ECLI:NL:RBOVE:2017:681

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
10 februari 2017
Publicatiedatum
14 februari 2017
Zaaknummer
C/08/196556 / KG RK 17-22
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
  • M.H.S. Lebens - de Mug
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bezwaarschrift tegen vergoeding voor tijdverzuim van getuige in strafzaak

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Overijssel op 10 februari 2017 uitspraak gedaan op een bezwaarschrift van [A] tegen een eerdere beschikking van 5 januari 2017. [A] had bezwaar gemaakt tegen de toegekende vergoeding voor tijdverzuim in verband met zijn getuigenverklaring in de strafzaak tegen [B]. De vergoeding die aan hem was toegekend, was € 102,28, bestaande uit vervoerskosten en een vergoeding voor tijdverzuim van 7,5 uur à € 6,81 per uur.

[A] stelde dat deze vergoeding niet toereikend was, aangezien hij als zelfstandig ondernemer een basisminimumtarief van € 208,00 per uur hanteert. Hij gaf aan dat hij door het afleggen van de getuigenverklaring 5,25 uur niet had kunnen werken, wat leidde tot een inkomstenderving die hoger was dan de toegekende vergoeding. De voorzieningenrechter oordeelde dat het bezwaar tijdig was ingediend en dat [A] ontvankelijk was in zijn bezwaar.

De rechter overwoog dat de wetgever een redelijke vergoeding voor tijdverzuim beoogt en dat de rechter de bevoegdheid heeft om de toegekende vergoeding te toetsen. Na beoordeling van de ingediende stukken en de motivering van [A], kwam de voorzieningenrechter tot de conclusie dat de vergoeding voor tijdverzuim moest worden vastgesteld op 2,75 uur à € 208,00 per uur, wat resulteerde in een totaalbedrag van € 623,20. De voorzieningenrechter verklaarde het bezwaar gegrond, vernietigde de eerdere beschikking en stelde de nieuwe vergoeding vast.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Zwolle
zaaknummer / rekestnummer: C/08/196556 / KG RK 17-22
Beschikking van de voorzieningenrechter van 10 februari 2017
in de zaak van
[A],
wonende te [plaats] ,
bezwaarde, hierna te noemen ‘ [A] ’.

1.De procedure

1.1.
Op 12 januari 2017 is bij deze rechtbank binnen gekomen een bezwaarschrift ex artikel 8 lid 2 Wet tarieven in strafzaken (hierna: Wtsz) van [A] tegen de beschikking van 5 januari 2017 waarbij door de griffier van deze rechtbank aan [A] een vergoeding is toegekend voor het verschijnen als getuige bij de rechter-commissaris in verband met een onderzoek in de strafzaak tegen [B] , met RC-nummer 15/599 en parketnummer 08/960086-15.
1.2.
[A] heeft in zijn bezwaarschrift de wens te kennen gegeven niet te willen worden gehoord, zodat op de voet van het bepaalde in artikel 11 Wtsz op het bezwaar zonder nadere mondelinge behandeling zal worden beslist.

2.De beoordeling

2.1.
Gelet op de termijn als genoemd in artikel 10 Wtsz is het bezwaar tijdig ingediend en is [A] daarin ontvankelijk.
2.2.
In genoemde beschikking is aan [A] als vergoeding toegekend:
- vervoerskosten (per openbaar vervoer) € 51,20
- tijdverzuim 1,5
- reistijd
6,0
7,5 uur à € 6,81 per uur
€ 51,08
Totaal € 102,28
2.3.
In zijn bezwaarschrift geeft [A] aan de vergoeding niet toereikend te vinden. Hij stelt daartoe - samengevat - dat hij als zelfstandig ondernemer (advocaat) een basisminimumtarief van € 208,00 per uur, exclusief btw en kantoorkosten, hanteert en dat hij door het afleggen van de getuigenverklaring 5.25 uur (wegens getuigenverhoor 1.25 uur en reistijd 4 uur) niet heeft kunnen werken. Zijn inkomstenderving bedraagt meer dan de toegekende vergoeding van € 51,08. Hij zou dan ook graag zien dat een vergoeding wordt toegekend die redelijker is. Veder geeft [A] aan geen bezwaar te hebben tegen een vergoeding van de gemaakte reiskosten op basis van openbaar vervoer.
2.4.
Gezien de door de [A] gegeven motivering gaat de voorzieningenrechter ervan uit dat het bezwaar zich richt tegen de vergoeding voor tijdverzuim en niet tegen de vergoeding voor reiskosten.
2.5.
De Memorie van Toelichting op de Wtsz gaat ervan uit dat degene die voldoet aan een oproeping (in dit geval om als getuige voor een rechter te verschijnen) en daardoor aan de rechtsbedeling zijn tijd geeft, aanspraak heeft op een redelijke vergoeding voor dat tijdverzuim. Uit de mogelijkheid die de wetgever biedt om tegen een beschikking van de griffier bezwaar in te dienen, leidt de voorzieningenrechter af dat de rechter de bevoegdheid heeft een beschikking van de griffier als de onderhavige te toetsen aan de vraag of de toegekende vergoeding in het specifieke geval als redelijk is aan te merken. Een andere opvatting over die toetsing zou alle betekenis aan de bezwaarmogelijkheid ontnemen.
2.6.
Bij de vaststelling van een redelijke vergoeding dient naar het oordeel van de voorzieningenrechter enerzijds rekening te worden gehouden met de daadwerkelijke negatieve inkomsten, die het gevolg zijn van loonderving en anderzijds met de burgerschapsplicht om als getuige in het algemeen belang er aan mee te werken dat een strafproces zijn loop kan hebben. Op grond hiervan en op basis van de overgelegde stukken, waaruit de inkomstenderving van [A] blijkt, komt de voorzieningenrechter tot de hierna vermelde berekening voor tijdverzuim met bijbehorende vergoeding die zij redelijk acht en zal toekennen.
2.7.
[A] is opgeroepen om op 28 juni 2016 als getuige te verschijnen voor de rechter-commissaris in de onder 1.1. genoemde strafzaak. Het horen van [A] als getuige heeft geduurd van 10.30 uur tot 11.45 uur. De griffier heeft hiervoor terecht een vergoeding van 1,5 uur aan tijdverzuim toegekend. Echter, [A] heeft aangevoerd 4 uur tijdverzuim aan reistijd te hebben gehad, in tegenstelling tot de door de griffier vastgestelde 6 uur. Het totale door [A] geleden tijdverzuim komt daarmee op 5.5 uur. Gelet op het tot zover berekende tijdverzuim en ervan uitgaande dat deze uren niet allemaal als declarabel kunnen worden aangemerkt, acht de voorzieningenrechter, op basis van vorenstaande en in overeenstemming met in het verleden bij vergelijkbare procedures genomen beslissingen, het billijk om in deze casus voor het berekenen van de vergoeding het tijdverzuim vast te stellen op 2.75 uur. Ten aanzien van het door [A] gestelde basisminimumtarief van € 208,00 per uur merkt de voorzieningenrechter op dat haar dat niet als bovenmatig voorkomt.
2.8.
Gelet op vorenstaande zal de vergoeding als volgt worden vastgesteld:
- vervoerskosten (per openbaar vervoer) € 51,20
- tijdverzuim en reistijd 2.75 uur à € 208,00 per uur
€ 572,00(exclusief btw)
Totaal € 623,20
2.9.
Het bezwaar zal gegrond worden verklaard.

3.De beslissing

De voorzieningenrechter
3.1.
verklaart het bezwaar gegrond,
3.2.
vernietigt de beschikking, uitgereikt aan [A] op 5 januari 2017,
3.3.
stelt de vergoeding vast op € 623,20,
3.4.
bepaalt dat deze beslissing in de plaats treedt van de vernietigde beschikking.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.H.S. Lebens - de Mug en in het openbaar uitgesproken op 10 februari 2017.