtbank oordeelt dat [A] zich heeft verbonden tot een bijdrage in de energiekosten en dat hij in de periode van september 2015 tot en met april 2016 geen betalingen heeft gedaan. De vordering van [B] wordt gedeeltelijk toegewezen, waarbij [A] wordt veroordeeld tot betaling van € 2.261,00 aan [B]. De proceskosten worden gecompenseerd, wat betekent dat iedere partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Zwolle
Zaaknummer : 5790921 \ CV EXPL 17-1747
Vonnis van 24 oktober 2017
in de zaak van
[A],
wonende te [plaats 1] ,
eiser in conventie,
gedaagde in reconventie,
hierna te noemen [A] ,
gemachtigde: mr. P.M.W. Spiertz, werkzaam bij Stichting Achmea Rechtsbijstand,
tegen
[B],
wonende te [plaats 2] ,
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
hierna te noemen [B] ,
gemachtigde: mr. M. Mulderij-Anker.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding d.d. 27 februari 2017
  • de conclusie van antwoord in conventie en van eis in reconventie
  • de conclusie van repliek in conventie (tevens vermeerdering van eis) en van antwoord in reconventie
  • de conclusie van dupliek in conventie en van repliek in reconventie (tevens vermeerdering van eis)
  • de conclusie van dupliek in reconventie, tevens uitlating vermeerdering van eis.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[B] is eigenaar van de onroerende zaak aan [adres] te [plaats 1] (verder: de woonboerderij).
2.2.
De heer [C] , broer van [B] (verder: de broer) heeft tot september 2015 in de woonboerderij gewoond. In januari 2017 heeft hij de woonboerderij opnieuw betrokken.
2.3.
[A] en zijn gezin hebben van september 2015 tot en met 10 januari 2017 in de woonboerderij gewoond. In deze periode heeft [A] de caravanstalling beheerd en toezicht gehouden op de activiteiten van het paardenbedrijf.
2.4.
[A] heeft in de periode van mei 2016 tot en met januari 2017 maandelijks een bedrag van € 323,00 in verband met energiekosten (gas en licht) aan [B] overgemaakt. In juni 2016 heeft [A] tweemaal € 323,00 overgemaakt.
2.5.
Essent heeft op 10 april 2017 de jaarafrekening 2016/2017 voor het in de woonboerderij verbruikte gas en licht ten bedrage van € 5.301,82 aan [B] gezonden. Deze afrekening ziet op de periode van 9 maart 2016 tot en met 8 maart 2017. [B] diende - na aftrek van de betaalde voorschotten - een bedrag van € 1.425,82 bij te betalen.

3.Het geschil in conventie

3.1.
[A] vordert na vermeerdering van eis - samengevat - de terugbetaling van € 3.230,00, vermeerderd met rente en kosten, en de afgifte van een drietal roerende zaken.
3.2.
[A] legt aan zijn vorderingen ten grondslag dat hij de door hem aan [B] betaalde energiekosten onverschuldigd heeft voldaan, omdat tussen hen geen contractuele relatie bestond. [A] was slechts onderhuurder van de broer van [B] en de onderverhuurder diende deze kosten aan [B] te betalen. Daarnaast zijn in de woonboerderij nog een motorvoertuig, fiets en schuilstal van [A] achtergebleven, die hij terug wenst te krijgen. Een eerdere poging van [A] om zijn motorvoertuig terug te krijgen is mislukt, omdat [B] niet op het afgesproken tijdstip aanwezig was.
3.3.
[B] voert verweer en stelt dat zijn broer lange tijd in het buitenland heeft verbleven in verband met de ziekte van diens vrouw. Omdat [B] de woonboerderij niet onbewoond wilde laten, zijn met [A] mondeling afspraken gemaakt over het gebruik van de woonboerderij gedurende de afwezigheid van zijn broer. Daarbij is afgesproken dat [A] de caravanstalling zou beheren, toezicht zou houden op de activiteiten van het paardenbedrijf en de energiekosten aan hem zou betalen. Van onverschuldigde betaling is volgens [B] dan ook geen sprake. [B] bestrijdt ook dat hij de woonboerderij aan zijn broer heeft verhuurd en dat zijn broer gehouden was om tijdens zijn afwezigheid de energiekosten aan hem te vergoeden. Wat betreft de afgifte van de roerende zaken refereert [B] zich aan het oordeel van de kantonrechter. Hij verzet zich echter wel tegen de vordering om aan de afgifte een dwangsom te verbinden.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.Het geschil in reconventie

4.1.
[B] vordert na vermeerdering van eis - samengevat - de betaling van € 4.009.82, vermeerderd met rente en kosten.
4.2.
[B] legt aan zijn vordering ten grondslag dat [A] (het voorschot voor) de energiekosten over de maanden september 2015 tot en met april 2016 niet aan hem heeft voldaan en dat [A] ook de naheffing van Essent, zijnde € 1.425,82, aan hem dient te betalen. Volgens [B] heeft [A] gedurende zijn verblijf in de woonboerderij stevig gestookt.
4.3.
[A] stelt zich op het standpunt dat voor de vordering van [B] geen grondslag bestaat, omdat hij geen contractuele relatie met [B] heeft. Omdat de broer van [B] de woonboerderij huurde, was [A] slechts onderhuurder en hoefde hij alleen rechtens juist te handelen jegens de broer van [B] . Dat heeft [A] gedaan. [A] stelt voorts dat hij normaal heeft gestookt en dat ook mevrouw [D] , onderhuurster van [B] , en het paardenbedrijf enige tijd gebruik hebben gemaakt van de nutsvoorzieningen.
4.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

5.De beoordeling

in conventie
5.1.
Ingevolge artikel 6:203 BW is degene die een ander zonder rechtsgrond een goed heeft gegeven gerechtigd dit van de ontvanger als onverschuldigd betaald terug te vorderen. Betreft de onverschuldigde betaling een geldsom, dan strekt de vordering tot teruggave van een gelijk bedrag.
5.2.
Op [A] rust de stelplicht en zo nodig de bewijslast dat hij zonder rechtsgrond aan [B] heeft betaald.
5.3.
[A] stelt dat hij onverschuldigd aan [B] heeft betaald, omdat hij onderhuurder van diens broer was en hij geen contractuele relatie met [B] had, maar hij geeft geen verklaring voor het feit dat hij maandelijks een bijdrage in de energiekosten rechtstreeks aan [B] heeft betaald en dat hij ten behoeve van [B] ook betalingen aan andere nutsbedrijven (Eneco en Vitens) heeft gedaan. Aangezien het voor de hand ligt dat de gebruiker de gemaakte energiekosten betaalt en [A] in verband met deze kosten geld aan [B] heeft overgemaakt, lag het op de weg van [A] om zijn stellingen nader te onderbouwen, hetgeen hij niet heeft gedaan. Voor zover [A] meent dat de broer van [B] de energiekosten aan [B] diende te betalen, valt niet in te zien waarom [A] , die de energie verbruikte en stelt onder te huren van de broer van [B] , deze kosten dan niet ten behoeve van hem aan [B] kon betalen. Onweersproken is immers dat [B] en niet diens broer de contractant van Essent is. Op grond van artikel 6:30 BW kan een verbintenis ook door een derde worden nagekomen, in welk geval geen sprake is van onverschuldigde betaling. Het door [A] overgelegde huurcontract tussen [B] en zijn broer, dat overigens zeer slecht leesbaar is, leidt niet tot een ander oordeel. Als al van het bestaan van deze huurovereenkomst zou moeten worden uitgegaan, hetgeen [B] betwist, kan daaruit niet worden afgeleid dat [A] de energiekosten onverschuldigd heeft betaald.
5.4.
Nu [A] zijn stelling dat hij zonder rechtsgrond aan [B] heeft betaald niet voldoende heeft onderbouwd, ziet de kantonrechter geen aanleiding om [A] toe te laten tot bewijslevering, waartoe door hem ook geen specifiek aanbod is gedaan. Deze vordering van [A] zal daarom worden afgewezen
5.5.
Gelet op de referte van [B] zal de vordering tot afgifte van de roerende zaken worden toegewezen.
5.6.
Aangezien [B] een eerder met [A] gemaakte afspraak om het motorvoertuig op te halen niet is nagekomen, bestaat aanleiding een dwangsom op te leggen. De gevorderde dwangsom zal worden gematigd en gemaximeerd tot € 50,00 per dag met een maximum van € 2.500,00.
5.7.
Omdat beide partijen op enig punt in het ongelijk zijn gesteld, ziet de kantonrechter aanleiding de proceskosten te compenseren. Dit betekent dat iedere partij de eigen proceskosten draagt.
in reconventie
5.8.
Nu [A] met zijn gezin in de woonboerderij heeft gewoond, hij daar energie heeft verbruikt en hij vanaf mei 2016 maandelijks € 323,00 aan [B] heeft overgemaakt in verband met de energiekosten, is naar het oordeel van de kantonrechter voldoende komen vast te staan dat [A] zich jegens [B] heeft verbonden tot een bijdrage in de energiekosten van € 323,00 per maand. Dat gedurende het verblijf van [A] in de woonboerderij ook derden enige tijd gebruik hebben kunnen maken van de nutsvoorzieningen, maakt vorenstaande niet anders. Gesteld noch gebleken is dat partijen naar aanleiding daarvan andere afspraken hebben gemaakt over de betaling van de energiekosten. Gezien de beoordeling in conventie geeft ook het verweer van [A] dat hij geen contractuele relatie met [B] had, geen aanleiding voor een ander oordeel.
5.9.
[A] bestrijdt niet dat hij in de periode september 2015 tot en met april 2016 geen bijdrage in de energiekosten aan [B] heeft betaald. Aangezien [A] in juni 2016 tweemaal een bedrag van € 323,00 aan [B] heeft betaald, is de vordering tot betaling van de maandelijkse bijdragen toewijsbaar tot een bedrag van € 2.261,00 (7 x € 323,00).
5.10.
Met betrekking tot de gevorderde nabetaling van de energiekosten is de kantonrechter van oordeel dat [B] zijn de stelling dat is afgesproken dat [A] deze kosten voor zijn rekening zou nemen, onvoldoende heeft onderbouwd. Door [B] is in dit verband enkel aangevoerd dat de maandelijkse bijdrage gelijk is aan het door Essent in rekening gebrachte voorschot, maar daaruit volgt niet dat partijen hebben afgesproken dat [A] de energiekosten op basis van het feitelijke verbruik aan [B] dient te vergoeden. Deze vordering zal daarom worden afgewezen.
5.11.
[A] dient als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij te worden verwezen in de proceskosten. Omdat de vorderingen in reconventie voortvloeien uit het verweer in conventie, wordt bij de berekening van het salaris in reconventie een factor 0,5 gehanteerd. De gevorderde nakosten worden begroot op een bedrag van € 100,00.

6.De beslissing

De kantonrechter
in conventie
6.1.
veroordeelt [B] tot afgifte aan [A] van het motorvoertuig van het merk Chevrolet Trans Sport, kenteken [**-**-**] (en met meldcode 6265), de fiets en de schuilstal binnen twee weken na betekening van dit vonnis,
6.2.
veroordeelt [B] om aan [A] een dwangsom te betalen van € 50,00 voor iedere dag dat hij niet aan de onder 6.1. uitgesproken veroordeling voldoet, totdat een maximum van € 2.500,00 zal zijn bereikt,
6.3.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
6.4.
verklaart dit vonnis in conventie uitvoerbaar bij voorraad,
6.5.
wijst het meer of anders gevorderde af,
in reconventie
6.6.
veroordeelt [A] aan [B] te betalen een bedrag van € € 2.261,00,
6.7.
veroordeelt [A] in de kosten van het geding, tot op heden aan de zijde van [B] begroot op:
 € 200,00 voor salaris gemachtigde
 € 100,00 voor nakosten
6.8.
verklaart dit vonnis in reconventie uitvoerbaar bij voorraad
6.9.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.F. Boele, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 24 oktober 2017.