ECLI:NL:RBOVE:2018:1541

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
3 mei 2018
Publicatiedatum
3 mei 2018
Zaaknummer
08-955050-16 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van een jongeman voor het veroorzaken van een verkeersongeval met zwaar lichamelijk letsel door onvoldoende bewijs van schuld en gevaarlijk rijgedrag

Op 3 mei 2018 heeft de Rechtbank Overijssel uitspraak gedaan in de zaak tegen een 21-jarige jongeman uit Dalfsen, die werd beschuldigd van het veroorzaken van een verkeersongeval op 8 februari 2016, waarbij een passagier zwaar lichamelijk letsel opliep. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor gevaarlijk rijgedrag of een verkeersfout van de verdachte. Uit bloedonderzoek bleek dat de verdachte een concentratie cannabinoïden in zijn bloed had, maar de rechtbank kon niet vaststellen dat dit het ongeval had veroorzaakt. De verdachte reed onder invloed van THC, maar de omstandigheden van het ongeval, waaronder stormachtig weer en aquaplaning, speelden ook een rol. De rechtbank concludeerde dat het niet bewezen kon worden dat de verdachte aanmerkelijk onvoorzichtig of onoplettend had gereden. Daarom werd de verdachte vrijgesproken van zowel de primaire als de subsidiaire tenlastelegging.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer 08-955050-16 (P)
Datum vonnis: 3 mei 2018
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1996 in [geboorteplaats] ,
wonende te [adres] .

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 16 november 2017 en 19 april 2018.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. T. Feuth en van hetgeen door verdachte en diens raadsman mr. C.N.G.M. Starmans, advocaat te Utrecht, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er kort en zakelijk weergegeven, op neer dat:
primair: op 8 februari 2016 in Dalfsen door de schuld van verdachte een verkeersongeval is veroorzaakt waardoor [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen.
subsidiair: verdachte op 8 februari 2016 in Dalfsen gevaar op de weg heeft veroorzaakt.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
hij op of omstreeks 8 februari 2016 te Dalfsen in de gemeente Dalfsen, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), komende uit de richting van Wijthmen en/of gaande in de richting van Dalfsen, daarmede rijdende over de weg, de Poppenallee (N757)),
zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig, onoplettend en/of onachtzaam heeft gereden, hierin bestaande dat verdachte,
terwijl hij, verdachte onder invloed verkeerde van Cannabinoïden (werkzame stof THC.), althans na het gebruik van een niet onaanzienlijke hoeveelheid drugs,
niet of in onvoldoende mate heeft gelet of is blijven letten op het direct voor hem, verdachte gelegen weggedeelte van die weg (de Poppenallee (N757)) en/of
niet of in onvoldoende mate dat door hem, verdachte bestuurde motorrijtuig (personenauto) onder controle heeft gehouden en/of
rijdend op een recht stuk weggedeelte van die weg (de Poppenallee (N757)), met dat door hem, verdachte bestuurde motorrijtuig (personenauto) in een slip is geraakt en/of
met de linker zijde van dat door hem, verdachte bestuurde motorrijtuig (personenauto) tegen in de gezien zijn, verdachtes rijrichting rechter berm van die weg (de Poppenallee(N757)) staande boom is gebotst,
en aldus zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, waardoor een ander(genaamd [slachtoffer] ) zwaar lichamelijk letsel of zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan, terwijl hij, verdachte verkeerde in een toestand, bedoeld in artikel 8, eerste lid van de Wegenverkeerswet 1994,
althans, voor zover voor het vorenstaande geen veroordeling mocht of zou kunnen volgen, subsidiair, terzake dat
hij op of omstreeks 8 februari 2016 te Dalfsen in de gemeente Dalfsen, als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), komende uit de richting van Wijthmen en/of gaande in de richting van Dalfsen, daarmede heeft gereden over de weg, de Poppenallee (N757)) en
niet of in onvoldoende mate dat door hem, verdachte bestuurde motorrijtuig (personenauto) onder controle heeft gehouden en/of
rijdend op een recht stuk weggedeelte van die weg (de Poppenallee (N757)), met dat door hem, verdachte bestuurde motorrijtuig (personenauto) in een slip is geraakt en/of
met de linker zijde van dat door hem, verdachte bestuurde motorrijtuig (personenauto) tegen in de gezien zijn, verdachtes rijrichting rechter berm van die weg (de Poppenallee(N757)) staande boom is gebotst,
door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd.

3.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.De bewijsoverwegingen

4.1
Inleiding
Op 8 februari 2016 reed verdachte als bestuurder van een personenauto (Volkswagen Polo met kenteken [kenteken] vanuit Zwolle in de richting van Dalfsen over de Poppenallee (N757). Naast verdachte zat [slachtoffer] en achterin de auto zat [betrokkene] . Omstreeks 20.30 uur is de auto van verdachte in de slip geraakt, in de rechterberm gekomen en met de linkerkant (bestuurderszijde) tegen een boom tot stilstand gekomen.
[slachtoffer] en verdachte zijn door het ongeval ernstig gewond geraakt. Bij beiden is sprake van blijvende hersenschade en zij hebben langdurig moeten revalideren. [betrokkene] raakte niet gewond, maar de psychische impact van het ongeval is ook op hem groot geweest.
Omdat in de asbak van de auto een joint werd aangetroffen is het bloed van verdachte onderzocht op stoffen die de rijvaardigheid kunnen beïnvloeden. Uit dit onderzoek is naar voren gekomen dat verdachte een concentratie THC in zijn bloed had van 0,0037 mg/l. Dat is boven de door deskundigen gehanteerde grensconcentratie van 0,0035 mg/l,
Op 8 februari 2016 was sprake van stormachtig weer. Het regende en plaatselijk werden er in het binnenland windstoten tussen de 75 en 100 km per uur (windkracht 7-10) gemeten.
4.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte te veroordelen voor het primair ten laste gelegde feit, te weten het als bestuurder veroorzaken van een verkeersongeval door aanmerkelijke schuld met zwaar lichamelijk letsel tot gevolg.
De officier van justitie is van mening dat het weer op 8 februari 2016 noopte tot extra voorzichtig rijgedrag bij verdachte. Toen verdachte met zijn vrienden vanuit Dalfsen richting Zwolle reed had hij immers al kunnen constateren dat het stormachtig weer was. In plaats van extra voorzichtig te gaan rijden heeft verdachte geblowd, wat de rijvaardigheid negatief beïnvloedt. De officier van justitie is van mening dat, bij gebrek aan andere scenario’s, op basis van de sporen en de getuigenverklaringen, het meest aannemelijke scenario is dat het voertuig van verdachte door een windvlaag naar rechts is gedrukt. Verdachte heeft hier onvoldoende op gereageerd en is in de berm terecht gekomen. Verdachte had oplettender moeten zijn, maar kon dit niet omdat hij onder invloed was van THC, aldus de officier van justitie.
4.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich primair op het standpunt gesteld dat het rapport van het Nederlands Forensisch Instituut (NFI), waaruit volgt dat in het bloed van verdachte THC is aangetroffen boven de grensconcentratie van 0,0035 mg/l, te weten 0,0037 mg/l, dient te worden uitgesloten van het bewijs. Daartoe heeft de raadsman aangevoerd dat sprake was van een vormverzuim in het vooronderzoek als bedoeld in artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering (Sv), omdat het recht op een contra-expertise feitelijk niet geëffectueerd kon worden. Op het moment dat het Openbaar Ministerie tot vervolgen besloot was het bloedmonster van verdachte immers al vernietigd. De raadsman is van oordeel dat deze onmogelijkheid tot het doen van tegenonderzoek een eerlijke procesvoering als bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) in de weg staat, nu de verdediging de uitslag van het onderzoek betwist en er slechts sprake is van een geringe overschrijding van de grenswaarde. Bovendien is ander bewijsmateriaal ter zake de overschrijding van de grenswaarde niet aanwezig, aldus de raadsman.
Subsidiair, ook indien de rechtbank niet tot bewijsuitsluiting zal overgaan, heeft de raadsman bepleit dat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat sprake is geweest van schuld als bedoeld in artikel 6 van de Wegenverkeerswet (WVW). Op basis van de conclusies van het NFI kan niet worden geconcludeerd dat verdachte niet tot behoorlijk besturen van een auto in staat was en ook overigens blijkt niet dat sprake was van aanmerkelijk onvoorzichtig, onoplettend of onachtzaam rijgedrag. Gelet op de weersomstandigheden is het volgens de raadsman aannemelijk dat verdachte geen verwijt valt te maken aangaande het niet onder controle houden van de auto, zodat vrijspraak dient te volgen voor het primair ten laste gelegde.
Ook ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde heeft de raadsman vrijspraak bepleit, nu niet kan worden bewezen dat sprake is geweest van concreet gevaarlijk verkeersgedrag.
4.4
Het oordeel van de rechtbank
Contra-expertise
Uit het onderzoek door het NFI is naar voren gekomen dat verdachte een concentratie THC in zijn bloed had van 0,0037 mg/l. Dat is boven de grensconcentratie van 0,0035 mg/l. De rechtbank stelt vast dat de uitslag van dit bloedonderzoek per brief van 17 maart 2016 schriftelijk aan verdachte is medegedeeld. In deze brief is verdachte tevens gewezen op de mogelijkheid van tegenonderzoek. Hierop is door of namens verdachte niet gereageerd. Toen de raadsman in aanloop naar de zitting van 16 november 2017 een verzoek tot het uitvoeren van een contra-expertise deed, bleek dat het bloedmonster door het NFI tot één jaar na de rapportage werd bewaard en derhalve reeds (omstreeks februari 2017) was vernietigd.
Naar het oordeel van de rechtbank is daarmee geen sprake van een vormverzuim in het voorbereidend onderzoek. Verdachte was, conform de geldende voorschriften, middels een brief van 17 maart 2016, op de hoogte gesteld van de uitslag van het bloedonderzoek. Hij is toen gewezen op de mogelijkheid tot het laten uitvoeren van een tegenonderzoek. Ook is verdachte voorafgaande aan en bij zijn verhoor van 18 april 2016 op de hoogte gesteld van het recht op een advocaat. Verdachte heeft dus wel degelijk de mogelijkheid gehad om een tegenonderzoek te laten uitvoeren. Verdachte heeft er, in eerste instantie, echter voor gekozen om van de gelegenheid tot het doen van tegenonderzoek geen gebruik te maken. Dat de wens tot het uitvoeren van een tegenonderzoek pas is ontstaan nadat de officier van justitie een vervolgingsbeslissing heeft genomen en toen het gewenste onderzoek niet meer mogelijk bleek, doet daar niet aan af. Van een schending van artikel 6 EVRM is naar het oordeel van de rechtbank dan ook geen sprake.
De rechtbank ziet, gelet op het bovenstaande, geen aanleiding om het rapport van het NFI uit te sluiten van het bewijs.
Aanmerkelijk onvoorzichtig, onoplettend of onachtzaam rijden?
De rechtbank stelt voorop dat volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad voor beantwoording van de vraag of sprake is van schuld in de zin van artikel 6 WVW verschillende factoren van belang zijn, zoals het geheel van gedragingen van verdachte, de aard en de concrete ernst daarvan en overige omstandigheden van het geval. Daarbij wordt opgemerkt dat niet reeds uit de ernst van de gevolgen van verkeersgedrag dat in strijd is met één of meer wettelijke gedragsregels in het verkeer, kan worden afgeleid dat sprake is van schuld in vorenbedoelde zin (HR 29 april 2008, ECLI: NL:HR:2008:BD0709).
Verdachte wordt blijkens de tenlastelegging, kort samengevat, verweten dat hij zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig, onoplettend en/of onachtzaam heeft gereden doordat hij;
- onder invloed verkeerde van cannabinoïden (werkzame stof THC);
- niet of in onvoldoende mate heeft gelet of is blijven letten op het voor hem gelegen weggedeelte en
- niet of in onvoldoend mate de auto onder controle heeft gehouden en
- in een slip is geraakt en
- tegen een in de berm staande boom is gebotst.
De rechtbank overweegt hieromtrent als volgt.
Uit het bloedonderzoek dat door het NFI is gedaan is gebleken dat verdachte een concentratie cannabinoïden (THC) in zijn bloed had van 0,0037 mg/l. Dat is boven de grensconcentratie van 0,0035 mg/l. Cannabinoïden zijn stoffen die voorkomen in de hennepplant. Op grond van de resultaten van dit onderzoek is door de deskundige geconcludeerd dat de rijvaardigheid van verdachte ten tijde van de bloedafname waarschijnlijk nadelig beïnvloed werd door de aangetoonde stof THC.
[betrokkene] heeft verklaard dat hij met verdachte en [slachtoffer] vanuit Dalfsen naar een coffeeshop in Zwolle is gereden om joints te kopen. Zowel bij de politie als bij de rechter-commissaris heeft [betrokkene] verklaard dat ook verdachte van een joint heeft gerookt.
Verdachte en [slachtoffer] konden zich ten tijde van hun verhoor bij de politie weinig tot niets meer herinneren van de dag van het ongeval. Ter zitting heeft verdachte verklaard dat hij zich nog wel weet te herinneren dat het die dag stormde en dat de weg nat was.
Op basis van bovengenoemd onderzoek van het NFI en de verklaring van [betrokkene] stelt de rechtbank vast dat verdachte voorafgaande aan het ongeval heeft geblowd, zodanig dat sprake was van een concentratie van 0,0037 mg/l cannabinoïden in zijn bloed.
De vraag waar de rechtbank zich vervolgens voor geplaatst ziet is in hoeverre dit drugsgebruik een rol heeft gespeeld bij het ontstaan van het ongeval en of er, los van het drugsgebruik, sprake is geweest van een concrete verkeersfout van verdachte die het ongeval heeft veroorzaakt. Immers, de mate van schuld kan weliswaar mede bepaald worden door het onder invloed rijden, maar voorop staat het verkeersgedrag van verdachte in de concrete situatie.
Vast staat dat het op 8 februari 2016 stormde en dat er plaatselijk windstoten werden gemeten tussen de 75 en 100 km per uur. [betrokkene] heeft verklaard dat de auto door de harde wind steeds naar rechts trok.
In de verkeersongevalsanalyse rapportage (het VOA-rapport) wordt geconcludeerd dat verdachte op een recht stuk weggedeelte om een onbekend gebleven reden de controle over zijn voertuig kwijt is geraakt. De VOA heeft aan de hand van de sporen niet de door verdachte gereden snelheid kunnen vaststellen. [betrokkene] heeft hierover verklaard dat verdachte naar zijn idee minder snel reed dan de toegestane snelheid.
Uit het door de verdediging overgelegde rapport van Baan Hofman ongevallenanalyse kan worden afgeleid dat het wegdek ten tijde van de aanrijding nat was en dat het waarschijnlijk is dat er sprake is geweest van aquaplaning. Baan Hofman verkeersongevallenanalyse heeft een snelheid berekend van tussen de 75,5 km/h en 84,6 km/h.
De rechtbank overweegt dat uit het dossier niets kan worden afgeleid omtrent concreet gevaarlijk rijgedrag of een verkeersfout van verdachte voorafgaande aan het ongeval. Dat verdachte onvoldoende heeft gelet op het voor hem gelegen weggedeelte, zoals ten laste is gelegd, blijkt naar het oordeel van de rechtbank niet uit het dossier.
De rechtbank acht het niet onwaarschijnlijk dat sprake is geweest van aquaplaning al dan niet in combinatie met een onverwacht harde windstoot, waardoor verdachte de controle over de auto heeft verloren. Het is naar het oordeel van de rechtbank derhalve onduidelijk of het in de gegeven omstandigheden verwijtbaar is dat verdachte de auto niet onder controle heeft gehouden, los van het voorafgaande drugsgebruik.
Gelet op de conclusie van het NFI dat de rijvaardigheid
waarschijnlijknegatief is beïnvloed, kan de rechtbank niet tot de conclusie komen dat het verkeersongeval te wijten is geweest aan het drugsgebruik van verdachte. Nu verder niet is gebleken van concreet gevaarlijk rijgedrag, acht de rechtbank niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte aanmerkelijk onvoorzichtig, onoplettend of onachtzaam heeft gereden en zal zij verdachte vrijspreken van het primair ten laste gelegde.
Voor een veroordeling voor het subsidiair ten laste gelegde, het gevaar/hinder veroorzaken op de weg, dient sprake te zijn geweest van concreet gevaarscheppend gedrag van verdachte. De rechtbank stelt vast dat het drugsgebruik van verdachte niet in de tenlastelegging van het subsidiaire feit is opgenomen. Het enkel niet onder controle houden van het voertuig is naar het oordeel van de rechtbank geen
gedragals bedoeld in artikel 5 WVW. Daarnaast is niet onaannemelijk dat sprake is geweest van aquaplaning al dan niet in combinatie met een onverwacht harde windstoot, waardoor verdachte de controle over de auto niet heeft kunnen behouden. De rechtbank zal verdachte daarom ook vrijspreken van wat hem subsidiair ten laste is gelegd.
4.5
Vrijspraak
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte primair en subsidiair is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.

5.De beslissing

De rechtbank verklaart niet bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. van Bruggen, voorzitter, mr. S. Taalman en
mr. J.H.W.R. Orriëns-Schipper, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A. Seuters, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 3 mei 2018.
Mr. Orriëns-Schipper en de griffier zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen