4.3Het oordeel van de rechtbank
Poging doodslag of zware mishandeling
Vaststaat dat verdachte op 9 juli 2017 met een vuurwapen in de richting van [slachtoffer 1] heeft geschoten en [slachtoffer 1] daarbij in zijn bil heeft geraakt.
De rechtbank overweegt voorts het volgende.
Verdachte zat op genoemde datum met zijn familie, waaronder zijn vader en medeverdachte [medeverdachte] , op een terras in Enschede. Aangever [slachtoffer 1] kwam langs en spuugde in hun richting, wat als een ernstige belediging werd opgevat. Verdachte is vervolgens samen met zijn vader naar het adres van aangever gereden om verhaal te halen. Aanvankelijk bestond de confrontatie met [slachtoffer 1] uit woorden en slaan, maar nadat [slachtoffer 1] verdachte uitmaakte voor “hoerenzoon”, raakte verdachte emotioneel uit het lood en heeft hij een geladen vuurwapen gepakt en daar een aantal keren mee geschoten. Zowel tegenover de politie als ter zitting heeft verdachte verklaard dat hij tijdens het schieten steeds bewust naar beneden/de grond heeft gericht en slechts de bedoeling had om [slachtoffer 1] bang te maken.
De rechtbank is van oordeel dat het bewijs voor zowel opzet als voorwaardelijke opzet om [slachtoffer 1] te doden ontbreekt. Ook voor een aandeel van verdachtes vader of een ander in de schietpartij ontbreekt het bewijs.
De rechtbank overweegt in het bijzonder met betrekking tot de vraag of sprake is van voorwaardelijk opzet als volgt. Op grond van de in het dossier aanwezige getuigenverklaringen kan geen eenduidig beeld worden vastgesteld over de exacte richting waarin verdachte heeft geschoten, terwijl verdachtes verklaring dat hij tijdens het schieten (bewust) naar beneden/de grond heeft gericht, door een aantal getuigenverklaringen wordt ondersteund. De rechtbank is met de verdediging van oordeel dat er, gelet op de huidige stand van de rechtspraak, door neerwaarts te schieten, wel sprake is van een kans om iemand dodelijk te raken, maar dat die kans niet “aanmerkelijk” is. Wel is de rechtbank met de verdediging van oordeel dat er voldoende wettig en overtuigend bewijs is dat verdachte heeft geprobeerd om [slachtoffer 1] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, omdat wel de aanmerkelijke kans bestond dat [slachtoffer 1] als gevolg van het schieten door verdachte, zwaar lichamelijk letsel zou oplopen.
De rechtbank zal gelet op het bovenstaande verdachte vrijspreken van de primair tenlastegelegde poging tot doodslag. De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt de subsidiair tenlastegelegde poging tot zware mishandeling.
Evenals de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat verdachte het onder feit 2 tenlastegelegde heeft gepleegd.
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het tenlastegelegde feit op grond van de volgende bewijsmiddelen, waarbij de rechtbank - nu verdachte dit feit heeft bekend en door of namens hem geen vrijspraak is bepleit - conform artikel 359, derde lid, laatste volzin van het Wetboek van Strafvordering (Sv), zal volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen.
1. Het proces-verbaal van de terechtzitting van 27 maart 2018, voor zover inhoudende de bekennende verklaring van verdachte, als bedoeld in artikel 359, derde lid, laatste volzin Sv;
2. Het proces-verbaal van verhoor van [slachtoffer 1] van 11 juli 2017, pagina’s 88 tot en met 90.
De rechtbank spreekt verdachte vrij van het onder 3 tenlastegelegde. De verklaring van [slachtoffer 2] dat verdachte haar op 9 juli 2017 heeft bedreigd door een pistool op haar te richten en de woorden: ‘kankerhoer, ga naar binnen, anders schiet ik je voor je kop’ heeft gezegd, vindt naar het oordeel van de rechtbank geen steun in andere bewijsmiddelen dan in de verklaring van aangeefster [slachtoffer 2] .
Ten aanzien van parketnummer 08/770373-17
Evenals de officier van justitie en de raadsman is de rechtbank van oordeel dat verdachte de onder parketnummer 08/770373-17 tenlastegelegde vernielingen heeft gepleegd.
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van de tenlastegelegde feiten op grond van de volgende bewijsmiddelen, waarbij de rechtbank - nu verdachte deze feiten heeft bekend en door of namens hem geen vrijspraak is bepleit - conform artikel 359, derde lid, laatste volzin van het Sv, zal volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen.
3. Het proces-verbaal van de terechtzitting van 27 maart 2018, voor zover inhoudende de bekennende verklaring van verdachte, als bedoeld in artikel 359, derde lid, laatste volzin Sv;
4. Het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 4] van 4 augustus 2017;
5. Het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 2] van 18 augustus 2017.