3.1.In artikel 1.1.1, eerste lid, van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015) wordt verstaan onder participatie: deelnemen aan het maatschappelijk verkeer, en onder maatwerkvoorziening: een ‘op de behoeften, persoonskenmerken en mogelijkheden van een persoon afgestemd geheel van diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen (…) ten behoeve van participatie, daaronder begrepen het daarvoor noodzakelijke vervoer.
Artikel 2.3.2 van de Wmo 2015, voor zover van belang, luidt als volgt:
1. Indien bij het college melding wordt gedaan van een behoefte aan maatschappelijke ondersteuning, voert het college in samenspraak met degene door of namens wie de melding is gedaan en waar mogelijk met de mantelzorger of mantelzorgers dan wel diens vertegenwoordiger, zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk binnen zes weken, een onderzoek uit overeenkomstig het tweede tot en met achtste lid. Het college bevestigt de ontvangst van de melding.
[…]
4. Het college onderzoekt:
a. de behoeften, persoonskenmerken en de voorkeuren van de cliënt.
[…]
Ingevolge artikel 2.3.5, derde lid, van de Wmo 2015 beslist het college tot verstrekking van een maatwerkvoorziening ter compensatie van de beperkingen in de zelfredzaamheid of participatie die de cliënt ondervindt, voor zover de cliënt deze beperkingen naar het oordeel van het college niet op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg of met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk dan wel met gebruikmaking van algemene voorzieningen kan verminderen of wegnemen. De maatwerkvoorziening levert, rekening houdend met de uitkomsten van het in artikel 2.3.2 bedoelde onderzoek, een passende bijdrage aan het realiseren van een situatie waarin de cliënt in staat wordt gesteld tot zelfredzaamheid of participatie en zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kan blijven.
Een aanvraag als bedoeld in artikel 2.3.5 van de Wmo 2015 kan niet worden gedaan dan nadat voormeld onderzoek is uitgevoerd, tenzij het onderzoek niet is uitgevoerd binnen de in het eerste lid van artikel 2.3.2 van de Wmo 2015 genoemde termijn.
Artikel 2.3.6, eerste lid van de Wmo 2015 luidt:
1. Indien de cliënt dit wenst, verstrekt het college hem een persoonsgebonden budget dat de cliënt in staat stelt de diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen die tot de maatwerkvoorziening behoren, van derden te betrekken.
Artikel 16 van de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Deventer 2015 (verder: de Verordening) luidt, voor zover hier van belang, als volgt.
1. De hoogte van het persoonsgebonden budget voor een zaak wordt bepaald aan de hand van en tot het maximum van de kostprijs van de in de situatie van de cliënt goedkoopst compenserende voorziening in natura en is toereikend voor de aanschaf daarvan.
2. Voor zover dit geen onderdeel is van het persoonsgebonden budget, kan het bedrag worden aangevuld met een vergoeding voor onderhoud en verzekering.