In deze zaak, die op 9 april 2018 door de Rechtbank Overijssel is behandeld, vorderden BETER LOPEN VOETWINKEL B.V. en [X] (hierna gezamenlijk aangeduid als 'Voetwinkel c.s.') in kort geding de opheffing van een conservatoir beslag dat door de curator, mr. Jeroen Toine Stekelenburg, was gelegd op de roerende zaken in een winkelpand te Apeldoorn. De curator had het beslag gelegd in het kader van de faillissementen van Shoes Online B.V. en Beter Lopen Schoenwinkels B.V., waarvan hij de curator was. Voetwinkel c.s. stelde dat het beslag onterecht was gelegd en dat zij recht had op toegang tot het winkelpand en de daarin aanwezige voorraad. De curator voerde aan dat Voetwinkel ongerechtvaardigd was verrijkt door het gebruik van het winkelpand zonder huur te betalen en dat de transacties die aan de basis lagen van de eigendom van de voorraad, onrechtmatig waren.
De voorzieningenrechter oordeelde dat Voetwinkel c.s. niet voldoende had aangetoond dat het beslag ondeugdelijk was. De rechter wees erop dat Voetwinkel c.s. niet had bewezen dat zij recht had op het gebruik van het winkelpand en dat de curator een gerechtvaardigd belang had bij het in stand houden van het beslag. De vorderingen van Voetwinkel c.s. werden afgewezen, en zij werden veroordeeld in de proceskosten. In reconventie werden de vorderingen van de curator eveneens afgewezen, maar hij werd ook veroordeeld in de proceskosten van Voetwinkel c.s. Dit vonnis benadrukt de noodzaak voor partijen in kort geding om hun vorderingen goed te onderbouwen, vooral als het gaat om claims van ongerechtvaardigde verrijking en de rechtmatigheid van beslaglegging.