In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Overijssel op 17 februari 2017 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een eiser, een ZZP-er in de ambulante hulpverlening, en ASR Schadeverzekering N.V. De eiser vorderde een voorschot van € 23.757,97 op een volledige schadevergoeding na een ongeval op 4 april 2016, waarbij hij van achteren werd aangereden door een door ASR verzekerde auto. ASR erkende de aansprakelijkheid, maar had al een bedrag van € 2.500,- aan de eiser betaald als voorschot op de schade. De eiser stelde dat hij door het ongeval klachten ervaart die zijn werkzaamheden belemmeren, en dat hij recht heeft op verdere schadevergoeding.
ASR voerde verweer en betwistte de vorderingen van de eiser, onder andere door te stellen dat er geen spoedeisend belang was en dat de eiser geen bewijs had geleverd van de door hem gestelde klachten en schade. De voorzieningenrechter oordeelde dat de eiser weliswaar een spoedeisend belang had, maar dat de vorderingen niet aannemelijk waren. De rechter verwees naar een deskundigenonderzoek dat aantoonde dat de impact van het ongeval gering was en dat er geen causaal verband kon worden vastgesteld tussen de klachten van de eiser en het ongeval. De vorderingen van de eiser werden afgewezen, en hij werd veroordeeld in de proceskosten van ASR, die op € 2.740,00 werden begroot.