ECLI:NL:RBOVE:2017:798

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
8 februari 2017
Publicatiedatum
20 februari 2017
Zaaknummer
C/08/196776 / KG ZA 17-16
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • W.K.F. Hangelbroek
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vaststelling van een voorlopige beheersregeling en ontruiming in kort geding tussen tweelingbroers over een gezamenlijke woning

In deze zaak, die voor de Rechtbank Overijssel is behandeld, hebben twee tweelingbroers, eiser en gedaagde, een geschil over het gebruik en beheer van een gezamenlijke woning. De zaak is ontstaan na het overlijden van hun ouders en de daaropvolgende verdeling van de nalatenschap. Eiser heeft een kort geding aangespannen om te verzoeken dat hij met uitsluiting van gedaagde het genot, gebruik en beheer van de woning aan [adres 6] te [plaats 2] krijgt. Eiser stelt dat de verhouding tussen hem en gedaagde ernstig verstoord is, wat leidt tot een onhoudbare situatie voor hem en zijn gezin. Gedaagde, die in de woning verblijft, heeft een eigen slaapkamer maar maakt ook gebruik van de gemeenschappelijke ruimtes, wat leidt tot spanningen.

De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de huidige situatie voor eiser en zijn gezin bijzonder belastend is en dat er een spoedeisend belang is om de situatie te beëindigen. De voorzieningenrechter oordeelt dat het belang van eiser om de woning voorlopig te blijven gebruiken zwaarder weegt dan het belang van gedaagde. Eiser heeft een groter aandeel in de woning en heeft ook de kosten van de woning gedragen. Gedaagde heeft geen argumenten aangedragen die rechtvaardigen dat hij in de woning kan blijven wonen. De voorzieningenrechter heeft daarom besloten dat gedaagde de woning binnen drie weken na betekening van het vonnis moet verlaten, met de mogelijkheid voor eiser om de woning te blijven gebruiken tot de gemeenschap van nalatenschap definitief is verdeeld.

De proceskosten zijn gecompenseerd, wat betekent dat iedere partij zijn eigen kosten draagt. Dit vonnis is uitgesproken op 8 februari 2017 door mr. W.K.F. Hangelbroek in Almelo.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Almelo
zaaknummer / rolnummer: C/08/196776 / KG ZA 17-16
Vonnis in kort geding van 8 februari 2017
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
eiser, verder te noemen [eiser] ,
advocaat mr. B. Nijman te Wageningen,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde, verder te noemen [gedaagde] ,
advocaat mr. A.L. Ruiter te Enschede.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding,
  • de aanvullende producties van de zijde van eiser,
  • de mondelinge behandeling op 3 februari 2017.
1.2.
Ten slotte is - bij vervroeging - vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Partijen, tweelingbroers, zijn de enige kinderen van [X] , overleden in 1999 (hierna: vader), en [Y] , overleden in 2008
(hierna: moeder).
2.2.
Met ingang van 1 oktober 1993 zijn [eiser] en vader een maatschapsovereenkomst aangegaan voor de uitoefening van een veehouders- dan wel landbouwbedrijf dat vader tot
1 oktober 1993 in maatschapsverband met zijn broer uitoefende. Vader en [eiser] hebben deze maatschapsovereenkomst vastgelegd bij notariële akte van 23 december 1996. Vader heeft in de maatschap (juridisch) ingebracht de registergoederen als vermeld op bladzijde 9 van deze notariële akte, te weten de boerderij met opstallen aan de [adres 1] en [adres 2] te [plaats 1] en wei- en bouwland aan de [adres 3] en [adres 4] aldaar.
2.3.
Vader en [eiser] hebben de boerderij met bijbehorend wei- en bouwland in [plaats 1] in 1997 verkocht. Blijkens notariële akte van 26 februari 1998 hebben vader en [eiser] , daarbij handelend als enige vennoten van de tussen hen bestaande landbouwersmaatschap, ten titel van koop in eigendom verkregen, ieder voor de onverdeelde helft:
de boerderij met woning, schuren, mestsilo, garage, ondergrond, erf en landbouwgrond aan de [adres 5] te [plaats 2] , kadastraal bekend [gemeente] sectie [xxxx] , groot 20.58.75 hectare.
2.4.
Na het overlijden van vader in 1999 heeft [eiser] het melkveehouderijbedrijf voortgezet.
2.5.
Op de locatie aan de [adres 5] is een nieuwe ligboxenstal en een nieuwe woning gebouwd. De nieuwe woning heeft als adres [adres 6] . Daarin hebben vanaf het gereedkomen in januari 2000 moeder samen met [gedaagde] , [eiser] en het gezin van [eiser] gewoond. De woning aan de [adres 5] is vervolgens leeg blijven staan. In de loop der jaren heeft [gedaagde] deze woning van binnen voor een deel gesloopt.
2.6.
Partijen procederen sinds 2008, over onder meer de nalatenschap(pen) van hun ouders.
2.7.
Laatstelijk heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (hierna: het Hof) op
13 december 2016 arrest gewezen. In dit arrest is - voor zover van belang - het volgende overwogen.
“(…)
2.13
De woning [adres 6] behoort toe aan beide partijen samen, [eiser] voor drie vierde en [gedaagde] voor een vierde onverdeeld aandeel. Beide partijen zijn bevoegd tot het gebruik van de woning, tenzij een regeling anders bepaalt (artikel 3:169 BW). Gesteld noch gebleken is dat sprake is van een dergelijke door partijen bij overeenkomst of door de kantonrechter op de voet van artikel 3:168 BW getroffen regeling. (…)
2.14
Het hof merkt op dat elk van partijen de huidige situatie als ongewenst beschouwt en deze wil beëindigen, waarbij [gedaagde] eerst de oude boerderij [adres 5] voor zijn bewoning geschikt wil maken. Het hof begrijpt dat het daarvoor eerst nodig is de nalatenschappen van de ouders van partijen af te wikkelen. In deze zaak kan het hof de door [eiser] verlangde belangenafweging niet maken. Wel kan ieder van partijen de kantonrechter verzoeken een regeling te treffen, waarbij deze naar billijkheid rekening dient te houden met de belangen van partijen en het algemeen belang.
(…)”

3.Het geschil

3.1.
Het gevorderde door [eiser] strekt ertoe dat de voorzieningenrechter zal bepalen dat:
I. met ingang van de datum van het te wijzen vonnis, het genot, het gebruik en het beheer van de woning aan de [adres 6] te [plaats 2]
, met ondergrond, erf en tuin, met een oppervlakte van in totaal ongeveer 10 are (hierna: ook de woning), met uitsluiting van [gedaagde] aan, [eiser] toekomt,
II. [gedaagde] de woning binnen een week na betekening van het te wijzen vonnis met al het zijne dient te verlaten en dat [gedaagde] uitsluitend nog met toestemming van [eiser] in de woning mag komen en zich daar mag bevinden,
III. met veroordeling van [gedaagde] in de kosten van dit geding.
3.2.
Aan het gevorderde legt [eiser] - kort gezegd - het volgende ten grondslag. De verhouding tussen partijen is grondig verstoord. [gedaagde] gebruikt in de woning een eigen slaapkamer, maar maakt voor het overige gebruik van de ruimten in de woning waar ook het gezin van [eiser] gebruik van maakt. [gedaagde] ontvangt ook zijn eigen gasten in de woonkamer van [eiser] en zijn vrouw. Door de spanningen tussen partijen is de situatie voor [eiser] , maar met name ook voor zijn echtgenote en kinderen, bijzonder belastend geworden. Naast het gezinsbelang speelt ook het bedrijfsbelang voor [eiser] een grote rol. De woning staat bij het melkveehouderijbedrijf dat door [eiser] en zijn vrouw wordt gevoerd. Zij dienen op korte afstand van het bedrijf te wonen. De bouwkosten van de woning zijn door [eiser] gedragen. Hij neemt ook de eigenaarslasten en de kosten van onderhoud en verzekering voor zijn rekening. [gedaagde] is alleenstaand en arbeidsongeschikt. Hij ontvangt een bijstandsuitkering. [gedaagde] speelt geen rol in het bedrijf en er is geen enkel specifiek belang dat hem aan de woning bindt. De woning aan de [adres 5] staat leeg. [eiser] is bereid om er bij de verdeling mee in te stemmen dat [gedaagde] deze woning in gebruik neemt. Voor [gedaagde] is derhalve een alternatief beschikbaar. Als [gedaagde] de woning aan de
[adres 5] niet deels had gesloopt, zou hij daar nu kunnen gaan wonen. Nu moet [gedaagde] wellicht, mogelijk voor een overgangsperiode, elders onderdak zoeken. [eiser] is bereid over de bewoning van de woning aan de [adres 5] afspraken te maken, zodat het belang van [gedaagde] niet in het gedrang komt. Bij een afweging van de belangen dienen de belangen van [eiser] het zwaarst te wegen. Het spoedeisend belang is gelegen in de ernstig verstoorde verhouding en de onhoudbare situatie.
3.3.
[gedaagde] voert verweer.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Voor zover door [gedaagde] is betoogd dat niet de voorzieningenrechter, maar de kantonrechter bevoegd zou zijn om een beheersregeling vast te stellen, volgt de voorzieningenrechter [gedaagde] hierin niet. Dat [eiser] zich tot de kantonrechter kan wenden met het verzoek op de voet van artikel 3:168 van het Burgerlijk Wetboek (BW) een beheersregeling vast te stellen, betekent niet dat het hem niet vrij zou staan zich tot de voorzieningenrechter te wenden voor het treffen van een ordemaatregel zoals [eiser] heeft gedaan.
4.2.
Het betoog van [gedaagde] dat de spoedeisendheid aan de vorderingen van [eiser] ontbreekt, faalt. In het licht van de door [eiser] gestelde feiten en omstandigheden kan van hem redelijkerwijs niet worden gevergd dat hij een bodemprocedure bij de kantonrechter afwacht. [gedaagde] lijkt zich, gelet op het verhandelde ter zitting, niet te realiseren dat de huidige situatie bijzonder belastend is voor het gezin van [eiser] , althans hij geeft geen rekenschap van enig inlevingsvermogen in de belangen van het gezin van [eiser] . Daarmee is het spoedeisend belang gegeven.
4.3.
Gelet op de inmiddels ontstane situatie ligt het voor de hand dat een van partijen de gezamenlijk in eigendom toebehorende woning zal verlaten. Op welke wijze de gemeenschap van nalatenschap(pen) uiteindelijk (definitief) zal worden gescheiden en gedeeld is nu niet aan de orde. Zolang deze gemeenschap nog niet is verdeeld dient met inachtneming van de regels van redelijkheid en billijkheid een oplossing te worden gevonden.
4.4.
Deze redelijkheid en billijkheid brengen een afweging van de belangen van beide partijen met zich. Ook dient rekening te worden gehouden met het algemeen belang.
4.5.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat het belang van [eiser] om de woning voorlopig te blijven gebruiken zwaarder weegt dan het belang van [gedaagde] . Het door [eiser] gestelde gezins- en bedrijfsbelang bij de woning is niet, althans onvoldoende, weersproken door [gedaagde] . [gedaagde] heeft ook geen argumenten aangedragen op grond waarvan van hem niet kan worden verlangd dat hij de woning verlaat en elders gaat wonen. Weliswaar heeft [eiser] gesteld dat de woning aan de [adres 5] nu niet geschikt is voor bewoning vanwege de verrichte sloopwerkzaamheden, maar de voorzieningenrechter ziet niet in waarom [gedaagde] niet tijdelijk elders kan wonen. Gesteld noch gebleken is dat dit niet tot de mogelijkheden behoort. Bovendien kan deze periode in tijd kort zijn, namelijk totdat de woning aan de [adres 5] is opgeknapt.
4.6.
Daarnaast neemt de voorzieningenrechter in aanmerking dat [eiser] voor drie vierde onverdeeld aandeel gerechtigd is tot de woning, terwijl [gedaagde] voor een vierde onverdeeld aandeel gerechtigd is tot de woning. Voorts is er sprake van een weinig coöperatieve houding van [gedaagde] . [eiser] heeft, ook tijdens de behandeling ter zitting, (alternatieve) oplossingen aangedragen om tot een (minnelijke) regeling te komen, maar van de zijde van [gedaagde] is daar, zonder nadere toelichting, afwijzend op gereageerd. Desgevraagd is van de zijde van [gedaagde] ter zitting uitdrukkelijk medegedeeld dat er geen (andere) oplossing voorhanden is. Door zijn houding en handelwijze wekt [gedaagde] niet de indruk dat hij de intentie heeft om binnen een redelijke termijn de woning aan de [adres 5] voor bewoning gereed te (laten) maken. Er ontstaat veeleer een beeld dat [gedaagde] de huidige situatie wel prima vindt.
4.7.
Vorenstaande leidt tot de slotsom dat het gevorderde - op na te melden wijze - zal worden toegewezen. De voorzieningenrechter zal de gevorderde ontruimingstermijn vaststellen op drie weken, teneinde [gedaagde] een redelijke termijn te geven om een andere woonruimte te vinden.
4.8.
Gelet op de familierechtelijke relatie tussen partijen zal de voorzieningenrechter de proceskosten tussen partijen compenseren, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
bepaalt dat met ingang van de dagtekening van dit vonnis en totdat de gemeenschap van nalatenschap(pen) definitief zal zijn gescheiden en gedeeld of een rechter anders beslist of partijen samen anders beslissen, het genot, het gebruik en beheer van de woning aan de [adres 6] te [plaats 2] , met ondergrond erf en tuin, met een oppervlakte van in totaal ongeveer 10 are (hierna: de woning), met uitsluiting van [gedaagde] , aan [eiser] toekomt,
5.2.
bepaalt dat [gedaagde] binnen drie weken na betekening van dit vonnis de woning met al het zijne dient te verlaten en dat [gedaagde] uitsluitend nog met toestemming van [eiser] in de woning mag komen en zich daar mag bevinden,
5.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.4.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
5.5.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen te Almelo door mr. W.K.F. Hangelbroek en in het openbaar uitgesproken op 8 februari 2017. [1]

Voetnoten

1.type: