ECLI:NL:RBOVE:2017:853

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
7 februari 2017
Publicatiedatum
22 februari 2017
Zaaknummer
C/08/195850 / KG ZA 16-441
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • G.G. Vermeulen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing vordering tot verlening huurrecht van de voormalige echtelijke woning in kort geding

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Overijssel op 7 februari 2017, vorderde eiser, een voormalige echtgenoot, dat gedaagde, zijn ex-vrouw, de voormalige echtelijke woning zou verlaten en het huurrecht aan hem zou worden toegescheiden. De partijen, die sinds 1995 een relatie hadden en op 17 juli 2004 in Polen waren getrouwd, waren in maart 2016 gescheiden. De rechtbank had bepaald dat het hoofdverblijf van hun dochter bij gedaagde zou zijn. Eiser stelde dat hij recht had op de woning, omdat hij deze naar eigen inzicht had ingericht en er afspraken waren gemaakt over het huurrecht. Gedaagde betwistte dit en voerde aan dat er geen spoedeisend belang was, aangezien eiser al sinds oktober 2016 bij een buurvrouw verbleef.

Tijdens de zitting op 24 januari 2017 hebben beide partijen hun standpunten toegelicht. Eiser stelde dat de situatie voor hun dochter, die onder druk stond door de echtscheiding, verbeterd moest worden door samen in de woning te wonen. Gedaagde voerde aan dat er geen schriftelijke afspraken waren gemaakt over het verblijf van eiser in de woning en dat de situatie niet zo urgent was dat een voorlopige voorziening noodzakelijk was. De voorzieningenrechter oordeelde dat eiser onvoldoende had aangetoond dat er een spoedeisend belang was en dat hij een bodemprocedure moest afwachten. De vorderingen van eiser werden afgewezen en de proceskosten werden gecompenseerd, waarbij iedere partij zijn eigen kosten droeg.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Almelo
zaaknummer / rolnummer : C/08/195850 / KG ZA 16-441
Vonnis in kort geding van 7 februari 2017
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
eisende partij, hierna te noemen [eiser] ,
advocaat: mr. M.F.J. Martens te 's-Hertogenbosch,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde partij, hierna te noemen [gedaagde] ,
advocaat: mr. I. Mercanoglu te Almelo.

1.De procedure

1.1.
Partijen zijn vrijwillig verschenen op basis van de door [eiser] overgelegde concept dagvaarding. [eiser] heeft ter voorbereiding van de mondelinge behandeling nog producties in het geding gebracht.
1.2.
De zaak is behandeld ter zitting van 24 januari 2017.
[eiser] is in persoon verschenen, bijgestaan door zijn advocaat.
[gedaagde] is eveneens in persoon verschenen, bijgestaan door haar advocaat.
1.3.
Partijen hebben hun standpunten laten toelichten door hun advocaat.
De griffier heeft aantekeningen gemaakt van hetgeen ter zitting is besproken.
1.4.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten en het geschil

2.1.
Als enerzijds gesteld en anderzijds niet of onvoldoende betwist en op grond van de inhoud van overgelegde bescheiden, voor zover niet bestreden, staat het volgende tussen partijen vast:
- Partijen zijn voormalige echtelieden. Zij hadden sinds 1995 een affectieve relatie met elkaar en uit deze relatie is [2001] te [land] geboren de dochter van partijen, [X] . Partijen zijn op 17 juli 2004 te Polen met elkaar gehuwd.
- Bij beschikking van deze rechtbank van 4 maart 2016 is onder meer de echtscheiding uitgesproken en is bepaald dat het hoofdverblijf van [X] bij [gedaagde] zal zijn. De beschikking is op 21 november 2016 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand van ’s-Gravenhage.
- Aan het begin van de echtscheidingsprocedure hebben partijen gesproken over het gebruik van de echtelijke woning en het huurrecht na de echtscheiding. Het betreft de woning aan de [adres] te [plaats] . De huurovereenkomst met woningcorporatie Viverion is destijds door beide partijen ondertekend.
- Rond het uitspreken van de echtscheiding is de relatie tussen partijen weer goed geweest totdat [gedaagde] [eiser] medio oktober 2016 op straat zette met een gedeelte van zijn kleding. Een dag later waren de sloten van de woning door [gedaagde] vervangen.
- [eiser] heeft hierop onderdak gezocht (en gevonden) bij derden.
2.2.
[eiser] vordert, kort weergegeven, bij wijze van voorlopige voorziening te bepalen dat [gedaagde] de woning aan de [adres] te [plaats] zal verlaten en verlaten zal houden tot aan het moment waarop het huurrecht van de echtelijke woning aan [eiser] is toegescheiden, op straffe van een dwangsom en onder de verplichting de nieuwe set sleutels aan [eiser] af te geven. [eiser] heeft hiertoe het volgende aangevoerd. [eiser] woont thans bij een buurvrouw op een kamertje. Partijen zijn destijds overeengekomen dat [eiser] na de echtscheiding in de woning zou blijven wonen. [eiser] heeft de woning naar eigen welbevinden ingericht met een grote hobbyzolder voor hem.
Omtrent het huurrecht van de woning zou een en ander worden verwerkt in het echtscheidingsverzoek en/of de latere stukken. [eiser] heeft op kantoor van de advocaat van [gedaagde] ook een referteverklaring ondertekend waarin het huurrecht aan hem wordt toegescheiden. [eiser] heeft echter niet de beschikking over die referteverklaring want die ligt in de woning en [eiser] mag de woning niet in. Blijkbaar is er later een andere referteverklaring ingezonden. Omtrent het huurrecht is door de rechtbank in de echtscheidingsprocedure geen beslissing genomen.
Sinds half oktober is er sprake van een onrustige situatie voor [X] en [eiser] wil voor haar een rustpunt creëren, door met [X] samen in de woning te gaan wonen. [gedaagde] maakt namelijk steeds ruzie met [X] en [X] is op donder dag 1 december zelfs uit huis gezet door [gedaagde] . Even later is zij geslagen door [gedaagde] . Door [X] en [eiser] is aangifte gedaan en ook is Veilig Thuis ingeschakeld. [X] sluit zich steeds op op haar kamer en op school gaat het minder met de prestaties van [X] .
De relatie tussen [X] en [eiser] is wel blijvend goed.
2.3.
[gedaagde] heeft geconcludeerd tot afwijzing van de vordering. Zij heeft het door [eiser] gestelde betwist en het volgende verweer gevoerd, kort samengevat.
Er is geen sprake van spoedeisend belang. Dit speelt al vanaf oktober en we zijn nu vier maanden verder. [eiser] dient een bodemprocedure te starten.
Anders dan [eiser] stelt was het niet de bedoeling van partijen dat [eiser] in de woning zou verblijven. Daar zijn ook geen schriftelijke afspraken over gemaakt, al is er destijds wel over gesproken. [X] zou haar hoofdverblijf hebben bij [gedaagde] en het ligt voor de hand dat dat in de voormalige echtelijke woning is.
[X] is één dag van huis gelopen. [X] wordt onder druk gezet door [eiser] en dat levert problemen op. Dat het minder gaat met de prestaties van [X] op school wordt erkend. [gedaagde] wil graag met [X] blijven wonen in de woning.

3.De beoordeling

3.1.
[eiser] heeft aangekondigd in een boedelscheidingsprocedure het huurrecht te vorderen en daarop vooruitlopend vordert hij bij wijze van voorlopige voorziening dat [gedaagde] de woning alvast zal moeten verlaten zodat hij de woning met [X] kan bewonen.
3.2.
[gedaagde] heeft onder meer het verweer gevoerd dat er geen sprake is van een spoedeisend belang en dat verweer treft doel.
Vast staat dat [eiser] reeds vanaf oktober 2016 elders onderdak heeft gevonden. Vanaf november 2016 heeft hij een kamer bij een buurvrouw. Hij heeft geen persoonlijke omstandigheden aangevoerd op grond waarvan hij reeds nu, vooruitlopend op een bodemprocedure en bij wijze van voorlopige voorziening, de beschikking over de woning zou moeten hebben. De drijfveer voor [eiser] is het op korte termijn creëren van een rustige omgeving voor [X] . De stellingen van [eiser] op dat punt (blijvende ruzie met [gedaagde] , last hebben van de echtscheidingsperikelen) zijn door Maciekiewicz weersproken en/of in een ander daglicht geplaatst.
3.3.
Het is de voorzieningenrechter onvoldoende gebleken dat de situatie rond [X] thans zodanig is dat in het belang van [X] , bij wijze van voorlopige voorziening, moet worden beslist dat [eiser] in de woning dient te wonen ten koste van [gedaagde] .
Er is geen sprake van de situatie dat van [eiser] niet kan worden gevergd dat hij een bodemprocedure afwacht. De gevorderde voorlopige voorzieningen zullen dan ook worden afgewezen.
3.4.
De voorzieningenrechter ziet aanleiding de proceskosten te compenseren.

4.De beslissing in kort geding

De voorzieningenrechter
I. Wijst de vorderingen van [eiser] af.
II. Compenseert de proceskosten in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.G. Vermeulen, voorzieningenrechter, en in het openbaar uitgesproken op 7 februari 2017.