ECLI:NL:RBOVE:2017:898

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
22 februari 2017
Publicatiedatum
28 februari 2017
Zaaknummer
C/08/197113 / KG ZA 17-24
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen dwangbevel en opheffing van gerechtelijke bewaring in belastingzaak

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Overijssel op 22 februari 2017 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een eiser en de Ontvanger van de Belastingdienst Enschede. De eiser had verzet aangetekend tegen een dwangbevel dat op 22 december 2016 was uitgevaardigd door de Ontvanger, in verband met een naheffingsaanslag omzetbelasting voor het jaar 2011. De totale vordering bedroeg € 14.414,--. De Ontvanger had op basis van dit dwangbevel executoriaal beslag gelegd op een auto van de eiser, die in gerechtelijke bewaring was gegeven.

De eiser vorderde in het kort geding onder andere dat het verzet tegen het dwangbevel gegrond zou worden verklaard en dat de gerechtelijke bewaring van de auto zou worden opgeheven. De voorzieningenrechter oordeelde echter dat de dagvaarding tot het instellen van verzet tegen de tenuitvoerlegging van een dwangbevel alleen in een bodemprocedure kan worden uitgebracht, waardoor de eiser niet ontvankelijk werd verklaard in zijn vordering tot opheffing van het dwangbevel.

Wat betreft de vordering tot opheffing van de gerechtelijke bewaring, oordeelde de voorzieningenrechter dat de Ontvanger voldoende aannemelijk had gemaakt dat er vrees voor verduistering bestond. De voorzieningenrechter wees erop dat de eiser zijn zakelijke activiteiten aan het afbouwen was en dat er sterke aanwijzingen waren dat hij de in bewaring genomen auto aan verhaal zou kunnen onttrekken. De vordering tot opheffing van de gerechtelijke bewaring werd dan ook afgewezen, en de eiser werd veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Almelo
zaaknummer / rolnummer: C/08/197113 / KG ZA 17-24 (ib)
Vonnis in kort geding van 22 februari 2017
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
eiser, verder te noemen [eiser] ,
advocaat mr. J. van Berk te Nijmegen,
tegen
de publiekrechtelijke rechtspersoon
DE ONVANGER VAN DE BELASTINGDIENST ENSCHEDE,
gevestigd te Enschede,
gedaagde, verder te noemen de Ontvanger,
in persoon verschenen,

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding met producties,
  • de aanvullende producties van de zijde van [eiser] ,
  • de producties van de zijde van de Ontvanger,
  • de mondelinge behandeling,
  • de pleitnota van de Ontvanger.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Op 22 december 2016 heeft de Ontvanger met toepassing van versnelde invordering een dwangbevel tegen [eiser] uitgevaardigd voor een op 22 december 2016 door de Inspecteur opgelegde Naheffingsaanslag Omzetbelasting voor het jaar 2011 (hierna: de naheffingsaanslag). De totale vordering bedraagt € 14.414,--.
2.2.
De Ontvanger heeft op grond van dit dwangbevel op 22 december 2016 ten laste van [eiser] executoriaal beslag doen leggen op een personenauto van het merk
[A] met kenteken [XX] , kleur grijs (hierna: de auto). De auto is in gerechtelijke bewaring gegeven.
2.3.
Op 11 januari 2017 is namens [eiser] bezwaar gemaakt tegen de naheffingsaanslag. Tevens werd verzocht om uitstel van betaling.
2.4.
Bij brief van 12 januari 2017 is namens [eiser] de Ontvanger verzocht om uitleg te geven over de door de Ontvanger gestelde gegronde vrees voor verduistering. Daarnaast werd verzocht om de gerechtelijke bewaring op te heffen en de aangekondigde executie stop te zetten.
2.5.
Bij mailbericht van 17 januari 2017 heeft de Inspecteur naar aanleiding van het namens [eiser] gemaakte bezwaar op 11 januari 2017 zijn brief van 12 december 2016 met als onderwerp “Naheffingsaanslag omzetbelasting 2011” als bestand (bijlage) naar de advocaat van [eiser] gezonden. Tevens is meegedeeld dat wordt verzocht het bezwaar voor 15 februari 2017 aan te vullen met gronden.
2.6.
Bij brief van 23 januari 2017 heeft de Ontvanger naar aanleiding van voornoemd schrijven van 12 januari 2017 van de advocaat van [eiser] , de advocaat van [eiser] meegedeeld dat de aangekondigde executieverkoop van 26 januari 2017 geen doorgang zal vinden en dat de executie wordt opgeschort gedurende de behandeling van voornoemde brief van 12 januari 2017.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert samengevat weergegeven - dat:
I. het verzet tegen het dwangbevel gegrond te verklaren en het dwangbevel buiten effect te stellen,
II. de gerechtelijke bewaring van de auto op te heffen,
III. de Ontvanger te veroordelen in de kosten van dit geding,
3.2.
De Ontvanger voert gemotiveerd verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De voorzieningenrechter stelt voorop dat de dagvaarding tot het instellen van verzet tegen de tenuitvoerlegging van een dwangbevel alleen in een bodemprocedure kan worden uitgebracht en niet in een kort gedingprocedure. [eiser] zal dan ook niet ontvankelijk worden verklaard met betrekking tot het gevorderde onder 3.1. onder I. In onderhavige procedure liggen daarom alleen de onder 3.1. onder II. en III. vermelde vorderingen ter beoordeling.
4.2.
Voorts stelt de voorzieningenrechter vast dat, gelet op de brief van 23 januari 2017 van de Ontvanger, de aangekondigde executieverkoop niet is doorgegaan en dat de executie is opgeschort.
4.3.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft de Ontvanger, na afweging van hetgeen partijen over en weer hebben aangevoerd, de vrees voor verduistering voldoende aannemelijk gemaakt. Wat betreft de schuldpositie kan aan [eiser] worden toegegeven dat het hem vrij staat om rechtsmiddelen aan te wenden tegen belastingaanslagen, doch, gelet op het verhandelde ter zitting, kan de voorzieningenrechter zich, voorshands oordelend, niet aan de indruk onttrekken dat [eiser] hoofdzakelijk rechtsmiddelen tegen aanslagen aanwendt om daarmee te bereiken dat de voortgang in het heffings- en invorderingsproces wordt vertraagd. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft de Ontvanger de gegronde vrees voor verduistering dan ook mede kunnen baseren op deze handelwijze dan wel dit gedrag van [eiser] . Daarbij wordt in aanmerking genomen dat de potentiële belastingschuld enorm is, terwijl er niet of nauwelijks inkomsten tegenover staan. Bovendien heeft [eiser] tijdens de mondelinge behandeling ter zitting niet of nauwelijks feiten en omstandigheden aangedragen op grond waarvan voorlopig oordelend en marginaal toetsend zou kunnen worden geconcludeerd dat de in de naheffingsaanslag begrepen omzetbelasting in redelijkheid materieel niet verschuldigd is te achten. Daarbij wordt in ogenschouw genomen dat de naheffingsaanslag is gebaseerd op de door [eiser] toegestuurde uitwerking van zijn administratie. Daarnaast is op de door [eiser] overgelegde facturen ook het nodige aan te merken. Uit de wijze van factureren valt af te leiden dat [eiser] het niet zo nauw neemt met zijn verplichtingen jegens de Ontvanger. Ook een dergelijke werkwijze maakt de gegronde vrees voor verduistering naar het oordeel van de voorzieningenrechter aannemelijk.
4.4.
De vrees voor verduistering vloeit naar het oordeel van de voorzieningenrechter ook voort uit de omstandigheid dat er sterke aanwijzingen zijn dat [eiser] zijn zakelijke activiteiten drastisch aan het afbouwen is en dat meerdere [auto's] niet meer op zijn naam staan. [eiser] had in december 2016 nog (slechts) twee [auto's] op zijn naam staan, te weten de in beslag genomen auto en de […] . Laatstgenoemde auto is op 22 december 2016 geëxporteerd, hetgeen de conclusie rechtvaardigt dat er ernstig gevaar bestaat dat [eiser] de in bewaring genomen auto aan eventueel verhaal zal onttrekken.
4.5.
Gegeven deze vrees voor verduistering en het feit dat [A] naar zijn aard eenvoudig aan verhaal is te onttrekken, was de Ontvanger dan ook gerechtigd de in beslag genomen [A] in gerechtelijke bewaring te doen geven om de auto voor verhaal te behouden.
4.6.
De omstandigheid dat er op 8 februari 2017 kennelijk abusievelijk door de Inspecteur een uitstelbeschikking is verstuurd voor de naheffingsaanslag doet naar het oordeel van de voorzieningenrechter aan het vorenoverwogene niet af, aangezien de Ontvanger tijdens de mondelinge behandeling ter zitting heeft meegedeeld dat hij op basis van artikel 25.2.7A van de Leidraad Invordering 2008 gebruik zal maken van de mogelijkheid om (binnen vier maanden) nadere voorwaarden te stellen.
4.7.
Vorenstaande betekent dat er voorshands geen aanleiding is om de gerechtelijke bewaring op te heffen en dat de vordering in zoverre zal worden afgewezen.
4.8.
[eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van de Ontvanger worden begroot op € 618,-- aan verschotten (griffierecht).

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
Verklaart [eiser] niet ontvankelijk in zijn vordering als vermeld onder
3.1. onder I.
5.2.
Wijst de overige vorderingen van [eiser] af.
5.3.
Veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van de Ontvanger tot op heden begroot op € 618,--.
5.4.
Verklaart onderdeel 5.3. van dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. U. van Houten en in het openbaar uitgesproken op 22 februari 2017. [1]

Voetnoten

1.type: