ECLI:NL:RBOVE:2017:868

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
17 februari 2017
Publicatiedatum
23 februari 2017
Zaaknummer
C/08/196692 / HA RK 17-12
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
  • M.H.S. Lebens - de Mug
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bepaling griffierecht in deelgeschilprocedure en verzet tegen griffierecht

In deze beschikking van de Rechtbank Overijssel, zittingsplaats Zwolle, werd op 17 februari 2017 uitspraak gedaan in een zaak waarin verzoeker, vertegenwoordigd door advocaat mr. M.F. Hartman, verzet aantekende tegen de vaststelling van het griffierecht door de griffier van de rechtbank. De zaak betreft een verzoek ex artikel 1019w Rv, ingediend door verzoeker tegen Stichting Isala Klinieken, met betrekking tot een vermeende tekortkoming door een chirurg. Verzoeker had een deelgeschilprocedure aangespannen en de griffier had het griffierecht vastgesteld op € 885,00, uitgaande van een vordering van bepaalde waarde van € 15.352,50.

Verzoeker was het niet eens met deze vaststelling en stelde dat de omstandigheid dat de vordering in potentie meer dan € 25.000,00 bedraagt, niet betekent dat het griffierecht op basis van die waarde moet worden vastgesteld. De rechtbank overwoog dat het griffierecht wordt berekend over de gevorderde hoofdsom, inclusief eventuele rente en buitengerechtelijke kosten, maar dat proceskosten niet meetellen voor de bepaling van het griffierecht. De rechtbank concludeerde dat het griffierecht voor deze procedure op € 288,00 moest worden vastgesteld, omdat het verzoek van onbepaalde waarde was. De rechtbank verklaarde het verzet gegrond en bepaalde dat het teveel betaalde griffierecht door verzoeker moest worden teruggestort.

Deze uitspraak benadrukt het belang van de juiste toepassing van de regels omtrent griffierechten in deelgeschilprocedures en bevestigt dat de griffier niet door de vordering heen mag kijken bij het vaststellen van het griffierecht.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Zwolle
zaaknummer / rekestnummer: C/08/196692 / HA RK 17-12
Beschikking van 17 februari 2017
in de zaak van
[verzoeker],
wonende te Amsterdam,
verzoeker,
advocaat mr. M.F. Hartman te Amsterdam,
tegen
DE GRIFFIER VAN DE RECHTBANK OVERIJSSEL, TEAM KANTON/HANDEL,
zetelend te Zwolle,
verweerder.
Partijen zullen hierna [verzoeker] en de griffier worden genoemd

1.De procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het op 16 januari 2017 ontvangen verzetschrift als bedoeld in artikel 29 Wgbz
  • het verweerschrift van 19 januari 2017
  • de brief van de zijde van [verzoeker] van 2 februari 2017 waarin wordt bevestigd dat hij het verzet handhaaft en afziet van het recht om gehoord te worden.

2.De beoordeling

2.1.
Op 16 december 2016 is ter griffie van deze rechtbank van de zijde van [verzoeker] ontvangen een tegen Stichting Isala Klinieken gericht verzoek ex artikel 1019w Rv (deelgeschilprocedure).
Het verzoek is geregistreerd onder zaaknummer: C/08/195392 / HA RK 16-188.
In het verzoekschrift wordt verzocht:
 te bepalen dat binnen de muren van het door verweerster geëxploiteerde ziekenhuis door de chirurg [X] toerekenbaar tekort is geschoten jegens verzoeker door bij verzoeker een thoracale sympathectomie te verrichten ondanks het ontbreken van een indicatie en/of het ontbreken van toestemming voor deze ingreep door een gebrek aan informed consent;
 te bepalen dat gelet op het bepaalde in artikel 7:462 BW verweerster hiervoor mede aansprakelijk is;
 de kosten als bedoeld in artikel 1019aa, lid 1 Rv te begroten en verweerster te veroordelen tot betaling daarvan.
In het lichaam van het verzoekschrift is een specificatie gegeven van de kosten die voor verzoeker naar verwachting zullen zijn verbonden aan het indienen en de behandeling van het verzoek, neerkomend op een totaal van € 15.352,50.
2.2.
De griffier heeft het griffierecht vastgesteld op € 885,00, uitgaande van een vordering van bepaalde waarde van € 15.352,50 en, aldus de griffier, vallend onder de categorie “zaken met een verzoek met een beloop van niet meer dan € 100.000,00.”.
2.3.
Verzoeker kan zich met deze vaststelling van (de hoogte van) het griffierecht niet verenigen.
2.4.
De rechtbank overweegt dat het griffierecht wordt berekend over de gevorderde hoofdsom(men), inclusief gevorderde rente en buitengerechtelijke kosten (mits de hoogte daarvan bepaald is). Eventueel gevorderde proceskosten tellen niet mee voor de vaststelling van de hoogte van het griffierecht, ook niet als zij een (bepaalde) waarde vertegenwoordigen die (vele malen) hoger is dan het liquidatietarief dat in zijn algemeenheid bij proceskostenveroordelingen wordt gehanteerd.
2.5.
Uit het bepaalde in artikel 1019aa lid 1 Rv volgt dat de rechter de (redelijke) kosten begroot die verzoeker bij de behandeling van het verzoek heeft moeten maken. Met deze bepaling wordt afgeweken van de ‘reguliere’ proceskostenveroordeling als voorzien in artikel 289 Rv. Ondanks de omstandigheid dat de kosten in artikel 1019aa lid 2 Rv worden aangeduid als kosten als bedoeld in artikel 6:96 lid 2 BW, betreffen deze kosten voor de deelgeschilprocedure waar zij betrekking op hebben in materiële zin proceskosten. Net als ‘reguliere’ proceskosten tellen deze kosten niet mee ter bepaling van de hoogte van het griffierecht. Een andere interpretatie zou aan doel en strekking van de deelgeschilprocedure te veel afbreuk doen. Het baseren van de hoogte van het griffierecht op de hoogte van de kosten die iemand in verband met de deelgeschilprocedure moet maken strookt immers niet met het laagdrempelige karakter van deze procedure.
2.6.
Overigens stelt [verzoeker] in zijn verzetschrift terecht dat de omstandigheid dat de vordering in potentie meer dan € 25.000,00 bedraagt niet betekent dat het griffierecht reeds daarom moet worden vastgesteld op basis van een vordering van bepaalde waarde van (minstens) dat bedrag.
Bij de berekening van het griffierecht in een verzoek moet worden aangeknoopt bij (het bedrag van) het verzoek waarover de rechter dient te beslissen. Daarbij biedt de wet geen ruimte voor een andere dan de formele uitleg van de vordering en mag de griffier bij de bepaling van het griffierecht niet door de vordering heen kijken (vgl. HR 27 september 2002, NJ 2002, 533). Hoewel bedoelde jurisprudentie dateert uit de periode waarin de Wet tarieven in burgerlijke zaken nog van toepassing was, zijn er geen aanwijzingen dat binnen de huidige wettelijke regeling, de Wgbz, een ander uitgangspunt dient te worden gehanteerd.
In het petitum van het verzoek is slechts verzocht om - kort gezegd - te bepalen dat de chirurg toerekenbaar tekort is geschoten en dat Stichting Isala Klinieken daarvoor mede aansprakelijk is. Dit betreft een verzoek van onbepaalde waarde.
2.7.
Het voorgaande leidt tot het oordeel dat het griffierecht moet worden vastgesteld op het griffierecht voor natuurlijke personen, tarief ‘onbepaalde waarde’, zijnde € 288,00. Voor zover door [verzoeker] het meerdere is betaald, dient dit verschil te worden teruggestort.

3.De beslissing

De rechtbank
3.1.
verklaart het verzet gegrond,
3.2.
bepaalt dat het griffierecht moet worden vastgesteld op € 288,00,
3.3.
bepaalt dat voor zover door [verzoeker] het meerdere is betaald, dit verschil dient te worden teruggestort.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.H.S. Lebens - de Mug en in het openbaar uitgesproken op 17 februari 2017.