ECLI:NL:RBOVE:2018:1609
Rechtbank Overijssel
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek om openbaarmaking van de naam van een melder op grond van de Wob
In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 9 mei 2018 uitspraak gedaan in een geschil over de openbaarmaking van de naam van een melder die een klacht had ingediend op basis van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob). Eiser, eigenaar van een pand, had verzocht om openbaarmaking van de naam van de melder, maar het college van burgemeester en wethouders van Dinkelland had dit verzoek afgewezen. De rechtbank oordeelde dat het openbaarheidsbelang in dit geval minder zwaar weegt dan het belang van de persoonlijke levenssfeer van de melder. De rechtbank overwoog dat het vrijgeven van de naam van de melder zou kunnen leiden tot ontmoediging van tipgevers om overtredingen te melden, en dat de melder had aangegeven anoniem te willen blijven. De rechtbank concludeerde dat de belangenafweging die door het college was gemaakt, voldoende was en dat het beroep van eiser ongegrond werd verklaard.
Het proces begon met een verzoek van eiser op 10 juli 2017 om de naam van de melder bekend te maken. Het college van burgemeester en wethouders weigerde dit verzoek en handhaafde deze weigering in een bestreden besluit. Eiser stelde dat het algemeen belang gediend was bij openbaarmaking, maar de rechtbank oordeelde dat de persoonlijke levenssfeer van de melder zwaarder woog. De rechtbank benadrukte dat de Wob bedoeld is om het publieke belang van een goede bestuursvoering te dienen, en dat de verzoeker geen eigen belang hoeft te stellen. De rechtbank concludeerde dat de bezwarencommissie en het college de belangenafweging niet correct hadden uitgevoerd, maar dat de uiteindelijke beslissing om de naam van de melder niet openbaar te maken, gerechtvaardigd was.
De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en gaf aan dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door rechter A. Oosterveld, in aanwezigheid van griffier A.E.M. Lever, en is openbaar uitgesproken. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.