ECLI:NL:RBOVE:2018:1398

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
11 april 2018
Publicatiedatum
26 april 2018
Zaaknummer
C/08/215376 / KG RK 18-211 (ib)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot wraking van een kantonrechter in de Rechtbank Overijssel

Op 14 maart 2018 heeft verzoekster een wrakingsverzoek ingediend tegen mr. G. van Eerden, kantonrechter bij de Rechtbank Overijssel. Verzoekster verzocht om het wrakingsverzoek te verwijzen naar de rechtbank Noord-Nederland of om de wrakingskamer te laten samenstellen uit rechters van een ander gerecht. Mr. Van Eerden heeft op 26 maart 2018 laten weten niet te berusten in de wraking. De wrakingskamer van de Rechtbank Overijssel heeft het verzoek beoordeeld en vastgesteld dat er geen gronden zijn om het verzoek te verwijzen naar een andere rechtbank of om de wrakingskamer uit rechters van een ander gerecht te laten samenstellen. De wrakingskamer baseert zich op het wrakingsprotocol van de rechtbank en de relevante wetgeving, waaronder artikel 46b van de Wet op de rechterlijke organisatie.

De wrakingskamer concludeert dat er geen sprake is van betrokkenheid van de rechtbank Overijssel die een verwijzing naar de rechtbank Noord-Nederland rechtvaardigt. De wrakingskamer stelt vast dat de verzoekster geen nieuwe feiten of omstandigheden heeft aangedragen die een wraking zouden kunnen rechtvaardigen. Het verzoek is in wezen een herhaling van een eerder verzoek dat reeds was afgewezen. De wrakingskamer wijst het verzoek tot wraking af en bepaalt dat een volgend wrakingsverzoek in deze zaak niet meer in behandeling zal worden genomen. Deze beslissing is openbaar uitgesproken op 11 april 2018 door de wrakingskamer, bestaande uit de rechters W.K.F. Hangelbroek, A.M. Rikken en C. Verdoold, in aanwezigheid van griffier I.A.M. Booijink.

Uitspraak

beslissing

RECHTBANK OVERIJSSEL

Wrakingskamer
Zittingsplaats Almelo
zaaknummer / rekestnummer: C/08/215376 / KG RK 18-211 (ib)
Beslissing van 11 april 2018
in de zaak van
[verzoekster] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster tot wraking,
procederend in persoon.

1.De procedure

1.1.
Op 14 maart 2018 heeft verzoekster een verzoek tot wraking gedaan van
mr. G. van Eerden, kantonrechter in deze rechtbank en in die hoedanigheid belast met de behandeling van de zaak die is geregistreerd onder nummer [nummer] . In dit verzoek heeft verzoekster tevens verzocht om primair het wrakingsverzoek te verwijzen naar de rechtbank Noord-Nederland; subsidiair de wrakingskamer samen te stellen uit rechters van een ander gerecht dan de rechtbank Overijssel.
1.2.
Bij e-mailbericht van 26 maart 2018 heeft mr. Van Eerden de wrakingskamer laten weten niet te berusten in de wraking.

2.De beoordeling

2.1.
Uitgangspunt bij de behandeling van wrakingsverzoeken door de rechtbank Overijssel is dat het verzoek wordt beoordeeld door een vaste wrakingskamer samengesteld uit rechters van het eigen gerecht. Dit is in overeenstemming met het wrakingsprotocol van de rechtbank Overijssel (hierna: het wrakingsprotocol).
2.2.
De wrakingskamer ziet (ambtshalve) geen gronden om het wrakingsverzoek te verwijzen naar een andere rechtbank of de wrakingskamer samen te stellen uit rechters uit een ander gerecht. De wrakingskamer begrijpt het betoog van verzoekster aldus dat zij zich op het standpunt stelt dat een wrakingskamer van de rechtbank Noord-Nederland haar wrakingsverzoek dient te behandelen omdat er sprake is van betrokkenheid van een “eigen medewerker” dan wel betrokkenheid van de rechtbank Overijssel. De wrakingskamer volgt dit betoog niet. In de parlementaire geschiedenis van artikel 46b Wet op de rechterlijke organisatie (RO) (TK, vergaderjaar 2010-2011, 32 891, nr. 3, blz. 52 en 53) staat beschreven dat op grond van genoemd artikel verwijzing mogelijk wordt gemaakt wanneer naar het oordeel van, in dit geval, de verwijzende wrakingskamer van de rechtbank Overijssel, door “betrokkenheid van de rechtbank Overijssel” behandeling van de zaak door een wrakingskamer van een andere rechtbank gewenst is. Deze formulering maakt het niet alleen mogelijk te verwijzen wanneer een medewerker van de rechtbank partij of betrokkene is bij een zaak, maar ook wanneer bijvoorbeeld sprake is van een geschil van een advocaat die regelmatig bij de bevoegde rechtbank pleit voor zijn cliënten en nu een privégeschil heeft. In deze zaak is dat alles niet aan de orde. De wrakingskamer ziet in de door verzoekster geschetste feiten en omstandigheden op zichzelf noch in onderling verband gezien aanleiding de zaak op grond van artikel 46b RO in verband met betrokkenheid van de rechtbank bij de zaak voor verdere behandeling te verwijzen naar de rechtbank
Noord-Nederland. Dat mr. Van Eerden lid is van de vaste wrakingskamer vormt geen reden voor een andersluidend oordeel.
2.3.
In artikel 5.2 van het wrakingsprotocol wordt vermeld dat in uitzonderlijke situaties de wrakingskamer kan worden samengesteld uit leden van andere rechtbanken. Van een uitzonderlijke situatie is echter niet gebleken.
2.4.
In artikel 5 van het Zaaksverdelingsreglement rechtbank Overijssel (hierna: het Zaaksverdelingsreglement) wordt vermeld dat zaken waarbij eigen medewerkers zijn betrokken dan wel zaken van rechtzoekenden ten aanzien van wie anderszins sprake is van betrokkenheid van de rechtbank worden verwezen naar de rechtbank Noord-Nederland. Met inachtneming van hetgeen hiervoor werd overwogen is de wrakingskamer van oordeel dat evenmin kan worden geconcludeerd dat er sprake is van een situatie als bedoeld in
artikel 5 van het Zaaksverdelingsreglement.
2.5.
Voor de beoordeling van dit wrakingsverzoek is de toepasselijke norm gegeven in artikel 36 van het Wetboek van Burgerlijke rechtsvordering (Rv). Daarin is bepaald dat op verzoek van een partij de rechter die een zaak behandelt kan worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Voor de beoordeling van het wrakingsverzoek wordt de toepasselijke norm voorts gegeven door artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM), in samenhang met de door de Hoge Raad en het Europese Hof voor de Rechten van de Mens ontwikkelde criteria. Van een gebrek aan onpartijdigheid kan sprake zijn indien de rechter vanwege een persoonlijke overtuiging vooringenomen is. Ook kan daarvan sprake zijn indien zich feiten of omstandigheden voordoen die objectief bezien de (subjectieve) vrees bij de rechtzoekende rechtvaardigen dat het de rechter in die omstandigheden aan onpartijdigheid ontbreekt.
2.6.
Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter in de hiervoor bedoelde zin dient voorop te staan dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens een partij een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij die partij bestaande vrees dienaangaande objectief gerechtvaardigd is.
2.7.
In het tweede lid van artikel 39 Rv is bepaald dat de verzoeker en de rechter van wie de wraking is verzocht in de gelegenheid worden gesteld te worden gehoord. Hiermee is beoogd een verzoeker de gelegenheid te bieden te worden gehoord op de door hem aangevoerde feiten en omstandigheden op grond waarvan hij meent dat de onpartijdigheid van een of meer bepaalde rechters in het geding is. Het in deze bepaling opgenomen recht op hoor en wederhoor is door de wetgever beschouwd als een debat over de gegrondheid van het verzoek.
2.8.
In het onderhavige geval ziet de wrakingskamer aanleiding om - in afwijking van het in artikel 39 lid 2 Rv neergelegde uitgangspunt - uitspraak te doen over het door verzoekster ingediende wrakingsverzoek zonder dat dit verzoek ter zitting wordt behandeld.
2.9.
Voor het afwijken van het bepaalde in artikel 39 lid 2 Rv vindt de wrakingskamer steun in artikel 9.1, onder e en onder i, van het wrakingsprotocol. De wrakingskamer is van oordeel dat er sprake is van de in deze artikelonderdelen genoemde situaties en overweegt daartoe als volgt.
2.10.
De wrakingskamer constateert dat het onderhavige wrakingsverzoek een tweede verzoek tot wraking van mr. Van Eerden betreft. De wrakingskamer stelt vast dat verzoekster, mede gelet op de wijze waarop zij het wrakingsverzoek heeft ingekleed en onderbouwd, het onderhavige wrakingsverzoek grotendeels baseert op feiten en omstandigheden die zij (ook) ten grondslag heeft gelegd aan het eerdere wrakingsverzoek, hetgeen heeft geleid tot de uitspraak van 21 december 2017. Voor zover het wrakingsverzoek op deze feiten en omstandigheden is gegrond, ligt het verzoek op grond van artikel 9, onder e, van het wrakingsprotocol dan ook aanstonds voor afwijzing gereed.
2.11.
Voor zover verzoekster heeft betoogd dat mr. Van Eerden, nadat het eerdere wrakingsverzoek van verzoekster jegens mr. Van Eerden bij uitspraak van
21 december 2017 was afgewezen en haar verzoek van 15 januari 2018 tot primair alsnog beoordeling van het wrakingsverzoek, subsidiair aanvulling van de uitspraak van
21 december 2017 op grond van artikel 32 Rv bij uitspraak van 26 januari 2018 was afgewezen, alles in het werk heeft gesteld om te voorkomen dat de herroepingszaak onverwijld ter zitting behandeld zou worden, overweegt de wrakingskamer dat zij constateert dat, gelet op de door verzoekster gegeven toelichting in het wrakingsverzoek, de door verzoekster aangevoerde feiten en omstandigheden ter zake de beweerde vertragingstactieken van mr. Van Eerden haar reeds op 13 februari 2018 bekend waren.
2.12.
Immers toen wist verzoekster dat de behandeling van het onderliggende verzoek op
15 maart 2018 zou plaatsvinden. Verzoekster heeft echter pas op 14 maart 2018 - een dag voor de mondelinge behandeling van het onderliggende verzoek - een wrakingsverzoek op grond van deze feiten en omstandigheden ingediend. Dat is, gelet op het bepaalde in artikel 37 lid 1 Rv te laat. Bovendien kan de wrakingskamer niet inzien op welke wijze (de administratieve) planning van de behandeling van de onderliggende zaak een (zwaarwegende) aanwijzing zou kunnen opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens een partij partijdigheid dan wel vooringenomenheid koestert, althans dat de bij verzoekster dienaangaande bestaande vrees gerechtvaardigd is. In dit verband wil de wrakingskamer ook niet onvermeld laten dat mr. Van Eerden zelfs op uitdrukkelijk verzoek van verzoekster de behandeling van de onderliggende procedure heeft aangehouden/uitgesteld totdat op het eerdergenoemde verzoek van 15 januari 2018 aan de wrakingskamer zou zijn beslist. In de brief van 24 januari 2018, waarin dit aan verzoekster is meegedeeld, is daarbij opgemerkt dat dit betekent dat de behandeling van het verzoekschrift vertraging zou opleveren.
2.13.
Met inachtneming van hetgeen hiervoor werd overwogen is de wrakingskamer van oordeel dat het evident is dat hetgeen verzoekster aan het onderhavige wrakingsverzoek ten grondslag heeft gelegd geen grond voor wraking kan opleveren. Het indienen van het onderhavige wrakingsverzoek is dan ook aan te merken als kennelijk misbruik van recht in de zin van artikel 9, onder i, van het wrakingsprotocol.
2.14.
Op grond van het vorenstaande zal het wrakingsverzoek met toepassing van
artikel 9, onder e en i, van het wrakingsprotocol worden afgewezen. De wrakingskamer ziet in het voorgaande eveneens aanleiding om te bepalen dat een volgend wrakingsverzoek in
deze zaak niet meer in behandeling zal worden genomen.

3.De beslissing

De wrakingskamer
3.1.
wijst het verzoek tot verwijzing naar de rechtbank Noord-Nederland dan wel het verzoek om de wrakingskamer samen te stellen uit rechters uit een ander gerecht af,
3.2.
wijst het verzoek tot wraking af,
3.3.
bepaalt dat een volgend wrakingsverzoek in deze zaak niet in behandeling zal worden genomen.
Deze beslissing is gegeven door de mrs. W.K.F. Hangelbroek, A.M. Rikken en C. Verdoold, in tegenwoordigheid van de griffier mr. I.A.M. Booijink en in openbaar uitgesproken op
11 april 2018.
de griffier de voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.