In deze zaak heeft de vrouw, eiseres, een machtiging gevorderd om de voormalige echtelijke woning te gelde te maken. Partijen zijn in gemeenschap van goederen gehuwd geweest en zijn gescheiden op 15 oktober 2014. De echtscheiding is op 3 februari 2015 ingeschreven. De woning, die geen hypothecaire lening heeft, is in de ontbonden huwelijksgoederengemeenschap van partijen. De vrouw woont elders, terwijl de man in de woning verblijft zonder gebruiksvergoeding te betalen. De vrouw heeft een bemiddelingsovereenkomst getekend met een makelaar om de woning te verkopen, maar de man werkt hier niet aan mee. De vrouw vordert nu op basis van artikel 3:174 BW de machtiging om de woning te verkopen, omdat de man niet meewerkt aan de verkoop en de vrouw niet kan beschikken over haar aandeel in de woning.
De man heeft verweer gevoerd en stelt dat hij de woning zelf wil overnemen, maar is het niet eens met de waarde die de vrouw aan de woning toekent. De voorzieningenrechter oordeelt dat de man niet kan ontkennen dat de woning te koop is aangeboden en dat hij de verkoop heeft tegengehouden. De rechter stelt vast dat de onderhandse verkoopwaarde van de woning € 240.000,00 bedraagt en dat de vrouw recht heeft op een verdeling van de opbrengst. De voorzieningenrechter verleent de vrouw de gevraagde machtiging om de woning te verkopen, omdat de man niet meewerkt en de vrouw een spoedeisend belang heeft bij de verkoop. De rechter bepaalt ook dat de man moet meewerken aan de verkoop en legt een dwangsom op voor het geval hij dit niet doet. De proceskosten worden gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.