In deze beschikking van de Rechtbank Overijssel, zittingsplaats Zwolle, werd op 17 februari 2017 uitspraak gedaan in een zaak waarin verzoeker, vertegenwoordigd door advocaat mr. M.F. Hartman, verzet aantekende tegen de vaststelling van het griffierecht door de griffier van de rechtbank. De zaak betreft een verzoek ex artikel 1019w Rv, ingediend door verzoeker tegen Stichting Isala Klinieken, met betrekking tot een vermeende tekortkoming door een chirurg. Verzoeker had een deelgeschilprocedure aangespannen en de griffier had het griffierecht vastgesteld op € 885,00, uitgaande van een vordering van bepaalde waarde van € 15.352,50.
Verzoeker was het niet eens met deze vaststelling en stelde dat de omstandigheid dat de vordering in potentie meer dan € 25.000,00 bedraagt, niet betekent dat het griffierecht op basis van die waarde moet worden vastgesteld. De rechtbank overwoog dat het griffierecht wordt berekend over de gevorderde hoofdsom, inclusief eventuele rente en buitengerechtelijke kosten, maar dat proceskosten niet meetellen voor de bepaling van het griffierecht. De rechtbank concludeerde dat het griffierecht voor deze procedure op € 288,00 moest worden vastgesteld, omdat het verzoek van onbepaalde waarde was. De rechtbank verklaarde het verzet gegrond en bepaalde dat het teveel betaalde griffierecht door verzoeker moest worden teruggestort.
Deze uitspraak benadrukt het belang van de juiste toepassing van de regels omtrent griffierechten in deelgeschilprocedures en bevestigt dat de griffier niet door de vordering heen mag kijken bij het vaststellen van het griffierecht.