4.4.In dit geval kan niet tot het oordeel worden gekomen dat [eiser] bij het aangaan van de huurovereenkomst mocht verwachten dat [gedaagde] niet ingeschreven zou blijven op het adres van het appartement en dat hij bijgevolg zonder beperking aanspraak zou hebben huurtoeslag. Daarvoor is het volgende redengevend.
4.4.1.Tussen partijen staat vast dat zij allebei in 2010 in penibele financiële omstandigheden verkeerden. In het geval van [eiser] is dit geresulteerd in een gedwongen verkoop van zijn woning, met als gevolg dat hij en zijn partner [A] dakloos raakten. [gedaagde] was toentertijd door het verlies van zijn baan eveneens niet meer in staat om de lasten van zijn appartement volledig op te brengen en kampte met betalingsachterstand op zijn hypotheekschuld.
4.4.2.Eind september 2010 zijn partijen een tijdelijke huurovereenkomst aangegaan, als gevolg waarvan [eiser] en zijn partner [A] in het appartement van [gedaagde] zijn gaan wonen en [gedaagde] bij zijn vader is ingetrokken. Ter zitting is gebleken dat beide partijen die situatie ook als tijdelijk hebben bedoeld, onder meer om te bekijken of [gedaagde] met één jaar weer in staat was om de lasten van zijn appartement volledig op te brengen, zonder dat hij van [eiser] huur ontving. [eiser] heeft immers ter zitting onderschreven dat de tijdelijke duur van de huurovereenkomst er mede toe strekte om te bezien of het appartement na ommekomst van dat jaar ‘nog beschikbaar zou zijn’.
4.4.3.De tijdelijkheid van de huurrelatie blijkt ook uit de door partijen opgestelde huurovereenkomst, gezien de benaming van
‘tijdelijk huurcontract’, de daarin vastgelegde duur van één jaar en het aankruisen van de vermelding van
‘dat verhuurder verhuurt (…) tijdelijk (…) om de woning na terugkeer weer zelf te gaan bewonen’. Onweersproken is voorts dat [gedaagde] het appartement gedeeltelijk gemeubileerd ter beschikking heeft gesteld en aldus een gedeelte van zijn inboedel heeft achtergelaten. Daarnaast is onomstreden dat [gedaagde] met medeweten en medewerking van [eiser] het adres van het appartement is blijven gebruiken als postadres.
4.4.4.Al voormelde feitelijkheden wijzen met nadruk op een tijdelijke oplossing in familiaire kring, die bedoeld was om zowel het huisvestingsprobleem van [eiser] en [A] als ook het financieel probleem van [gedaagde] weg te nemen.
4.4.5.Uit het gebruik van het adres van het appartement door [gedaagde] als postadres kan bezwaarlijk een andere conclusie volgen dan dat [eiser] wist, althans redelijkerwijs moest begrijpen, dat [gedaagde] tegenover derden zou suggereren dat hij nog woonachtig zou zijn op dat adres. [eiser] heeft in dat verband niet weersproken dat [gedaagde] vanwege de aftrek van de door hem, [gedaagde] , betaalde hypotheekrente op het adres van het appartement ingeschreven diende te zijn. Uit de omstandigheid dat [eiser] heeft erkend dat [gedaagde] zijn post op het adres van het appartement liet bezorgen en welke post [eiser] vervolgens steeds afgaf op het verblijfadres van [gedaagde] bij diens vader, leidt de kantonrechter af dat het [eiser] niet zal zijn ontgaan dat onder die (door)bezorgde post ook poststukken zijn geweest van instanties als de belastingdienst.
4.4.6.Uit een en ander volgt dat [eiser] al redelijkerwijs rekening had te houden met dat [gedaagde] tijdens diens afwezigheid diens inschrijving op het adres van het appartement zou handhaven.
4.4.7.[gedaagde] heeft daarenboven expliciet aangevoerd dat dit ook zo met hem is besproken, waartoe hij heeft verwezen naar de door hem overgelegde verklaringen van zijn vader en zijn zus, zoals hiervoor weergegeven. Ook indien deze verklaringen vanwege hun familierelatie met [gedaagde] met behoedzaamheid worden beschouwd, kan daarin geen steun worden gevonden voor de stelling van [eiser] dat tussen partijen is afgesproken dat hij (wel) huurtoeslag zou aanvragen en dat hij daarin is bevestigd door [gedaagde] vader die werkzaam was/is op de afdeling Toeslagen van de belastingdienst. [eiser] heeft die verklaringen alleen in algemene bewoordingen betwist, terwijl in het door hem aangehaalde artikel 2 van de huurovereenkomst bepaald geen bevestiging kan worden gelezen voor een afspraak als gesteld of een verwachting ter zake. Uit het gegeven dat de bewoning / huur van het appartement uiteindelijk tot 1 december 2013 heeft geduurd, kan die verwachting evenmin volgen.
4.4.8.Dat [eiser] niet heeft hoeven aannemen dat [gedaagde] op het adres van het appartement ingeschreven zou blijven en dat hij bijgevolg door die gehandhaafde inschrijving niet heeft hoeven verwachten dat hij niet in aanmerking zou komen voor huurtoeslag, steunt aldus op alleen zijn eigen stellingen en vindt weerlegging in wat hiervoor is overwogen. Desgevraagd naar zijn bewijs(on)mogelijkheden heeft [eiser] ter zitting gesteld dat al wat ter zake dienend is, is ingebracht.
4.4.9.Gelet op wat hiervoor is overwogen, is de kantonrechter van oordeel dat [eiser] er niet in is geslaagd aannemelijk te maken dat hij handhaving van de inschrijving van [gedaagde] op het adres niet heeft hoeven verwachten. Het kan anders zijn, maar daarvoor is dan nader bewijs noodzakelijk. Tot levering daartoe zal [eiser] echter niet worden toegelaten nu een voldoende gespecificeerd bewijsaanbod ontbreekt en de kantonrechter geen aanleiding ziet om [eiser] ambtshalve bewijs op te dragen.