ECLI:NL:RBOVE:2018:1540

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
20 april 2018
Publicatiedatum
3 mei 2018
Zaaknummer
C/08/215545 / KG ZA 18-79
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • H. Bottenberg - van Ommeren
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Executiegeschil over verbeurde dwangsommen in kort geding

In deze zaak, die zich afspeelt in het kader van een kort geding, heeft eiser, die in een affectieve relatie heeft gestaan met gedaagde, een vordering ingesteld tegen gedaagde. De vordering betreft de executie van een vonnis van 19 mei 2017, waarin aan eiser een gebieds- en contactverbod was opgelegd. Eiser betwist dat hij dit verbod heeft overtreden en vordert dat gedaagde de executie van het vonnis staakt. De voorzieningenrechter heeft de procedure op 6 april 2018 behandeld en op 20 april 2018 vonnis gewezen.

De feiten van de zaak zijn als volgt: eiser en gedaagde hebben ongeveer negen jaar samengewoond en hebben samen een minderjarig kind. Eiser heeft in het verleden een gebieds- en contactverbod opgelegd gekregen, met een dwangsom van € 250 per overtreding. Gedaagde heeft eiser op 1 februari 2018 een bevel tot betaling betekend, waarin betaling van € 500 werd gevorderd wegens twee overtredingen van het verbod. Eiser heeft de overtredingen betwist en stelt dat gedaagde misbruik maakt van procesrecht.

De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat gedaagde niet voldoende bewijs heeft geleverd voor de gestelde overtredingen door eiser. De rechter heeft vastgesteld dat de eerste overtreding niet voldoende onderbouwd was en dat eiser niet opzettelijk het verbod heeft overtreden. De vordering van eiser om de executie van het vonnis te staken is gedeeltelijk toegewezen, met een dwangsom van € 500 per dag voor de eerste overtreding, tot een maximum van € 1.500. De overige vorderingen van eiser zijn afgewezen, en de proceskosten zijn gecompenseerd.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Almelo
zaaknummer / rolnummer: C/08/215545 / KG ZA 18-79 (ib)
Vonnis in kort geding van 20 april 2018
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats 1] ,
eiser, verder te noemen [eiser] ,
advocaat mr. G.K. Fraterman te Hengelo (Ov),
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats 2] ,
gedaagde, verder te noemen [gedaagde] ,
advocaat mr. M. ter Brake te Delden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding met producties,
  • de producties van de zijde van [gedaagde] ,
  • de mondelinge behandeling d.d. 6 april 2018,
  • de pleitnota’s van partijen.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Partijen hebben gedurende ongeveer 9 jaar een affectieve relatie gehad. Zij hebben samengewoond in de woning van [gedaagde] aan [het adres] te
[woonplaats 2] . Uit de relatie is een thans nog minderjarig kind geboren: [X] (hierna: [X] ).
2.2.
Bij vonnis van 19 mei 2017 (met zaaknummer C/08/201269 / KG ZA 17/137) heeft de voorzieningenrechter van deze rechtbank, locatie Almelo, aan [eiser] een gebieds- en contactverbod opgelegd. Bij overtreding hiervan is [eiser] aan [gedaagde] een dwangsom verschuldigd van € 250,-- per overtreding (met een maximum € 5.000,--).
2.3.
Het vonnis van 19 mei 2017 is op 23 mei 2017 aan [eiser] betekend.
2.4.
Bij exploot van 1 februari 2018 is vervolgens aan [eiser] namens [gedaagde] een bevel tot betaling betekend. Hierin is betaling gevorderd van € 500,--, vermeerderd met de explootkosten. Het bedrag van € 500,-- ziet blijkens het exploot op overtredingen van het vonnis van 19 mei 2017:
- 1 ste overtreding 6 november 2017, [eiser] is uit de rechtbank verwijderd;
- 2 de overtreding op 7 november 2017, [eiser] bevond zich binnen 500 meter van de woning van [gedaagde] .
2.5.
Op 15 februari 2018 heeft [gedaagde] ten laste van [eiser] executoriaal (derden)beslag doen leggen onder de ABN-AMRO Bank (hierna: ABN AMRO) op alle voor zodanig beslag vatbare gelden, geldswaarden, vorderingen en/of roerende zaken die geen registergoederen zijn, die ABN-AMRO onder zich mocht hebben en/of verkrijgen van of verschuldigd mocht zijn en/of worden aan [eiser] . Voornoemd exploot is op
20 februari 2018 betekend aan [eiser] .
2.6.
Bij mailbericht van 1 maart 2018 is door (de advocaat van) [eiser] - kort gezegd - aan de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Kamphuis Menderink B.V. Gerechtsdeurwaarders (hierna: Kamphuis Menderink) verzocht om binnen één week de stukken die betrekking hebben op de executie van het vonnis van 19 mei 2017 te doen toekomen.
2.7.
Bij mailbericht van 6 maart 2018 heeft Kamphuis Menderink gereageerd op het voornoemde mailbericht van 1 maart 2018 en heeft zij (de advocaat van) [eiser] de navolgende stukken gestuurd:
  • een schriftelijke weergave van een zelfstandige actie en een toelichting daarop van de politie-eenheid Oost-Nederland, district Twente, basisteam Twente-Noord (hierna: de politie) naar aanleiding van een melding van [gedaagde] op 6 november 2017 van een voorval op 6 november 2017 (hierna het verslag van de politie van 6 november 2017);
  • een schriftelijke weergave van een hoofdincident en een toelichting daarop van de politie naar aanleiding van een melding van zowel [gedaagde] als [eiser] op 7 november 2017 van een voorval op 7 november 2017 (hierna: het verslag van de politie 7 november 2017).
2.8.
Bij mailbericht van 8 maart 2018 heeft (de advocaat van) [eiser]
Kamphuis Menderink - kort gezegd - verzocht vooralsnog de executiemaatregelen te staken.
2.9.
Bij mailbericht van 15 maart 2018 heeft Kamphuis Menderink (de advocaat van) [eiser] - kort gezegd - bericht dat zij van (de zijde van) [gedaagde] de opdracht heeft om verder te executeren.
2.10.
[eiser] heeft [gedaagde] bij dagvaarding van 20 maart 2018 in kort geding gedagvaard.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert - samengevat weergegeven -:
[gedaagde] te veroordelen de executie van het vonnis d.d. 19 mei 2017 binnen 48 uur na dit vonnis te staken en voor gestaakt te houden, zulks op straffe van verbeurte van een dwangsom;
[gedaagde] te veroordelen tot het (laten) opheffen van de gelegde beslagen binnen 48 uur na dit vonnis, zulks op straffe van verbeurte van een dwangsom.
3.2.
[eiser] legt hieraan - kort gezegd - ten grondslag dat de bij het mailbericht van 6 maart 2018 ontvangen stukken geen bewijs bieden voor de stelling dat [eiser] het gebieds- en contactverbod heeft overtreden.
3.3.
[eiser] betwist de gestelde overtreding van 6 november 2017. De in de schriftelijke weergave van de politie opgenomen melding is feitelijk onjuist. De overtreding ziet blijkens de melding op een e-mail die [eiser] aan [gedaagde] zou hebben verstuurd, terwijl in het exploot van 1 februari 2018 staat dat het gaat om een verwijdering uit de rechtbank d.d. 23 oktober 2017. [eiser] heeft geen e-mailbericht aan [gedaagde] verzonden en daarnaast is [eiser] niet op 23 oktober 2017 de rechtbank uitgezet.
3.4.
Met betrekking tot de tweede overtreding stelt [eiser] dat hij op
7 november 2017 werd achtervolgd door [gedaagde] . Zij heeft de overtreding bewust uitgelokt. Daarmee maakt zij misbruik van het (proces)recht. [eiser] was op weg naar zijn vaste leverancier, te weten Sloop- en Handelsonderneming [Y] te [woonplaats 2] (hierna: [Y] ). Toen [eiser] bij [Y] weg wilde rijden, zag hij dat [gedaagde] op hem stond te wachten en heeft hij de politie gealarmeerd en deze is ter plaatse gekomen. [eiser] was zich op dat moment niet bewust van het feit dat [Y] zich bevindt binnen een straal van 500 meter van de woning van [gedaagde] en hij strikt genomen het gebiedsverbod met een kleine 25 meter heeft overtreden. Gezien de geringe inbreuk en de onbewustheid is het onder deze omstandigheden in strijd met de redelijkheid en billijkheid om te stellen dat het gebiedsverbod overtreden is en aanspraak te maken op een dwangsom. Daarnaast stelt [eiser] dat zijn bedrijfseconomisch belang voor gaat op de 25 meter die het gebiedsverbod doorkruisen. [eiser] kan bij [Y] tegen een zeer gunstig tarief inkopen, hetgeen zeker in de opstartfase van een onderneming van groot belang is voor [eiser] . De tenuitvoerlegging van het vonnis van 19 mei 2017 is enkel en alleen gebaseerd op meldingen van [gedaagde] . Zonder verdere onderbouwing van stukken is dit onacceptabel en levert dit misbruik van (proces)recht op.
3.5.
[gedaagde] voert gemotiveerd verweer.
3.6.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter vloeit het door [eiser] gestelde spoedeisend belang voort uit de aard van het gevorderde.
4.2.
Voorop moet worden gesteld dat de voorzieningenrechter bij vonnis van
19 mei 2017 [eiser] een gebieds- en contactverbod, versterkt door een dwangsom, heeft opgelegd. De enkele omstandigheid dat er een procedure aanhangig is om het gebieds- en contactverbod af te wijzen dan wel te beperken, heeft niet tot gevolg dat [eiser] het vonnis van 19 mei 2017 niet (meer) dient na te leven.
4.3.
Bij beantwoording van de vraag of dwangsommen zijn verbeurd moeten vervolgens de ter uitvoering van het vonnis verrichte handelingen worden getoetst aan de inhoud van het verbod. Daarbij moeten doel en strekking van het verbod tot richtsnoer worden genomen, aldus dat het verbod niet verder strekt dan tot het bereiken van het daarmee beoogde doel.
4.4.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat, nu [gedaagde] stelt dat [eiser] het
gebieds- en contactverbod heeft overtreden en zij zich beroept op het rechtsgevolg, zijnde het verbeuren van dwangsommen, [gedaagde] de feiten dient te stellen en zo nodig dient te bewijzen die rechtvaardigen dat dwangsommen zijn verbeurd.
4.5.
Met betrekking tot de door [gedaagde] gestelde eerste overtreding is de voorzieningenrechter van oordeel dat uit het exploot van 1 februari 2018 niet (voldoende) blijkt op welke wijze [eiser] het vonnis van 19 mei 2017 zou hebben overtreden. Er wordt enkel vermeld dat [eiser] uit de rechtbank is verwijderd en daarbij wordt de datum van 6 november 2017 vermeld. Van de zijde van [eiser] is op 1 maart 2018 verzocht om nadere bewijsstukken en in dat kader heeft Kamphuis Menderink het verslag van de politie van 6 november 2017 toegezonden. Uit dit verslag, ook in samenhang bezien met de informatie in eerdergenoemd exploot van 1 februari 2018, kan naar het oordeel van de voorzieningenrechter evenmin worden afgeleid met welke gedraging dan wel handelwijze [eiser] het gebieds- dan wel contactverbod (voor de eerste keer) zou hebben overtreden. Het verslag bevat in feite niet meer dan een (zeer summiere) weergave van een drietal gebeurtenissen waarvan [gedaagde] melding wil doen, namelijk - zakelijk weergegeven - (1) dat er op 23 oktober 2017 een zaak is behandeld bij de rechtbank waarbij [eiser] de rechtbank is uitgezet, (2) dat [gedaagde] op donderdag 2 november 2017 een bedreigend mailtje kreeg waarin [eiser] aangaf [X] te verkopen en (3) dat [eiser] iedere keer een ander telefoonkaart gebruikt. Gelet op de (eveneens summiere) inhoud van het exploot van 1 februari 2018 lijkt [gedaagde] de verwijdering van [eiser] uit de rechtbank op 23 oktober 2017 ten grondslag te leggen aan de door haar gestelde eerste overtreding, doch zonder nadere toelichting blijkt hieruit niet op welke wijze [eiser] daarmee het vonnis van 19 mei 2017 zou hebben overtreden en dientengevolge een dwangsom zou hebben verbeurd. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat [eiser] de verwijdering uit de rechtbank heeft betwist. Eerst kort voor de mondelinge behandeling van onderhavige zaak, namelijk op 5 april 2018, zijn van de zijde van [gedaagde] producties ingebracht, waaronder een mail van [gedaagde] van 21 januari 2018 aan Kamphuis Menderink en een verslag van de parketpolitie van deze rechtbank, locatie Almelo, van de gebeurtenissen op 5 oktober 2017. Uit het verslag van de parketpolitie blijkt - samengevat weergeven en voor zover van belang - dat [gedaagde] op 5 oktober 2017 voor de politierechter moest verschijnen, dat de advocaat van [gedaagde] in die zaak, mr. [A] , aan de parketpolitie te kennen heeft gegeven dat hij problemen verwachtte omdat [eiser] aanwezig was en dat [eiser] een contactverbod had, dat de parketpolitie is gebleken dat [eiser] zich bij de bode had aangemeld als “publiek”, dat [eiser] zich met zijn vader ter hoogte van zittingzaal A bevond en dat [gedaagde] met mr. [A] ter hoogte van zittingszaal C zat, dat er vervolgens overleg heeft plaatsgevonden met de behandelend politierechter en de officier van justitie, dat zowel de parketpolitie, in de persoon van [Z] , en mr. [A] hebben bevestigend dat er geen echt contact was geweest tussen [eiser] en [gedaagde] , dat daarna is besloten om het praktisch op te lossen in die zin dat [eiser] is verzocht het pand te verlaten en niet in de zittingszaal plaats te nemen, dat [eiser] het hier niet mee eens was, maar dat hij vervolgens de rechtbank heeft verlaten. Ook zijn vader is, na een goed gesprek met mr. [A] , naar buiten gegaan.
4.6.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter had het op de weg van [gedaagde] gelegen om eerder duidelijkheid te verschaffen over de aan [eiser] verweten gedraging(en) betreffende de gestelde eerste overtreding. [eiser] heeft er belang bij te weten waartegen hij zich dient te verweren. Aannemelijk is ook dat [gedaagde] hieraan kon voldoen nu de door haar gestelde eerste overtreding ruim dateert voor het exploot van
1 februari 2018. In dit kader wil de voorzieningenrechter niet onvermeld laten dat er drie verschillende data zijn vermeld waarop de door [gedaagde] gestelde eerste overtreding zou hebben plaatsgevonden, namelijk 6 november 2017, 23 oktober 2017 en 5 oktober 2017.
4.7.
Los van het vorenstaande is de voorzieningenrechter van oordeel dat het contactverbod van het vonnis van 19 mei 2017 niet is overtreden doordat [eiser] zich in de publieke hal van de rechtbank heeft opgehouden, nu uit het verslag van de parketpolitie voldoende blijkt dat er een behoorlijke afstand tussen partijen was en dat er geen contact tussen partijen is geweest en dat [eiser] uiteindelijk zelf de rechtbank heeft verlaten en niet in de zittingszaal heeft plaatsgenomen. De door de parketpolitie beschreven gang van zaken op 5 oktober 2017 kan naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet wordt aangemerkt als een verwijdering uit de rechtbank. Een verwijdering duidt veeleer op een situatie waarbij een persoon (fysiek) verzet toont, hetgeen hier niet aan de orde is geweest.
4.8.
Met betrekking tot de door [gedaagde] gestelde tweede overtreding van het vonnis van 19 mei 2017 stelt de voorzieningenrechter vast dat [eiser] in de dagvaarding heeft erkend dat hij het opgelegde gebiedsverbod heeft overtreden. De stelling van [eiser] dat hij zich er niet van bewust was dat hij het gebiedsverbod overtrad, passeert de voorzieningenrechter. Uit het vonnis van 19 mei 2017, meer in het bijzonder de rechtsoverwegingen 3.3. en 4.6., blijkt dat [eiser] in die procedure ook heeft aangevoerd dat er zich leveranciers in de omgeving van de woning van [gedaagde] bevinden, maar dat de voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat [eiser] - kort gezegd - niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij op een zodanige wijze afhankelijk is van de zich in de omgeving van de woning van [gedaagde] bevindende leveranciers dat dit belang zwaarder dient te wegen dan de belangen die [gedaagde] en [X] hebben bij het opleggen van een (beperkt) gebiedsverbod. [eiser] was er derhalve mee bekend dat er zich leveranciers bevinden in de omgeving van de woning van [gedaagde] . Bovendien is het aan hem om in de gaten te houden welke adressen dan wel (gedeelten) van straten en dergelijke zich binnen het gebied bevinden waarvoor het gebiedsverbod geldt. Dat hij dit heeft nagelaten, komt voor zijn rekening en risico. Met inachtneming van het vorenoverwogene kan [eiser] bezwaarlijk volhouden dat het gaat om een zodanige geringe overtreding dat de executie van de dwangsom naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is, noch ook is sprake van overtreding waarvan hem geen enkel verwijt kan worden gemaakt. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter kan evenmin worden gesproken van een situatie die de conclusie rechtvaardigt dat [gedaagde] de overtreding van het gebieds- en contactverbod heeft uitgelokt en zich als gevolg daarvan schuldig maakt aan misbruik van procesrecht. [eiser] was immers – uit vrije wil – op weg naar [Y] en wist, althans behoorde te weten, dat hij zich binnen het gebied bevond waarvoor voor hem een gebiedsverbod geldt.
4.9.
Het vorenstaande leidt de voorzieningenrechter tot de slotsom dat de vordering om de executie van het vonnis van 19 mei 2017 te staken en gestaakt te houden - op na te melden wijze - zal worden toegewezen voor zover zij betrekking heeft op de executie van een dwangsom van € 250,-- ter zake de (beweerde) verwijdering van [eiser] uit de rechtbank op 5 oktober 2017, door partijen ook wel de (beweerde) eerste overtreding genoemd. Als gevorderd door [eiser] en niet (voldoende) betwist door [gedaagde] , zal hieraan een dwangsom van € 500,- per dag worden verbonden, welke gemaximeerd zal worden op het bedrag van € 1.500,--.
4.10.
De voorzieningenrechter zal de overige vorderingen van [eiser] afwijzen. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat uit het mailbericht van 15 maart 2018 van Kamphuis Menderink aan [gedaagde] voldoende blijkt dat het derdenbeslag onder
ABN AMRO geen doel heeft getroffen, zodat het als opgeheven dient te worden beschouwd. Het belang van [eiser] bij zijn vordering tot opheffing van het beslag onder ABN AMRO ontbreekt dan ook naar het oordeel van de voorzieningenrechter, zodat de in dat kader door [eiser] ingestelde vorderingen zullen worden afgewezen. Weliswaar wordt er in het petitum van de dagvaarding gevorderd om [gedaagde] te veroordelen tot het (laten) opheffen van de gelegde beslagen, doch de voorzieningenrechter vat dit op als een kennelijke verschrijving, nu er in het lichaam van de dagvaarding enkel wordt vermeld dat [gedaagde] ten laste van [eiser] executoriaal beslag heeft doen leggen op een zakelijke rekening van [eiser] en uit het door hem overgelegde exploot van 15 februari 2018 blijkt dat er derdenbeslag is gelegd onder ABN AMRO (productie 3 dagvaarding). Dat er andere beslagen zijn gelegd, is gesteld noch gebleken.
4.11.
Aangezien elk van partijen als op enig punt in het ongelijk gesteld is te beschouwen, zullen de proceskosten worden gecompenseerd op de hierna te vermelden wijze.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
veroordeelt [gedaagde] de executie van het vonnis van 19 mei 2017 binnen 48 uur na betekening van dit vonnis te staken en gestaakt te houden voor zover het betreft de executie van een dwangsom van € 250,-- ter zake van de (beweerde) verwijdering van [eiser] uit de rechtbank op 5 oktober 2017, door partijen ook wel de (beweerde) eerste overtreding genoemd, een en ander op straffe van verbeurte van een dwangsom van 500,-- voor iedere dag dat [gedaagde] niet aan dit gebod voldoet, met een maximum van € 1.500,--;
5.2.
verklaart het vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.3.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
5.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. H. Bottenberg - van Ommeren en in het openbaar uitgesproken op 20 april 2018. [1]

Voetnoten

1.type: