ECLI:NL:RBOVE:2018:1199

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
4 april 2018
Publicatiedatum
11 april 2018
Zaaknummer
C/08/200845/HA ZA 17-197
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verplichting tot medewerking aan de overdracht van een chalet in Zwitserland door oud-eigenaar aan NPB Ontwikkeling B.V.

In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 4 april 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen NPB Ontwikkeling B.V. en [gedaagde], de oud-eigenaar van een chalet in Fiesch, Zwitserland. NPB vorderde dat [gedaagde] zou meewerken aan de overdracht van het chalet, waarvan NPB de economische eigendom claimde. De rechtbank oordeelde dat [gedaagde] verplicht was om zijn medewerking te verlenen aan de overdracht, omdat NPB als economisch eigenaar van het chalet werd beschouwd op basis van een overeenkomst uit 1997. De rechtbank verwierp het verweer van [gedaagde] dat de economische eigendom van het chalet was overgedragen aan NEBO Vastgoed B.V. door middel van een 'Verkrijgingsovereenkomst' uit 1999. De rechtbank concludeerde dat [gedaagde] niet had bewezen dat deze overeenkomst daadwerkelijk tot stand was gekomen en dat NPB nog steeds de economische eigenaar was. De rechtbank heeft [gedaagde] veroordeeld om binnen acht dagen na betekening van het vonnis de benodigde documenten te ondertekenen en te verstrekken, op straffe van een dwangsom van € 10.000,- per dag tot een maximum van € 500.000,-. Tevens werd [gedaagde] veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Almelo
zaaknummer / rolnummer: C/08/200845/HA ZA 17-197
Vonnis van 4 april 2018
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
NPB Ontwikkeling B.V.,
gevestigd en kantoorhoudende te Rijssen,
eisende partij,
hierna te noemen: NPB,
advocaat: mr. M. Huizingh te Enschede,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen [gedaagde] ,
advocaat: mr. C.J. van Dijk te Ede (Gld).

1.Het verdere verloop van de procedure

De rechtbank verwijst voor het verloop van de procedure tot dan toe naar haar tussenvonnis van 28 juni 2017. De bij dat vonnis gelaste comparitie heeft in overleg met partijen geen doorgang gevonden. Daarop zijn de volgende stukken gewisseld:
  • conclusie van repliek;
  • conclusie van dupliek.
Vervolgens is vonnis gevraagd.

2.De feiten

2.1.
[gedaagde] en [naam 1] hebben in het verleden via diverse vennootschappen (MEGA vastgoed B.V. en Rotij vastgoed B.V.) een vastgoedonderneming gehad. De samenwerking tussen [gedaagde] en [naam 1] is eind jaren negentig geëindigd. Er heeft toen een verdeling van gezamenlijke vennootschappen en vermogensbestanddelen plaatsgevonden.
2.2.
NPB heeft in 1997 de economische eigendom verkregen van een chalet in Fiesch (Zwitserland). De aandelen in NPB worden voor de helft gehouden door NPB Beheer B.V., een vennootschap van [gedaagde] , en voor de andere helft door Rotij Planontwikkeling Beheer B.V., een vennootschap van [naam 1] .
Omdat naar Zwitsers recht de eigendom van onroerend goed niet op naam van een buitenlandse vennootschap mag worden gesteld, is [gedaagde] juridisch eigenaar van het chalet geworden.
2.3.
Bij overeenkomst van 7 oktober 1997 hebben NPB, [gedaagde] en [ex-vriendin gedaagde] (de toenmalige vriendin van [gedaagde] ) het volgende afgesproken met betrekking tot het chalet:

(…)
In aanmerking nemende:
(...)
  • dat het evenwel van aanvang af de bedoeling was dat de eigendom van de grond en de daarop te bouwen woning kwam te berusten bij NPB;
  • dat derhalve NPB alle kosten verband houdende met de aankoop van de grond en de realisatie van de woning heeft voldaan en dientengevolge als economisch eigenaar beschouwd kan worden;
(…)
Zijn daartoe overeengekomen als volgt:
Voor wat betreft hun onderlinge rechtsverhouding beschouwen partijen NPB als volledig eigenaar van de onroerende zaak (…) staande en gelegen te Fiesch (…).
De onroerende zaak komt geheel voor rekening en risico van NPB. Dit houdt in dat alle kosten en lasten, met inbegrip van alle risico’s, alsmede alle baten de zaak betreffende ten laste, casu quo ten gunste van NPB komen. [gedaagde] noch [ex-vriendin gedaagde] kunnen derhalve gedurende deze overeenkomst nimmer enige aanspraak op de zaak maken.
Indien en zodra [gedaagde] niet langer indirect aandeelhouder zal zijn van NPB, zal de onroerende zaak door NPB moeten worden overgedragen tegen de alsdan geldende waarde van de zaak in het economisch verkeer in vrij opleverbare staat aan een andere vennootschap, waarvan de aandelen direct of indirect in dezelfde verhouding in bezit zijn van de huidige aandeelhouders van NPB. In onderling overleg kunnen partijen alsdan besluiten tot overdracht aan een andere partij.
(…)
NPB, dan wel haar rechtsopvolger, geeft hierbij aan (…) NPB Beheer B.V. het recht tot het gebruik van de tot het chalet behorende bovenwoning terwijl (…) Holdingmaatschappij [bedrijf] B.V. het recht heeft gebruik te maken van daartoe behorende benedenwoning.
(…)
2.4.
[gedaagde] heeft bij conclusie van antwoord een “Verkrijgingsovereenkomst” in het geding gebracht, gesloten tussen NPB, NEBO Vastgoed B.V. (hierna NEBO) en [gedaagde] , waarin onder meer het volgende staat:

(…)
In aanmerking nemende:
-
[gedaagde] is op verzoek van de heer [naam 1] , en door bemiddeling van de heer [naam 2] , bereid onder voorwaarden mee te werken aan een gedeeltelijke verdeling van de gronden/grondposities die ze gezamenlijk in der loop jaren hebben opgebouwd.
(…)
Zijn overeengekomen:
NPB heeft op 7 oktober 1997 een overeenkomst gesloten met [gedaagde] en [ex-vriendin gedaagde] betreffende een perceel grond met daarop gebouwd chalet, gelegen te Zwitserland, Fiesch (…).
NEBO krijgt van NPB “om niet” het volledige eigendom van bovenstaande perceel grond met daarop gebouwd gehele chalet (boven- en benedenwoning) (…) en daardoor gaat de overeenkomst van 7 oktober 1997 integraal over van NPB naar NEBO (…)
NPB levert en draagt middels deze overeenkomst per heden over het volledige eigendom van het Chalet aan NEBO, die dit aanvaart, waardoor het Chalet met ingang van heden voor risico van NEBO is.
[gedaagde] ontvangt voor het de afgelopen jaren beheren van de benedenwoning een beheervergoeding van Holdingmaatschappij [bedrijf] B.V. (…) van Fr. (Zwitser Franken) 1.000,00 per maand ingaande 7 oktober 1997 t/m heden.
(…)
[bedrijf] is vanaf heden voor het voortgezet gebruik een huurvergoeding aan NEBO verschuldigd van Fr. 2.000,00 per maand gedurende het gebruik, welke vergoeding jaarlijks wordt geïndexeerd met 4%.
(…)
De “Verkrijgingsovereenkomst” is namens NPB getekend door [gedaagde] . Namens NEBO, een vennootschap van [gedaagde] , is getekend door mevrouw [naam 3] .
2.5.
Op 6 mei 1994 heeft NPB [gedaagde] volmacht verleend

SPECIAAL om N.P.B.O.(lees: NPB)
in alle opzichten en bij ALLE rechtshandelingen te vertegenwoordigen (…), strekkende deze volmacht ook tot (…) het verkopen en in eigendom overdragen van onroerende goederen (…)
2.6.
In het kader van de hiervoor in 2.1. bedoelde verdeling van vennootschappen en vermogensbestanddelen is op 13 september 1999 ten overstaan van mr. E.A.M. Keizer, notaris te Wierden, een akte van splitsing verleden, waarbij Rotij Projecten B.V. en MEGA Projecten B.V. zijn opgericht als verkrijgende vennootschappen. In de eerder opgemaakte lijst van afspraken van 18 februari 1998 en op de “lijst op volgorde splitsing MEGA Vastgoed” is een gezamenlijk project te [naam 5] benoemd als onverdeeld project. In het aan de splitsing voorafgaande splitsingsprotocol van 11 februari 1999 is op pagina 5 onder D.a vermeld dat alle ABP-locaties “zullen worden verdeeld, ieder de onverdeelde helft, te weten: de bouwkavels en de bouwclaims.” Het project te [naam 5] betreft een ABP-locatie.
2.7.
NPB Beheer B.V. is in 2016 in staat van faillissement verklaard met benoeming van mr. J. van der Hel tot curator.
2.8.
In overleg tussen [naam 1] en de curator is besloten het chalet aan [naam 4] te verkopen. NPB en [naam 1] hebben [gedaagde] , die in Zwitserland als eigenaar van het chalet staat geregistreerd, bij brief van 17 februari 2017 om medewerking daaraan verzocht, onder gelijktijdige toezending van de door [gedaagde] ter zake te ondertekenen stukken. [gedaagde] heeft zijn medewerking geweigerd.

3.Het geschil

3.1.1.
NPB heeft gevorderd dat [gedaagde] wordt veroordeeld medewerking te verlenen aan overdracht van het chalet door de overdrachtsstukken gevoegd bij de brief van
17 februari 2017 te paraferen, dateren, waar nodig in te vullen en te ondertekenen, door de bij deze stukken behorende volmacht te laten legaliseren door een notaris en door deze stukken en een kopie van zijn identiteitsbewijs of paspoort vervolgens te verstrekken aan NPB, zulks binnen acht dagen na betekening van het vonnis, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 10.000,- per dag dat [gedaagde] met de nakoming hiervan geheel of gedeeltelijk in gebreke blijft, tot een maximum van € 550.000,-, met veroordeling van [gedaagde] in de kosten.
3.1.2.
NPB heeft aan haar vordering ten grondslag gelegd dat zij als economisch eigenaar van het chalet en gelet op de overeenkomst van 7 oktober 1997 bevoegd is om het chalet te verkopen. Verkoop is nodig omdat de economische eigendom van het chalet behoort tot het vermogen van het failliete NPB Beheer B.V., dat de helft van de aandelen in NPB houdt.
Noch NPB noch de curator noch [naam 1] had weet van de door [gedaagde] gestelde overdracht van de economische eigendom van het chalet aan NEBO. NPB heeft het bestaan en de geldigheid van de door [gedaagde] overgelegde “Verkrijgingsovereenkomst” betwist. Zij heeft onder meer aangevoerd dat:
  • [gedaagde] en/of NEBO tot april 2017 nooit aan [naam 1] /NPB hebben medegedeeld dat de economische eigendom van het chalet om niet aan NEBO was overgedragen;
  • NEBO de economische eigendom van het chalet nimmer in haar jaarrekeningen heeft verantwoord;
  • NPB deze economische eigendom wel in haar jaarrekeningen heeft opgenomen en [gedaagde] er als statutair bestuurder van NPB nimmer op heeft gewezen dat dat ten onrechte was;
  • [gedaagde] in 2015/2016 in overleggen met [naam 1] over verbouwing of overdracht van het chalet nimmer te kennen heeft gegeven dat de economische eigendom van het chalet niet meer bij NPB, maar bij NEBO lag;
  • de door [gedaagde] geschetste achtergrond van de “Verkrijgingsovereenkomst”, een impasse in het proces van splitsing omdat hij voor het project te [naam 5] koos, niet bestaat, nu het project te [naam 5] onverdeeld bleef. Evenmin is onderhandeld met mr. [naam 2] , adviseur van [naam 1] , over een impasse en het chalet als ruilmiddel;
  • uit de verklaring van mevrouw [naam 3] , in 1999 bestuurder van NEBO, kan worden opgemaakt dat zij de “Verkrijgingsovereenkomst” zeer waarschijnlijk niet in 1999 heeft getekend en dat zij geen weet heeft van de inhoud en achtergrond van die overeenkomst;
  • NEBO geen maatregelen heeft genomen om het chalet te verzekeren.
NPB heeft erop gewezen dat [gedaagde] de originele “Verkrijgingsovereenkomst” niet in het geding heeft gebracht. [naam 1] heeft nimmer ingestemd met overdracht om niet van de economische eigendom van het chalet aan NEBO, mr. [naam 2] heeft dat ook niet namens hem gedaan. [gedaagde] kon de “Verkrijgingsovereenkomst” ook niet namens Holdingmaatschappij [bedrijf] B.V. ( [bedrijf] ) tekenen op basis van de in 1994 verstrekte volmacht: voor alle partijen was duidelijk dat deze volmacht zich niet uitstrekte tot rechtshandelingen met betrekking tot het chalet, omdat dit geen zakelijke maar een privé-aangelegenheid was. Bovendien was het [gedaagde] , gezien de moeizame splitsing en verdeling, duidelijk dat hij de volmacht niet kon gebruiken voor deze transactie.
Voor zover de “Verkrijgingsovereenkomst” wel in 1999 tot stand is gebracht en [gedaagde] daarbij gebruik kon maken van de volmacht uit 1994, geldt dat deze overeenkomst nietig is wegens strijd met de openbare orde en goede zeden, dan wel vernietigbaar wegens bedrog.
3.2.
[gedaagde] heeft zich tegen toewijzing van enig deel van het gevorderde verzet. Hij heeft aangevoerd dat NPB niet bevoegd is tot verkoop van de economische eigendom van het chalet, omdat die eigendom bij de “Verkrijgingsovereenkomst” van 11 augustus 1999 is overgedragen aan NEBO. Deze overdracht vond plaats omdat er een impasse was ontstaan in het proces tot splitsing van de zakelijke activiteiten van [naam 1] en [gedaagde] . De impasse was het gevolg van het feit dat [gedaagde] in het kader van de verdeling voor het project [naam 5] had gekozen. Om uit de impasse te komen heeft mr. [naam 2] namens [naam 1] aangeboden diens aandeel in het chalet aan [gedaagde] te laten, alsmede een paar percelen in Vriezenveen economisch aan [gedaagde] te laten in ruil voor de helft van het project [naam 5] . Omdat [gedaagde] en [naam 1] niet meer op goede voet met elkaar stonden, heeft hij op advies van mr. [naam 2] bij het tekenen van de overeenkomst gebruik gemaakt van de volmacht uit 1994. Op grond van het vorenstaande rust op [gedaagde] derhalve niet de verplichting mee te werken aan de overdracht als door NPB beoogd.
Voor zover de “Verkrijgingsovereenkomst” zou moeten worden weggedacht, herleeft de overeenkomst van 7 oktober 1997. Artikel 3 daarvan bepaalt dat zodra [gedaagde] niet langer indirect aandeelhouder is van NPB, het chalet moet worden overgedragen aan een vennoot-schap waarin [naam 1] en [gedaagde] voor gelijke delen deelnemen. Nu [gedaagde] als gevolg van het faillissement van NPB Beheer B.V. niet langer als indirect aandeelhouder kan worden aangemerkt, dient uitvoering te worden gegeven aan voormeld artikel 3. Ook hierop strandt de vordering van NPB, aldus [gedaagde] bij conclusie van dupliek.
3.3.1.
De rechtbank stelt voorop dat tussen partijen niet in discussie is dat NPB gelet op de overeenkomst van 7 oktober 1999 economisch eigenaar is geworden van het chalet en in die hoedanigheid bevoegd is geworden het chalet te verkopen. De voornaamste vraag die voorligt is of zij die bevoegdheid heeft verloren doordat de economische eigendom van het chalet door middel van de “Verkrijgingsovereenkomst” op 11 augustus 1999 (om niet) is overgedragen aan NEBO. Het aldus gevoerde verweer van [gedaagde] moet worden aangemerkt als een bevrijdend verweer, zodat stelplicht en bewijslast ter zake op [gedaagde] rusten.
3.3.2.
Op verzoek van NPB heeft een voorlopig getuigenverhoor plaatsgevonden op de data 3 oktober 2017 en 31 oktober 2017. De voorgebrachte getuigen hebben waar het betreft de “Verkrijgingsovereenkomst” onder meer als volgt verklaard.
[gedaagde]

(..) U vraagt mij naar de splitsing in 1999. (…)
Ik heb nooit met [naam 1] zelf gesproken over de splitsing. Hij stuurde zijn commissaris/ advocaat Mr. [naam 2] . Mr. [naam 2] heeft voorgesteld te splitsen. (…)
Ik weet niet meer precies hoe de splitsing is gegaan. Er kwam een protocol en wij moesten om en om kiezen tussen de activa. (…)
Ik kan mij herinneren dat wij op enig moment om en om aan het kiezen waren, dat ik aan de beurt was en dat ik voor [naam 5] koos. [naam 1] ging toen over de rooie, ik weet nog steeds niet waarom. Vervolgens lag alles stil. [naam 1] stuurde Mr. [naam 2] om het conflict op te lossen. Hij stelde voor dat [naam 5] bij helfte zou worden verdeeld en bood aan dat ik dan het chalet kreeg, als smeerolie. Ik vond dat geen goede deal, maar heb het wel geaccepteerd. (…)
Ik heb geen idee hoe de verkrijgingsovereenkomst tot stand is gekomen. Ik herinner mij niet wanneer ik de overeenkomst voor het eerst onder ogen kreeg en dat ik hem toen gezien heb. Ik zal de overeenkomst toen echter zeker gezien hebben. (…) Ik weet niet of er concepten van de verkrijgingsovereenkomst zijn gewisseld, of er concepten zijn voorgelegd aan [naam 1] , of er aantekeningen zijn van overleg over de verkrijgingsovereenkomst en of daar brieven van zijn. De stukken zijn bij de FIOD (…) Ik weet niet of Mr. [naam 2] de verkrijgingsovereenkomst heeft opgesteld. (…)
U houdt mij de verkrijgingsovereenkomst voor. De handtekeningen bij mijn naam zijn mijn handtekeningen. Ik weet niet meer wanneer ik de handtekening heb gezet, het zal gezien de datum van de overeenkomst wel omstreeks 11 augustus 1999 zijn. Ik weet niet of de handtekeningen bij de naam [naam 3] haar handtekening is. Ik weet niet wanneer zij de overeenkomst heeft getekend en of dat in mijn aanwezigheid was. (…) Ik weet niet of ik de inhoud van de overeenkomst met [naam 3] heb besproken en of ik verder met haar over deze overeenkomst heb gesproken. Dat laatste is wel aannemelijk, het chalet ging immers naar NEBO Vastgoed B.V. en zij was daar directeur van. Ik heb haar medegedeeld dat het chalet naar NEBO Vastgoed B.V. ging. (…)
Ik weet niet waarom de deal omtrent het chalet afzonderlijk is vastgelegd. (…) Ik weet niet waarom het chalet aan NEBO Vastgoed B.V. is toebedeeld. Ik weet dat ik toen de meerderheid van de aandelen van die vennootschap had. (…)
Ik heb nooit met Holdingmaatschappij [bedrijf] over een beheersvergoeding gesproken.
Ik heb geen contact met Holdingmaatschappij [bedrijf] gehad over het gebruik, de huur en het beheer van het chalet. Wel zijn er facturen van mijn administratie doorgestuurd. (…)
Ik heb geen idee waarom ik namens NPB Ontwikkeling B.V. tekende en niet [naam 1] . [naam 2] heeft dat zo voorgesteld. Ik vertrouwde hem. Ik had overigens een volmacht van [naam 1] voor NPB Ontwikkeling B.V. (…)
[ex-vriendin gedaagde]

(…)
De Rechter-Commissaris houdt mij de verkrijgingsovereenkomst voor: daar staat niet mijn handtekening onder. (…)
U houdt mij voor dat [naam 1] mij in februari 2016 heeft verzocht mijn aandeel in het chalet over te dragen. (…) Ik heb in een e-mail aan [naam 1] geschreven dat de door hem genoemde rechten waren komen te vervallen.
Ik bedoel daarmee dat er een splitsing was geweest en dat het huis op naam van NEBO of [gedaagde] was gezet (…).
Van de splitsing en het op naam stellen van het chalet had ik gehoord van [gedaagde] .
[naam 3]

(…)
U houdt mij de verkrijgingsovereenkomst voor. (…) Ik zie de overeenkomst nu voor het eerst. Ik zal de overeenkomst wel eerder hebben gezien, want mijn handtekening staat eronder. Ik heb geen herinnering aan het tekenen van de overeenkomst. De parafen en de handtekening op de overeenkomst zijn van mij. (…) [gedaagde] regelde alles. (…)
Ik weet niet meer of ik met iemand over de inhoud van de overeenkomst heb gesproken en of ik de overeenkomst heb gelezen voordat ik deze tekende.
Ik was in de periode van 1999 tot 2011 enig bestuurder van NEBO Vastgoed B.V.. [gedaagde] was daarvan aandeelhouder. (…)
[gedaagde] heeft mij verteld dat het chalet op naam van NEBO Vastgoed B.V. zou komen en ik heb daar op goed vertrouwen mee ingestemd. (…)
Ik weet niet of ik in 1999 de volmacht van 6 mei 1994 heb gezien en gecontroleerd. (…)
U houdt mij voor dat in de verkrijgingsovereenkomst wordt verwezen naar de overeenkomst van 7 oktober 1997, die integraal van NPB Ontwikkeling B.V. naar NEBO Vastgoed B.V. zou overgaan. Ik weet niet of ik die overeenkomst toen heb opgevraagd.
Ik weet niet welke rechten en verplichtingen op grond van die overeenkomst op NEBO Vastgoed B.V. zouden overgaan. (…) Ik weet niet of en zo ja, hoe de vordering van NEBO Vastgoed B.V. terzake van de huur in de administratie is verwerkt. [gedaagde] regelde alles. Ik weet niet hoe de eigendom van het chalet in de jaarrekening van NEBO Vastgoed is verwerkt. Dat regelde [gedaagde] . (…)
[naam 6]

(…)
Ik heb ongetwijfeld meegewerkt aan het protocol in het kader van de splitsing tussen [naam 1] en [gedaagde] . Ik deed dat samen met Mr. [naam 2] en met de input van partijen. (…) Mij staat bij dat een aantal zaken van [naam 1] en [gedaagde] onverdeeld zou blijven. Voor zover ik weet zou het chalet in Zwitserland buiten de verdeling blijven. (…)
[gedaagde] heeft mij niet verteld dat het chalet in Zwitserland zou worden toebedeeld aan hem of NEBO Vastgoed B.V.. Het was mij niet bekend dat het chalet betrokken zou zijn in de verdeling. (…) Mr. [naam 2] heeft mij niets verteld over een overleg in 1999 over het chalet.
In de zomer van 1999 was volgens mij alles al verdeeld, er was toen geen stagnatie in het verdelingsproces. (…)
Mr. [naam 2] trad niet op als advocaat, maar als adviseur van [naam 1] en als bemiddelaar tussen partijen. (…)
[naam 7]

(…)
Het klopt dat ik per 1 juli 2011 statutair bestuurder van NEBO VASTGOED B.V. ben (…). [gedaagde] is enig aandeelhouder van NEBO VASTGOED B.V. Bij mijn aantreden als statutair bestuurder heb ik in de administratie (…) geen aanmerkingen[lees: aanwijzingen]
gevonden dat zij eigenaar van het chalet in Zwitserland was. Ik ben daar wel door mevrouw [naam 3] over geïnformeerd. (…) Ik heb de jaarrekeningen over de periode voor 2011 niet bekeken, de jaarrekeningen van de jaren daarna wel.
(…) In de jaarrekeningen (…) van 2010 en later is de eigendom van het chalet niet verantwoord. Het chalet stond ook niet in de administratie. De juridische eigendom stond immers op naam van de persoon, NEBO VASTGOED B.V. had alleen de economische eigendom.
U houd mij de verkrijgingsovereenkomst voor van 11 augustus 1999. (…) Ik heb die overeenkomst globaal bekeken, de verwijzing naar de overeenkomst van 7 oktober 1997 is mij niet opgevallen. Ik ken die laatste overeenkomst niet. Ik weet niet welke rechten en verplichtingen als genoemd in de overeenkomst op NEBO VASTGOED B.V. zijn overgegaan. Ik weet ook niet hoe ik als bestuurder heb gezorgd voor de naleving van die rechten en verplichtingen. (…)
Ik ga ervanuit dat het chalet verzekerd is. Ik heb daar zelf niet voor gezorgd, ik heb daar geen aandacht aan besteed. Ik durf niet te zeggen of in de jaarrekening van NEBO VASTGOED B.V. de huurvergoeding van [bedrijf] is opgenomen. (…)
[naam 1]
(…)
In het najaar van 1998 zijn wij begonnen met het overleg over een splitsing. Mr. [naam 2] was daarbij een vertrouwenspersoon voor [gedaagde] en mij. (…) Eind 1998 is een protocol opgesteld, in februari 1999 was dat protocol rond. (…)
Het verhaal van [gedaagde] dat hij in de zomer van 1999 in het kader van de splitsing [naam 5] had gekozen en ik daarover erg boos werd, is klinkklare onzin. In 1998 stond al in het protocol dat [naam 5] onverdeeld zou blijven, ik heb in dat kader de helft van mijn bouwclaim ingeleverd (…). In maart 1999 was de hele splitsing al achter de rug. (…)
Ik heb mr. [naam 2] niet verzocht om in overleg te treden met [gedaagde] om een impasse te doorbreken: er bestond namelijk helemaal geen impasse. Ik heb mr. [naam 2] niet gevraagd om [gedaagde] als ruilobject het chalet aan te bieden. Mr. [naam 2] heeft mij ook niet laten weten dat hij in de zomer van 1999 overleg heeft gevoerd met [gedaagde] over het chalet of [naam 5] . (…) Ik heb mr. [naam 2] geen volmacht verleend om namens mij of Holdingmaatschappij [bedrijf] afspraken te maken met betrekking tot het chalet.
U houdt mij voor de verkrijgingsovereenkomst van 11 augustus 1999. Ik heb die toen niet gezien. Noch [gedaagde] noch mr. [naam 2] heeft mij die ooit getoond of verstrekt. (…) Ik zag hem voor het eerst toen [gedaagde] zou tekenen om afstand te doen van het chalet, op het kantoor van mr. Van der Hel. Dat was in het voorjaar van 2017. (…) Ten tijde van de splitsing bestond NEBO VASTGOED B.V. niet. (…) Wij hebben NPB ontwikkeling B.V. niet gesplitst omdat daar een paar grondposities zonder bouwpotentie in zaten en het chalet. Verdeling van het chalet zou de hele splitsing getraineerd hebben.
Voor het faillissement van de MEGAHOME vennootschappen heeft [gedaagde] nooit iets gezegd over de overdracht van economische eigendom van het chalet aan NEBO VASTGOED B.V. (…)
De volmacht aan [gedaagde] van 6 mei 1994 was alleen bedoeld voor de gezamenlijke verwerving van grondposities: hij kon dan bij de boeren gelijk namens mij tekenen. (…) de volmacht was niet bedoeld om over het chalet in Fiesch te beschikken, daar had ik zelf ook wel voor kunnen tekenen.
De benedenverdieping van het chalet in Fiesch heb ik tot op heden in gebruik. Ik heb hier nooit contact over gehad met NEBO VASTGOED B.V. (…) Ik twijfel aan de authenticiteit van de verkrijgingsovereenkomst. (…) Mr. [naam 2] liet mij ook altijd tekenen. Verder dateert het contract van na de splitsing. Ik vermoed dan ook dat de overeenkomst is opgesteld na de dood van mr. [naam 2] . (…)
Ik heb de volmacht van 6 mei 1994 niet ingetrokken. Ik ga ervanuit dat die volmacht na de splitsing niet meer wordt gebruikt, dat zou niet fatsoenlijk zijn. (…)
[naam 8]

(…)
Ik ben bekend met het splitsingsprotocol. (…)
Het is niet juist dat [gedaagde] [naam 5] koos bij de splitsing. (…) Op [naam 5] rustte een financiering van ABP, het project was binnen het protocol aangewezen om onverdeeld te blijven net als de andere ABP projecten. Er ontstond dus geen impasse over [naam 5] . (…) Mr. [naam 2] , [naam 1] noch [gedaagde] heeft mij tijdens het kiesproces erover geïnformeerd dat de economische eigendom van chalet aan NEBO VASTGOED B.V. zou worden overgedragen.
(…)
Ik heb tijdens het kiesproces en daarna zowel per fax als telefonisch contact gehad met [gedaagde] over de verdeelde en de te verdelen projecten. Ik heb ook met hem om tafel gezeten. Hij heeft daarbij nooit iets gezegd over de overdracht van de economische eigendom van het chalet. Voor het faillissement van de MEGAHOME vennootschappen had ik nooit iets vernomen over die overdracht. (…)
U houdt mij voor dat op 13 september 1999 de notariële akte van splitsing is verleden. U vraagt mij of mij bekend is dat er vlak voor dat moment een kink in de kabel kwam. Dat is mij niet bekend. De laatste keuze heeft eind maart 1999 plaatsgevonden. (…)
[naam 9]

(…)
Ten tijde van de splitsing was ik financieel directeur van Holdingmaatschappij [bedrijf] . (…) Ik was in die tijd betrokken bij de dossiervorming en was op de hoogte van de afspraken en de voortgang in het kiesproces. (…)
[naam 5] was een heel interessant project. Er zijn projecten geweest die onverdeeld zijn gebleven, [naam 5] was daar een van. Ik denk dat [naam 5] later verdeeld is. Ten aanzien van [naam 5] is er ruim na de splitsing een impasse geweest, dat was jaren daarna. (…) [gedaagde] heeft ten tijde van de splitsing niets over het chalet gezegd en ook niet over overdracht van de economische eigendom aan NEBO VASTGOED B.V. (…)
Om uit voornoemde impasse te komen hebben beide partijen een deel van het project in [naam 5] gekozen. (…) Het is mij niet bekend of mr. [naam 2] in verband met de impasse overleg heeft gehad met [gedaagde] . Mr. [naam 2] en [naam 1] hebben mij nooit verteld in het kader van de splitsing over een overdracht van economische eigendom aan NEBO VASTGOED B.V. (…)
U houdt mij voor de verkrijgingsovereenkomst van 11 augustus 1999. (…) Als dit klopt, dan staat het economisch bezit al 18 jaar verkeerd op de jaarrekening. Ik kan mij niet herinneren dat Holdingmaatschappij [bedrijf] de in de overeenkomst genoemde huurpenningen heeft overgemaakt. (…)
Voormelde getuigen zijn allen op verzoek van NPB gehoord. [gedaagde] heeft afgezien van contra-enquête.
3.4.1.
De rechtbank is van oordeel dat [gedaagde] er niet in is geslaagd te bewijzen dat de economische eigendom van het chalet van NPB is overgegaan op NEBO. Zij overweegt daartoe als volgt.
3.4.2.
[gedaagde] heeft een “Verkrijgingsovereenkomst” overgelegd. Uit de verhoren van de getuigen [naam 6] , [naam 1] , [naam 8] en [naam 9] en de stukken met betrekking tot de splitsing en verdeling van vermogensbestanddelen blijkt dat van de door [gedaagde] gestelde grond voor de in die overeenkomst vervatte economische overdracht, te weten een impasse in de onderhandelingen over de splitsing en verdeling naar aanleiding van zijn keuze voor een project in [naam 5] , geen sprake was, althans niet in 1999. Het project in [naam 5] zou immers, zo stond blijkens de overgelegde stukken van aanvang aan vast (zie de verwijzing naar de ABP-locaties), onverdeeld blijven. Het is voorts onwaarschijnlijk dat mr. [naam 2] namens [naam 1] diens aandeel in het chalet aan [gedaagde] zou aanbieden zonder [naam 1] daarin te kennen en dat hij [gedaagde] heeft voorgesteld de overeenkomst namens NPB te tekenen op basis van een volmacht uit 1994, daar waar [naam 1] de overige stukken zelf heeft getekend, zo is onbetwist door NPB gesteld. De door [gedaagde] gestelde afspraak met betrekking tot het chalet is niet opgenomen in de akte of het protocol ter zake van de verdeling. Mevrouw [naam 3] en [gedaagde] kunnen zich in feite ook niets herinneren van de totstandkoming en ondertekening van de “Verkrijgingsovereenkomst”.
Gesteld noch gebleken is voorts dat de economische eigendom van het chalet na 1999 in de boeken van NEBO is verwerkt en/of dat de in de “Verkrijgingsovereenkomst” genoemde huur en vergoedingen door NEBO aan [naam 1] / [bedrijf] zijn gefactureerd en door [naam 1] / [bedrijf] zijn betaald.
Dat [naam 1] niet op de hoogte was van de gestelde overdracht van de economische eigendom van het chalet vindt steun in de verklaring van [naam 9] , waaruit blijkt dat deze eigendom ook na 1999 in de boeken van NPB is verwerkt. Gelet op de hiervoor genoemde feiten en omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat [gedaagde] niet heeft bewezen dat de door hem overgelegde “Verkrijgingsovereenkomst” daadwerkelijk (in 1999 of later) tot stand gekomen is, laat staan dat zulks met instemming van [naam 1] is geschied. Verder staat vast dat nimmer door een van partijen conform de “Verkrijgingsovereenkomst” is gehandeld.
3.4.3.
[gedaagde] kan zich ter zake van de “Verkrijgingsovereenkomst” niet beroepen op de dwingende bewijskracht ervan ex artikel 157 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering: de overeenkomst is niet door [naam 1] getekend, noch met zijn instemming door [gedaagde] .
3.4.4.
Nu [gedaagde] in het kader van het voorlopig getuigenverhoor heeft afgezien van contra-enquête en in deze procedure slechts bewijs heeft aangeboden door middel van het horen van [naam 1] als getuige, welk verhoor inmiddels heeft plaatsgevonden, ziet de rechtbank geen aanleiding om nog een bewijsopdracht aan [gedaagde] te verstrekken.
3.4.5.
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat NPB nog steeds economisch eigenaar is van het chalet. In die hoedanigheid heeft zij het recht om het chalet te verkopen. Hieraan doet niet af de stelling van [gedaagde] dat, als de “Verkrijgings-overeenkomst” weggedacht wordt, artikel 3 van de overeenkomst van 7 oktober 1997 weer in werking treedt. Dat artikel is van toepassing in het geval [gedaagde] niet langer indirect aandeelhouder is van NPB. Anders dan [gedaagde] kennelijk meent, betekent het faillissement van NPB Beheer B.V. niet dat hij daarvan geen aandeelhouder meer is en dus niet langer indirect aandeelhouder is van NPB. Artikel 3 is dus niet van toepassing.
3.4.6.
Rotij Planontwikkeling Beheer B.V. en NPB Beheer B.V. (in de persoon van de curator) zijn het eens over de verkoop van het chalet aan [naam 4] . De rechtbank zal, gelet ook op de overeenkomst van 7 oktober 1997, [gedaagde] veroordelen om als juridisch eigenaar van het chalet mee te werken aan die verkoop en overdracht. [gedaagde] heeft geen verweer gevoerd tegen de vordering van NPB waar het betreft de formaliteiten die blijkens het door NPB geformuleerde petitum door [gedaagde] in het kader van de medewerking aan overdracht van het chalet moeten worden verricht. De rechtbank zal daarom de vordering van NPB toewijzen zoals gevorderd. De rechtbank zal de dwangsom maximeren tot € 500.000,-.
3.4.7.
Als de in het ongelijk gestelde partij zal [gedaagde] worden veroordeeld in de kosten van het geding, tot op heden inclusief het voorlopig getuigenverhoor begroot op € 618,- aan griffierecht, € 200,- aan getuigetaxe, € 81,99 aan explootkosten en € 1.582,- (3,5 punten x tarief € 452,-) aan salaris van de advocaat van NPB.

4.De beslissing

De rechtbank
4.1.
veroordeelt [gedaagde] om medewerking te verlenen aan overdracht van het chalet te Fiesch door de overdrachtsstukken gevoegd bij de brief van 17 februari 2017 (productie 4 bij inleidende dagvaarding) te paraferen, dateren, waar nodig in te vullen en ondertekenen, door de bij deze stukken behorende volmacht te laten legaliseren door een notaris en door deze stukken en een kopie van zijn identiteitsbewijs of paspoort vervolgens te verstrekken aan NPB, zulks binnen acht dagen na betekening van het vonnis, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 10.000,- per dag dat [gedaagde] met de nakoming hiervan geheel of gedeeltelijk in gebreke blijft, tot een maximum van € 500.000,-;
4.2.
veroordeelt [gedaagde] in de kosten van dit geding, aan de zijde van NPB tot op heden begroot op € 899,99 aan verschotten en € 1.582,- aan salaris van haar advocaat;
4.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
4.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. K.J. Haarhuis en in het openbaar uitgesproken op
4 april 2018. [1]

Voetnoten

1.type: