1.
Het proces-verbaal aangifte door [slachtoffer] d.d. 1 augustus 2017 (blz. 126 tot en met 128), zakelijk weergegeven inhoudende:
"Ik doe aangifte van poging doodslag. Het is gebeurd bij mijn woning aan de
[adres 2] . Het is gebeurd in de nacht van zaterdag 29 juli 2017
op zondag 30 juli 2017.Ik zal eerlijk vertellen, dat ik bij de zwager van [medeverdachte 1] die hond heb weggehaald. Ik heb daar een ruitje ingetikt en heb Rico, haar hond daar weggehaald. Zodoende ben ik in het bezit van haar hond gekomen. Ik heb Rico bij mij thuis gelaten. Ik wilde gewoon dat [medeverdachte 1] contact met mij op zou nemen.
Die nacht, van zaterdag 29 op zondag 30 juli, parkeerde ik mijn auto bij mijn woning. Ik had gezien dat [medeverdachte 1] , haar broer [verdachte] en [medeverdachte 2] ook bij mijn woning waren. Toen ik er langs reed, stopte ik, deed ik het raampje naar beneden en vroeg wat ze wilden. Ik zei: Vertel maar. Ik hoorde dat [verdachte] zei: Wat moet je met die hond? Ik zei: dat zal ik je vertellen. Ik zet eerst even de auto weg. [verdachte] zei dat ik de hond er uit moest laten. Ik zei: dat wil ik best doen. Ik liep samen met [verdachte] terug naar waar ze de auto hadden staan. Meteen hierna werd ik door beide mannen, [verdachte] en [medeverdachte 2] , geschopt en geslagen. [verdachte] heeft wel meegedaan met
schoppen en slaan maar hij was niet zo agressief als [medeverdachte 2] . [verdachte] deed niet volop mee
zeg maar. Even terug, u vraagt mij naar een schiethamer. Er zou gezegd zijn dat ik die bij me
had. Ja dat klopt. Ik had ter verdediging een schiethamer”
2.
Het proces-verbaal verhoor verdachte d.d. 31 juli 2017 (bladzijden 79 en 80), zakelijk weergegeven inhoudende:
“Op zaterdag 29 juli 2017, omstreeks 23:00 uur, ging ik naar mijn schoonbroertje, [naam 1] ,
en mijn zus [naam 2] , aan de [adres 3] in [geboorteplaats] . Mijn zus woont daar samen met [naam 1] .
Zij vertelden mij dat er bij hun was ingebroken. We zijn rond gaan kijken op het
terrein, om sporen te zoeken.
We zagen dat de hond weg was. Ik dacht direct dat [slachtoffer] dit gedaan zou hebben. [slachtoffer] is de ex-vriend van mijn zus [medeverdachte 1] .
Ik, mijn zus [medeverdachte 1] en de vriend, [medeverdachte 2] , zijn toen in de auto gestapt van [geboorteplaats] naar
[adres 2] . Op een gegeven moment komen wij aan in [adres 2] bij de woning van [slachtoffer] . We reden de plas op bij de woning. We zagen dat de bus van [slachtoffer] niet op de plas stond.
Ik stapte de auto uit en liep naar de woning toe. Ik keek door het raam naar binnen
en zag dat de hond van mijn zus in de woning zat. Ik heb toen mijn zus [medeverdachte 1] geroepen en gezegd dat onze hond in de woning aanwezig was. Mijn zus, [medeverdachte 1] heeft toen direct te politie gebeld.
Op dat moment kwam [slachtoffer] in zijn bus de plas oprijden met het raam open. Ik heb hem
direct gevraagd of die hond van hem was, zou je de deur niet open doen.
Ik zag dat [slachtoffer] uit de bus stapte. Hij liep toen in de richting van de woning. Op een
gegeven moment liep [slachtoffer] weer terug naar zijn bus. Ik liep [slachtoffer] achterna toen hij
naar de bus liep. Ik zag dat [slachtoffer] uit de bus een soort spijkerpistool pakte. Hiermee
wordt in pallets geschoten. Dit spijkerpistool was oranje kleurig. Ik zag dat [slachtoffer]
het spijkerpistool achter zijn jas had.
Op het moment dat hij het spijkerpistool wilde pakken dook ik boven op [slachtoffer] . Ik wilde
hem overmeesteren om het spijkerpistool van hem af te pakken.
Ik en [slachtoffer] vielen op dat moment ook op de grond. Op datzelfde moment waren [medeverdachte 1] en
[medeverdachte 2] er ook al. Ik heb toen het spijkerpistool van [slachtoffer] af weten te pakken.
Ik heb [slachtoffer] ook een klap geven op zijn slaap. Ik deed dit met mijn vuist. Ik heb [slachtoffer] wel een schop gegeven.”