ECLI:NL:RBOVE:2017:851

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
16 februari 2017
Publicatiedatum
22 februari 2017
Zaaknummer
C/08/197446 / KG ZA 17-30
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opheffing van conservatoir beslag wegens schending van de informatieplicht

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Overijssel op 16 februari 2017 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een eiser en een gedaagde, waarbij de eiser de opheffing van conservatoire beslagen door de gedaagde vorderde. De gedaagde had op 20 januari 2017 verlof gevraagd voor het leggen van conservatoir beslag op onroerende zaken, met als onderbouwing een vordering van € 75.000,- uit hoofde van geldlening of onverschuldigde betaling. De eiser betwistte de vordering en stelde dat de gedaagde in strijd had gehandeld met haar informatieplicht ex artikel 21 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) door relevante informatie over een eerdere afwijzing van de vordering door de rechtbank Overijssel niet te vermelden. De voorzieningenrechter oordeelde dat de gedaagde niet alle relevante feiten en omstandigheden had verstrekt, wat leidde tot de conclusie dat de beslagen opgeheven moesten worden. De voorzieningenrechter wees de vordering van de eiser tot opheffing van de beslagen toe en veroordeelde de gedaagde in de proceskosten. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Almelo
zaaknummer / rolnummer: C/08/197446 / KG ZA 17-30
Vonnis in kort geding van 16 februari 2017
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
eiser,
advocaat mr. M.A. Oostendorp te Velp (Gld),
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
gedaagde,
advocaat mr. R.J. Hoogeveen te Almelo.
Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding met de producties 1 tot en met 3
  • de producties 1 en 2 van [gedaagde]
  • de mondelinge behandeling op 14 februari 2017
  • de pleitnota van [eiser]
  • de pleitnota van [gedaagde] .
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Bij verzoekschrift van 19 januari 2017 heeft [gedaagde] de voorzieningenrechter bij de rechtbank Overijssel, locatie Almelo, verzocht verlof te verlenen voor het leggen van conservatoir beslag op:
de onroerende zaak met de kadastrale omschrijving wonen erf- tuin, staande en gelegen te [plaats] aan [adres 1] , kadastraal bekend [gemeente] sectie [xxxx] , groot 21 are en 55 centiare;
de onroerende zaak met de kadastrale omschrijving wonen (appartement), staande en gelegen te Enschede aan [adres 2] , kadastraal bekend [gemeente] sectie [yyyy] .
Ter onderbouwing van haar verzoek heeft [gedaagde] gesteld dat zij een bedrag van in hoofdsom € 75.000,- te vermeerderen met incassokosten, rente en (proces)kosten van [eiser] te vorderen heeft uit hoofde van geldlening dan wel onverschuldigde betaling.
2.2.
In haar verzoekschrift vermeldde [gedaagde] dat er geen termijn behoefde te worden bepaald waarbinnen de eis in hoofdzaak aanhangig gemaakt diende te worden, omdat het geschil tussen partijen reeds aanhangig is bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, locatie Arnhem.
2.3.
De voorzieningenrechter heeft op 20 januari 2017 dat verlof verleend ‘gelijk verzocht’.
2.4.
Op grond van voormeld verlof heeft [gedaagde] op 20 januari 2017 conservatoir beslag laten leggen op de onder 2.1 genoemde registergoederen.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert samengevat - de opheffing van alle door [gedaagde] ten laste van [eiser] gelegde beslagen, alsmede een verbod voor [gedaagde] om - op straffe van verbeurte van een dwangsom - over te gaan tot hernieuwde beslaglegging zolang ter zake de vordering die zij op [eiser] pretendeert te hebben geen in kracht van gewijsde gegane uitspraak is gewezen. Tot slot vordert [eiser] [gedaagde] te veroordelen in de kosten van dit geding.
3.2.
Daartoe stelt [eiser] dat [gedaagde] geen vordering op [eiser] heeft. [eiser] is geen lening bij [gedaagde] aangegaan. Door partijen wordt over de beweerde vordering geprocedeerd. Wat [gedaagde] niet in haar verzoekschrift tot het verkrijgen van verlof heeft vermeld, maar wat in deze wel relevant is, is dat de rechtbank Overijssel, locatie Almelo, de vordering van [gedaagde] bij vonnis van
4 december 2013 heeft afgewezen. Daarmee heeft [gedaagde] niet alleen in strijd gehandeld met artikel 21 van het wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv), maar heeft zij de voorzieningenrechter tevens misleid, aldus [eiser] . Dit vormt volgens [eiser] reeds voldoende grond om de ten laste van [eiser] gelegde beslagen op te heffen. Daarnaast geldt dat, nu de vordering in eerste aanleg is afgewezen, voldoende summierlijk is aangetoond dat [gedaagde] geen vordering op [eiser] heeft. Door [gedaagde] zijn geen nieuwe dan wel andere omstandigheden gesteld die een nieuw licht op de procedure en de stellingen van [gedaagde] bieden. Het feit dat de woning van [eiser] te koop staat vormt geen nieuwe omstandigheid. Ook om deze reden dienen de beslagen opgeheven te worden, zo stelt [eiser] .
3.3.
[gedaagde] voert verweer.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De voorzieningenrechter overweegt als volgt.
Op een verzoek om verlof tot het leggen van conservatoir beslag wordt ingevolge artikel 700 lid 2 Rv beslist na ‘summier onderzoek’. Dit betekent dat de voorzieningenrechter doorgaans op het verzoek beslist zonder de gerekwestreerde te horen. In de regel mag, en in de praktijk zal, de voorzieningenrechter afgaan op de mededelingen van de verzoeker en de door hem overgelegde stukken. Uit het summiere karakter van het onderzoek volgt dat de verzoeker de voorzieningenrechter van alle voor de beslissing relevante feiten en omstandigheden dient te voorzien, waarbij de voorzieningenrechter erop moet kunnen vertrouwen dat de verzoeker hem volledig en naar waarheid inlicht. In dat kader is van belang dat artikel 21 Rv als volgt luidt:
‘Partijen zijn verplicht de voor de beslissing van belang zijnde feiten volledig en naar waarheid aan te voeren. Wordt deze verplichting niet nageleefd, dan kan de rechter daaruit de gevolgtrekking maken die hij geraden acht’.
In de beslagsyllabus van augustus 2016 is met betrekking tot artikel 21 Rv onder onderdeel A, punt 2 vermeld dat indien deze verplichting niet wordt nageleefd, de rechter daaruit de gevolgtrekking kan maken die hij geraden acht en dat dit ook geldt ook bij een beslagrekest (vergelijk HR 25 maart 2011, LJN: BO9675). Zo dient in het beslagrekest melding gemaakt te worden van alle in Nederland of in het buitenland lopende, doorlopen of beëindigde procedures die relevant zijn voor een goede beoordeling van de zaak (…).
4.2.
[gedaagde] stelt zich onder verwijzing daar voor vermelde passage uit de beslagsyllabus op het standpunt dat daaruit enkel blijkt dat melding gemaakt moet worden van lopende, doorlopen of beëindigde procedures. Verdere informatievoorziening is geen vereiste en doorgaans overbodig. Dit kan mede worden afgeleid uit het feit dat de secretaris van de rechtbank in het telefonische contact dat na binnenkomst van het verzoekschrift met de advocaat van [gedaagde] heeft plaatsgevonden, geen vragen heeft gesteld over beide gerechtelijke procedures. [gedaagde] is dan ook van mening dat zij alle van belang zijnde feiten voor het verkrijgen van verlof volledig en naar waarheid heeft vermeld in het verzoekschrift, te meer daar zij daarin twee keer heeft benoemd dat over de vordering van [gedaagde] wordt geprocedeerd bij Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. Uit deze mededeling en het feit dat er verlof voor het leggen van conservatoir beslag wordt gevraagd, blijkt dat haar vordering in eerste aanleg is afgewezen. Immers, als de vordering in eerste aanleg was toegewezen had [gedaagde] doorgaans een executoriale titel in handen gehad, waarmee zij executoriaal beslag kon laten leggen.
4.3.
De voorzieningenrechter onderschrijft het door [gedaagde] in deze ingenomen standpunt niet. De verplichting ex artikel 21 Rv om voor de beslissing van belang zijnde feiten
volledigen naar waarheid aan te voeren, brengt naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet alleen het benoemen van in dit geval de bij het hof lopende procedure met zich mee, maar tevens het vermelden van de afloop van de procedure in eerste aanleg. Van de voorzieningenrechter kan niet worden verlangd dat hij uit de in het verzoekschrift verstrekte informatie het wellicht voor de hand liggende, maar niet enig mogelijke verloop van de procedure afleidt. Het had dan ook op de weg van [gedaagde] gelegen om de beslagrechter te over de afloop van de procedure in eerste aanleg informeren, teneinde deze een zo volledig mogelijk beeld van de (rechts)verhouding van partijen te geven. Nu deze voor de beslissing van de beslagrechter van belang zijnde informatie door [gedaagde] is achtergehouden en zij niet aannemelijk heeft gemaakt dat de beslagrechter in het geval deze informatie wel was verstrekt evenzeer verlof tot het leggen van beslag zou hebben gegeven, zal de voorzieningenrechter de beslagen die [gedaagde] op grond van de onvoldoende onderbouwde beslagverzoeken heeft gelegd, opheffen.
4.4.
[gedaagde] beroept zich op een arrest van de Hoge Raad, waaruit volgt dat de omstandigheid dat de vordering die de beslaglegger stelt te hebben in een vonnis of arrest, waartegen een rechtsmiddel is ingesteld, is afgewezen, niet zonder meer het oordeel rechtvaardigt dat het door de beslaglegger ingeroepen recht ondeugdelijk is. (HR 17 april 2015, ECLI:NL:HR:2015:1074).
4.5.
Gelet op het overwogene onder 4.3 is de afwijzing in eerste aanleg van de door [gedaagde] gepretendeerde vordering niet het enige aspect dat de voorzieningenrechter thans laat meewegen bij het oordeel dat de beslagen opgeheven dienen te worden. Het beroep van [gedaagde] op genoemd arrest leidt dan ook niet tot een ander oordeel.
4.6.
Gelet op de ernst van het verzuim, ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding voor het honoreren het verzoek van [gedaagde] , om het verzuim dat de schending van artikel 21 Rv met zich brengt ex artikel 705 lid 3 juncto 438 lid 2 Rv te herstellen.
4.7.
De vordering van [eiser] om [gedaagde] te verbieden over te gaan tot hernieuwde beslaglegging, zolang ter zake de vordering die zij op [eiser] pretendeert te hebben geen in kracht van gewijsde gegane uitspraak is gewezen, zal als een te verstrekkende maatregel worden afgewezen. Indien en voor zover [gedaagde] besluit om opnieuw een verzoekschrift tot het leggen van conservatoir beslag in te dienen en daarbij voldoet aan de ex artikel 21 Rv op haar rustende informatieplicht, die met zich brengt dat in ieder geval het door deze rechtbank tussen partijen gewezen vonnis van 4 december 2013, het tussenvonnis van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 19 juli 2016 en het onderhavige vonnis en de daarin genomen beslissingen in het verzoekschrift dienen te worden vermeld, zal de beslagrechter met inachtneming van alle voor de beoordeling relevante informatie een beslissing kunnen nemen.
4.8.
[gedaagde] zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eiser] worden begroot op:
- dagvaarding € 102,76
- griffierecht 287,00
- salaris advocaat
816,00
Totaal € 1.205,76

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
heft op de onder 2.3. van dit vonnis vermelde, ten laste van [eiser] gelegde conservatoire beslagen,
5.2.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van [eiser] tot op heden begroot op € 1.205,76,
5.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.E. Zweers en in het openbaar uitgesproken op 16 februari 2017. [1]

Voetnoten

1.type: