ECLI:NL:RBOVE:2017:802

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
20 februari 2017
Publicatiedatum
20 februari 2017
Zaaknummer
AK_ZWO_16_1676
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de toekenning van een persoonsgebonden budget voor rolstoelen en de adequaatheid van de geboden voorzieningen

In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 20 februari 2017 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een vrouw uit Deventer, en het college van burgemeester en wethouders van Deventer. Eiseres had beroep ingesteld tegen een besluit van verweerder, waarin haar bezwaren tegen de toekenning van een persoonsgebonden budget (pgb) voor de aanschaf van een handbewogen rolstoel en aanpassingen aan haar elektrische rolstoel ongegrond waren verklaard. De rechtbank oordeelde dat het bestreden besluit onvoldoende zorgvuldig was voorbereid en dat niet duidelijk was of de geoffreerde rolstoel voldeed aan de eisen van adequaatheid voor eiseres. De rechtbank heeft verweerder opgedragen om nader onderzoek te doen en een nieuw besluit te nemen, waarbij de onduidelijkheden in acht genomen moeten worden. Tevens heeft de rechtbank het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en verweerder veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van eiseres.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 16/1676

uitspraak van de meervoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres], te Deventer, eiseres,
gemachtigde: mr. P.T.G. Huisman,
en
het college van burgemeester en wethouders van Deventer, verweerder,
gemachtigde: F.H. Deuzeman.

Procesverloop

Bij besluit van 1 december 2015 (het primaire besluit I) heeft verweerder eiseres in aanmerking gebracht voor een persoonsgebonden budget (pgb) van € 994,76 voor de aanschaf van een handbewogen rolstoel en een bedrag van € 138,60 voor service en onderhoud. Bij een tweede besluit van 1 december 2015 heeft verweerder eiseres een voorziening toegekend in de vorm van aanpassingen aan haar elektrische rolstoel (het primaire besluit II).
Bij besluit van 18 mei 2016 (het bestreden besluit) heeft verweerder de bezwaren van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 november 2016.
Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Aan de gedingstukken en het verhandelde ter zitting ontleent de rechtbank de volgende feiten en omstandigheden.
1.2.
Eiseres is geboren op [geboortedatum] . Zij is beperkt in haar mobiliteit en is in het verleden onder meer in aanmerking gebracht voor een handbewogen en een elektrische rolstoel.
1.3.
Eiseres heeft een nieuwe aanvraag ingediend en daarbij gesteld dat zij niet lekker meer kan zitten in haar handbewogen rolstoel. Ook is de zithouding in de elektrische rolstoel niet goed en rijdt deze rolstoel te langzaam.
1.4.
Naar aanleiding van deze aanvraag heeft verweerder advies ingewonnen bij A-rea. Na een huisbezoek heeft de ergonomisch adviseur van A-rea zijn bevindingen neergelegd in een advies van 11 november 2015. Voor beide rolstoelen heeft de adviseur een ‘programma van eisen’ opgesteld. Daarna is voor de handbewogen rolstoel een offerte opgevraagd bij Welzorg Deventer. Verweerder is vervolgens gekomen tot de hierboven weergegeven besluitvorming.
2.1.
Verweerder heeft eiseres in aanmerking gebracht voor aanpassingen aan haar elektrische rolstoel op basis van het programma van eisen. Daarnaast is aan eiseres voor de aanschaf, service en onderhoud van een handbewogen rolstoel een pgb toegekend ter hoogte van
€ 1.083,36. De hoogte van het pgb is gebaseerd op de offerte van een Breezy RubiX zelfrijder die Welzorg Deventer op 24 november 2015 heeft opgemaakt. Volgens verweerder is het toegekende pgb voldoende om de goedkoopst compenserende handbewogen rolstoel aan te schaffen.
2.2.
Eiseres heeft aangevoerd dat de elektrische rolstoel met de voorgestelde aanpassing nog steeds niet adequaat is. De rolstoel is met 7 km per uur nog steeds te langzaam. Het pgb dat haar voor de aanschaf van een handbewogen rolstoel is toegekend, verplicht haar om de rolstoel bij de door verweerder geselecteerde aanbieder Welzorg in te kopen. Verweerder heeft de kortingen en gratis onderdelen die zijn bedongen bij Welzorg doorberekend in het pgb. De werkwijze van verweerder perkt de keuzevrijheid een pgb naar eigen inzicht te besteden aldus op onaanvaardbare wijze in. Bovendien is de voorgestelde handbewogen rolstoel niet adequaat. Eiseres heeft ter nadere onderbouwing van haar beroep een offerte van Meyra voor een Eurochair ter waarde van € 3.037,43 ingebracht en een rapportage van haar behandelend ergotherapeut B. Ossewaarde.
3. De rechtbank overweegt als volgt.
3.1.
In artikel 1.1.1, eerste lid, van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015) wordt verstaan onder participatie: deelnemen aan het maatschappelijk verkeer, en onder maatwerkvoorziening: een ‘op de behoeften, persoonskenmerken en mogelijkheden van een persoon afgestemd geheel van diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen (…) ten behoeve van participatie, daaronder begrepen het daarvoor noodzakelijke vervoer.
Artikel 2.3.2 van de Wmo 2015, voor zover van belang, luidt als volgt:
1. Indien bij het college melding wordt gedaan van een behoefte aan maatschappelijke ondersteuning, voert het college in samenspraak met degene door of namens wie de melding is gedaan en waar mogelijk met de mantelzorger of mantelzorgers dan wel diens vertegenwoordiger, zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk binnen zes weken, een onderzoek uit overeenkomstig het tweede tot en met achtste lid. Het college bevestigt de ontvangst van de melding.
[…]
4. Het college onderzoekt:
a. de behoeften, persoonskenmerken en de voorkeuren van de cliënt.
[…]
Ingevolge artikel 2.3.5, derde lid, van de Wmo 2015 beslist het college tot verstrekking van een maatwerkvoorziening ter compensatie van de beperkingen in de zelfredzaamheid of participatie die de cliënt ondervindt, voor zover de cliënt deze beperkingen naar het oordeel van het college niet op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg of met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk dan wel met gebruikmaking van algemene voorzieningen kan verminderen of wegnemen. De maatwerkvoorziening levert, rekening houdend met de uitkomsten van het in artikel 2.3.2 bedoelde onderzoek, een passende bijdrage aan het realiseren van een situatie waarin de cliënt in staat wordt gesteld tot zelfredzaamheid of participatie en zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kan blijven.
Een aanvraag als bedoeld in artikel 2.3.5 van de Wmo 2015 kan niet worden gedaan dan nadat voormeld onderzoek is uitgevoerd, tenzij het onderzoek niet is uitgevoerd binnen de in het eerste lid van artikel 2.3.2 van de Wmo 2015 genoemde termijn.
Artikel 2.3.6, eerste lid van de Wmo 2015 luidt:
1. Indien de cliënt dit wenst, verstrekt het college hem een persoonsgebonden budget dat de cliënt in staat stelt de diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen die tot de maatwerkvoorziening behoren, van derden te betrekken.
Artikel 16 van de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Deventer 2015 (verder: de Verordening) luidt, voor zover hier van belang, als volgt.
1. De hoogte van het persoonsgebonden budget voor een zaak wordt bepaald aan de hand van en tot het maximum van de kostprijs van de in de situatie van de cliënt goedkoopst compenserende voorziening in natura en is toereikend voor de aanschaf daarvan.
2. Voor zover dit geen onderdeel is van het persoonsgebonden budget, kan het bedrag worden aangevuld met een vergoeding voor onderhoud en verzekering.
De elektrische rolstoel
3.2.
Niet in geschil is dat de elektrische rolstoel voor eiseres niet meer voldeed. Verweerder heeft eiseres in aanmerking gebracht voor aanpassingen aan haar elektrische rolstoel conform het door de adviseur van A-rea opgestelde programma van eisen. De aanpassingen zijn inmiddels ook gerealiseerd, maar hebben voor eiseres niet tot het gewenste resultaat geleid. Eiseres heeft in de eerste plaats aangevoerd, dat de rolstoel nog steeds te traag is. Zij is alleen met een hogere snelheid in staat veilig de straat over te steken. Ter zitting heeft eiseres gesteld te denken aan een snelheid van 12 km per uur. Los van de vraag of deze snelheid niet juist leidt tot schokken die voor eiseres gezien haar problematiek vermeden moeten worden, zoals de adviseur van A-rea heeft opgemerkt, is de rechtbank van oordeel dat eiseres het geschetste probleem ook kan ondervangen door op bredere wegen tussen de rijstroken te wachten. Op andere wegen zal een normaal wandeltempo in het algemeen voldoende zijn om over te steken. Voor zover de snelheid van 7 km voor de echtgenoot van eiseres bij wandelingen te laag is, zoals betoogd, is dit niet iets dat door verweerder opgelost dient te worden. Eiseres heeft overigens ter zitting gesteld dat de snelheid van de rolstoel nog geen
7 km per uur is. Verweerder heeft daarop toegezegd het opvoeren van de rolstoel tot deze snelheid te zien als een resultaatverbintenis.
3.3.
Eiseres heeft voorts aangegeven dat, na de aanpassing van de zitvoorziening in haar elektrische rolstoel, de zitdiepte te klein is geworden omdat de rugleuning over de hele hoogte en breedte gelijkmatig is opgevuld. Zij heeft het vertrouwen in Welzorg verloren en is daarom na de passing niet meer naar Welzorg teruggegaan. Zoals ook ter zitting besproken is het aan Welzorg om de rolstoel aan te passen tot een voor eiseres acceptabel zitcomfort, en aan eiseres om Welzorg hiertoe in staat te stellen. Voor zover dit betekent dat eiseres voor een nieuwe passing naar Welzorg moet, wordt dit ook van haar verlangd. Eiseres heeft overigens ter zitting gesteld het ‘nog wel een keer te willen proberen’. De omstandigheid dat de voorziening nog aanpassing behoeft, brengt niet mee dat het bestreden besluit onrechtmatig is. Met inachtneming van de verplichting ervoor zorg te dragen dat de noodzakelijke aanpassingen daadwerkelijk kunnen worden gerealiseerd heeft verweerder een passende maatwerkvoorziening verstrekt.
De handbewogen rolstoel
3.4.
Verweerder heeft aan bestreden besluit het advies van A-rea en de offerte van Welzorg ten grondslag gelegd. Uitgaande van de actuele waarde van de goedkoopst volgens verweerder voor eiseres geschikte rolstoel heeft verweerder de hoogte van het pgb vastgesteld.
3.5.
Eiseres heeft in de eerste plaats betoogd, dat zij met dit pgb verplicht is om de rolstoel bij de door verweerder geselecteerde aanbieder Welzorg in te kopen, omdat verweerder de korting en gratis onderdelen die zijn bedongen bij Welzorg doorberekend heeft in het pgb. De werkwijze van verweerder perkt de vrijheid om een pgb naar eigen inzicht te besteden volgens eiseres op onaanvaardbare wijze in. De rechtbank ziet geen aanleiding eiseres in dit standpunt te volgen. Volgens vaste rechtspraak is verweerder immers niet gehouden om eiseres een pgb toe te kennen waarmee zij een keuze kan maken uit verschillende aanbieders. Eiseres kan ervoor kiezen bij een andere leverancier een rolstoel aan te schaffen, maar als het toegekende pgb ontoereikend is moet zij het tekort zelf aanvullen (zie Centrale Raad van Beroep van 19 september 2012, ECLI:NL:CRVB:2012: BX8897). Dit is onder de Wmo 2015 naar het oordeel van de rechtbank niet anders. Verweerder mag bij het vaststellen van het pgb dan ook uitgaan van de waarde van de goedkoopste compenserende voorziening.
3.6.
Met betrekking tot de vraag of verweerder met het huidige pgb een passende voorziening heeft verstrekt, overweegt de rechtbank het volgende. Het bestreden besluit berust op het standpunt dat eiseres met een goede zitondersteuning, met name lumbaal en lateraal en een rughoogte van 40 cm voldoende wordt gecompenseerd.
Eiseres heeft een rapportage ingebracht van de behandelend ergotherapeut Ossewaarde, waarin is gesteld dat eiseres als gevolg van haar problematiek een zodanig bijzondere zitpositie heeft dat een standaard rolstoel niet volstaat. Eiseres is aangewezen op een op maat gemaakte rugorthese met hoofdsteun. De rugleuning moet niet 40 maar 47 cm hoog zijn. Ook mag de rolstoel niet breder zijn dan 64 cm, omdat dit pijnklachten zou geven aan armen en schouders.
3.7.
Verweerder heeft met de brief van 14 november 2016 een reactie van de ergotherapeut van A-rea ingezonden. In het rapport is beschreven dat een rugleuning van 40 cm is geadviseerd om eiseres in staat te stellen zelf haar rolstoel aan te drijven. Een rugorthese wordt in de situatie van eiseres niet geadviseerd, omdat dit haar juist zou belemmeren bij het gebruik van de rolstoel en pijnvrij zitten. Bij een verandering van de anatomische structuur van het lichaam of het gewicht zou de rugorthese geen steun meer geven en juist klachten opleveren.
3.8.
De rechtbank stelt vast, dat de hoofdsteun, die volgens het aanvullend rapport van 14 november 2016 niet zinvol, maar voor gebruik in het openbaar vervoer noodzakelijk is, ontbreekt in de offerte van Welzorg. Of de voor eiseres beschreven zitondersteuning voor het overige voldoet kan de rechtbank op basis van de voorhanden zijnde informatie niet beoordelen. De adviseur van A-rea heeft, gezien het rapport van Ossewaarde, onvoldoende inzichtelijk gemaakt waarom een rugleuning van 40 cm aangewezen is. Weliswaar is beschreven dat een hoogte van 47 cm contraproductief is omdat eiseres dan zelf de rolstoel niet meer kan aandrijven, maar waarom een hoogte van 40 cm in de situatie van eiseres wel voldoet is niet toegelicht. Op de stelling van Ossewaarde dat eiseres een rolstoel met de geadviseerde zitbreedte niet zelf kan aandrijven heeft de adviseur in zijn aanvullend rapport niet gereageerd, zodat voor de rechtbank niet te begrijpen is waarom een zitbreedte van 47,5 cm voor eiseres passend wordt bevonden. Tot slot overweegt de rechtbank dat niet duidelijk is geworden of voor eiseres een (op maat gemaakte) rugorthese noodzakelijk is, zoals door Ossewaarde gesteld, of dat een standaard rugleuning volstaat, zoals de medisch adviseur van A-rea betoogt.
Ter zitting heeft verweerder gesteld dat in het algemeen voorafgaand aan het opstellen van een offerte een passing bij Welzorg plaatsvindt. Eiseres heeft onweersproken gesteld dat zij wel bij Welzorg is geweest, maar dat zij daar geen passing heeft gedaan. Gelet op het voorgaande is naar het oordeel van de rechtbank onduidelijk of de volgens het programma van eisen geoffreerde rolstoel voor eiseres een adequate voorziening betreft.
3.9.
Gelet op genoemde onduidelijkheden heeft verweerder niet voldaan aan de op hem rustende onderzoeksplicht. Het besluit is onvoldoende zorgvuldig voorbereid. Verweerder dient nader onderzoek te doen en een nieuw besluit te nemen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen. De rechtbank ziet geen aanleiding om een bestuurlijke lus toe te passen, omdat dat naar het zich laat aanzien geen doelmatige en efficiënte afdoeningswijze zou inhouden.
4. De rechtbank verklaart het beroep gegrond en vernietigt het bestreden besluit, voor zover daarbij een pgb voor een handbewogen rolstoel is toegekend, wegens strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht. De rechtbank draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak.
5. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht van € 46,- vergoedt.
6. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 990,- (1 punt indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 495, - en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit voor zover daarbij een pgb is toegekend voor een handbewogen rolstoel;
- draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 46, - te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 990,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.M.J. Vijftigschild, voorzitter, mr. P.H. Banda en
mr. W.F. Bijloo, leden, in aanwezigheid van mr. F. Ernens, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de datum van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.