ECLI:NL:RBOVE:2018:1609

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
9 mei 2018
Publicatiedatum
9 mei 2018
Zaaknummer
ak_18_382
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om openbaarmaking van de naam van een melder op grond van de Wob

In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 9 mei 2018 uitspraak gedaan in een geschil over de openbaarmaking van de naam van een melder die een klacht had ingediend op basis van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob). Eiser, eigenaar van een pand, had verzocht om openbaarmaking van de naam van de melder, maar het college van burgemeester en wethouders van Dinkelland had dit verzoek afgewezen. De rechtbank oordeelde dat het openbaarheidsbelang in dit geval minder zwaar weegt dan het belang van de persoonlijke levenssfeer van de melder. De rechtbank overwoog dat het vrijgeven van de naam van de melder zou kunnen leiden tot ontmoediging van tipgevers om overtredingen te melden, en dat de melder had aangegeven anoniem te willen blijven. De rechtbank concludeerde dat de belangenafweging die door het college was gemaakt, voldoende was en dat het beroep van eiser ongegrond werd verklaard.

Het proces begon met een verzoek van eiser op 10 juli 2017 om de naam van de melder bekend te maken. Het college van burgemeester en wethouders weigerde dit verzoek en handhaafde deze weigering in een bestreden besluit. Eiser stelde dat het algemeen belang gediend was bij openbaarmaking, maar de rechtbank oordeelde dat de persoonlijke levenssfeer van de melder zwaarder woog. De rechtbank benadrukte dat de Wob bedoeld is om het publieke belang van een goede bestuursvoering te dienen, en dat de verzoeker geen eigen belang hoeft te stellen. De rechtbank concludeerde dat de bezwarencommissie en het college de belangenafweging niet correct hadden uitgevoerd, maar dat de uiteindelijke beslissing om de naam van de melder niet openbaar te maken, gerechtvaardigd was.

De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en gaf aan dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door rechter A. Oosterveld, in aanwezigheid van griffier A.E.M. Lever, en is openbaar uitgesproken. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 18/382

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser,

gemachtigde: mr. D.G. Geerdink,
en

het college van burgemeester en wethouders van Dinkelland, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 25 juli 2017 (het primaire besluit) heeft verweerder het verzoek van
eiser afgewezen om openbaarmaking van de naam van degene die een melding/klacht
heeft ingediend op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (hierna: Wob).
Bij besluit van 26 januari 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard. Verweerder heeft daarbij het primaire besluit gehandhaafd met een gewijzigde/verbeterde motivering.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Eiser heeft de rechtbank toestemming gegeven om de stukken die niet openbaar zijn gemaakt bij haar oordeelsvorming te betrekken.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 mei 2018. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door C.I. Migchielsen en E.G.H. van Rijn.

Overwegingen

Wettelijk kader
1. Artikel 3, eerste lid, van de Wob bepaalt dat een ieder een verzoek om informatie neergelegd in documenten over een bestuurlijke aangelegenheid, kan richten tot een bestuursorgaan of een onder verantwoordelijkheid van een bestuursorgaan werkzame instelling, dienst of bedrijf.
Onder ‘document’ wordt verstaan: een bij een bestuursorgaan berustend schriftelijk stuk of ander materiaal dat gegevens bevat (artikel 1, onder a, van de Wob).
Artikel 3, vijfde lid, van de Wob bepaalt dat een verzoek om informatie wordt ingewilligd met inachtneming van het bepaalde in de artikelen 10 en 11.
Artikel 10, tweede lid, onder e, van de Wob bepaalt dat het verstrekken van informatie ingevolge deze wet achterwege blijft voor zover het belang daarvan niet opweegt tegen het belang van de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer.
Melding, verzoek en besluitvorming hierover
2. Eiser is eigenaar van [naam] gevestigd op [adres] te [plaats] hierna: het pand of het perceel).
Op 21 april 2017 is bij verweerder, door middel van een e-mail, een klacht binnengekomen over illegale sloop- en bouwwerkzaamheden aan het pand. Naar aanleiding hiervan heeft een toezichthouder van de gemeente Dinkelland (hierna: de toezichthouder) een controle op het perceel uitgevoerd. Tijdens deze controle is niet gebleken dat er sprake is van illegale sloop- en/of bouwwerkzaamheden.
Bij e-mail van 14 juni 2017 heeft de architect van eiser, mede namens eiser, de toezichthouder verzocht om de naam van de melder van de klacht (hierna: de melder) bekend te maken. Bij e-mail van 10 juli 2017 heeft de toezichthouder meegedeeld dat de melder niet bekend wil worden en dat daarom de naam van de melder niet zal worden verstrekt.
3. Bij e-mail van 10 juli 2017 heeft eiser, onder verwijzing naar de Wob, verweerder verzocht de naam van de melder bekend te maken.
In het primaire besluit heeft verweerder het verzoek afgewezen. Hierbij is verwezen naar artikel 10, tweede lid, onder e, van de Wob.
De bezwarencommissie heeft in haar advies, samengevat weergegeven en voor zover hier van belang, aangegeven dat ter hoorzitting is gebleken dat eiser de e-mail wil ontvangen die bij verweerder is binnengekomen. Eiser wil dit document ontvangen om te achterhalen wie de klacht heeft ingediend. De bezwarencommissie stelt zich op het standpunt dat, nu eiser een document wil ontvangen dat bij verweerder berust, de Wob van toepassing is. Verder stelt de bezwarencommissie dat de door verweerder in het primaire besluit uitgevoerde belangenafweging niet in overeenstemming is met de Wob en daarom niet juist is. Verweerder heeft immers het persoonlijke belang van eiser afgewogen tegen het persoonlijke belang van de melder. Verweerder zal daarom in het bestreden besluit een belangenafweging moeten uitvoeren die wèl in overeenstemming is met de Wob.
In het bestreden besluit heeft verweerder het primaire besluit gehandhaafd met een meer uitgebreide en verbeterde motivering. Hierbij heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat een naam een persoonsgegeven is, waarbij het belang van de persoonlijke levenssfeer zich tegen openbaarmaking kan verzetten. Wat betreft de belangenafweging heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat het algemene belang niet is gediend bij het vrijgeven van de naam van een melder/klager, omdat dit kan resulteren in een conflict tussen de melder en degene waarop de klacht/melding betrekking heeft. Verder zal het vrijgeven van de naam van de melder resulteren in het ontmoedigen van tipgevers om potentiële overtredingen te melden. Daarbij speelt mee dat de melder desgevraagd heeft meegedeeld anoniem te willen blijven, aldus verweerder. Na afweging van belangen heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer van de melder in dit geval zwaarder weegt dan het belang van openbaarmaking.
Afbakening van het geschil
4. Partijen zijn verdeeld over de vraag wat de reikwijdte is van het Wob-verzoek. Verweerder stelt zich op het standpunt dat dit verzoek slechts betrekking heeft op de naam van de melder; eiser heeft niet om de inhoud van de klacht/melding verzocht. Eiser stelt zich op het standpunt dat hij aanvankelijk slechts om de naam van de melder heeft verzocht maar dat hij tijdens de hoorzitting zijn verzoek heeft uitgebreid met de inhoud van de klacht.
De bezwarencommissie is met deze uitbreiding akkoord gegaan. Verweerder heeft het advies van de bezwarencommissie overgenomen, zodat verweerder gebonden is aan de uitbreiding van het Wob-verzoek, aldus eiser.
5. De rechtbank overweegt hierover het volgende.
Het Wob-verzoek heeft enkel betrekking op de naam van de melder, door eiser ‘de aangever’ genoemd. In het bezwaarschrift wordt wederom enkel om de naam van de melder gevraagd. In het verslag van de hoorzitting staat vermeld dat bezwaarde (oftewel eiser) in het kader
van de Wob een document wil ontvangen waaruit blijkt wie de melding heeft gedaan.
Op de vraag van een lid van de bezwarencommissie wat het doel is van het Wob-verzoek, antwoordt eiser dat het doel is een document te ontvangen, zijnde een schriftelijk stuk
met daarop de naam en toenaam van de melder. In het advies van de bezwarencommissie,
bij het onderdeel ‘Ontvankelijkheid’, staat het navolgende vermeld: “Ter zitting is door gemachtigde van bezwaarde aangegeven dat bezwaarde in het kader van de Wob het document wil ontvangen van de niet anonieme melding die is geuit per e-mail over vermeende illegale bouw- en sloopwerkzaamheden. Bezwaarde wenst een document te ontvangen waaruit blijkt wie deze melding heeft gedaan.”
De rechtbank oordeelt dat het Wob-verzoek enkel betrekking heeft op de e-mail met daarin de naam van de melder. Het verzoek heeft geen betrekking op de inhoud van deze e-mail. Eiser kan niet worden gevolgd in zijn stelling dat hij ter hoorzitting een uitbreiding van zijn Wob-verzoek heeft gedaan.
Voor de volledigheid voegt de rechtbank hieraan toe dat het uitbreiden van een Wob-verzoek in de bezwaarfase juridisch niet mogelijk is. Er zal dan een nieuw Wob-verzoek moeten worden ingediend.
Het inhoudelijke geschil
6. Eiser stelt dat de bezwarencommissie geen deugdelijk advies heeft kunnen uitbrengen nu zij geen kennis heeft kunnen nemen van de melding/klacht. Hierdoor heeft de bezwarencommissie geen afweging kunnen maken tussen het algemeen belang bij openbaarmaking en het individuele belang van de melder bij het eerbiedigen van zijn persoonlijke levenssfeer. Ook heeft de bezwarencommissie hierdoor niet kunnen beoordelen of de melding moet worden aangemerkt als een handhavingsverzoek. Een dergelijk verzoek wordt, volgens eiser, in beginsel openbaar gemaakt.
7. De rechtbank overweegt hierover het volgende.
Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) dient het recht op openbaarmaking ingevolge de Wob uitsluitend het publieke belang van een goede en democratische bestuursvoering, welk belang de Wob vooronderstelt. Hieruit vloeit voort dat de verzoeker om informatie, in dit geval eiser, geen eigen belang hoeft te stellen. Bij de beoordeling van het Wob-verzoek van eiser dient er dan ook een afweging te worden gemaakt tussen het publieke belang bij informatieverstrekking en het (individuele) belang van de melder dat zijn persoonlijke levenssfeer geëerbiedigd wordt.
De door verweerder in het primaire besluit uitgevoerde belangenafweging ziet op
een afweging tussen het individuele belang van eiser en het individuele belang van
de melder. Een dergelijke belangenafweging is niet in overeenstemming met de Wob.
De bezwarencommissie heeft dit onderkend en heeft verweerder geadviseerd een nieuwe belangenafweging uit te voeren. Dat heeft verweerder ook gedaan en deze belangenafweging heeft hij neergelegd in het bestreden besluit. Dat de bezwarencommissie geen advies heeft kunnen uitbrengen over laatst genoemde belangenafweging vindt zijn grondslag in het feit dat deze belangenafweging pas in het bestreden besluit is uitgevoerd. Of deze belangenafweging toereikend is, zal de rechtbank in deze uitspraak beoordelen.
Nu het Wob-verzoek enkel betrekking heeft op de naam van de melder (en dus niet op de inhoud van de klacht/melding), hoefde de bezwarencommissie geen kennis te nemen van de e-mail om een advies uit te kunnen brengen.
Deze beroepsgronden slagen daarom niet.
8. Eiser stelt, samengevat weergegeven en voor zover van belang, dat het algemeen belang is gediend bij het uitwisselen van standpunten tussen klagers en degene waarop de klacht betrekking heeft. Hierdoor ontstaat immers een openlijke en openbare discussie. Eiser concludeert dat het bestreden besluit onvoldoende daadkrachtig is gemotiveerd. Ten slotte stelt eiser dat verweerder er desnoods voor had kunnen kiezen om de melding in geanonimiseerde vorm openbaar te maken. Dat heeft verweerder evenwel niet gedaan.
9. De rechtbank heeft met toepassing van artikel 8:29, vijfde lid, van de Algemene wet bestuursrecht kennis genomen van de melding/klacht.
De melding/klacht betreft de mailwisseling tussen de melder en de toezichthouder. Deze mailwisseling bestaat uit twee e-mails van de melder, gedateerd 21 april en 1 juni 2017, en twee reacties van de toezichthouder hierop, gedateerd 2 mei en 25 juni 2017. In deze e-mails vraagt de melder of de sloopwerkzaamheden zijn vergund. Verder uit de melder de vrees of er op een correcte wijze met het asbest in het pand wordt omgegaan. De melder rept niet over bouwwerkzaamheden. Verder is er geen sprake van een handhavingsverzoek.
10. Ten aanzien van de gehanteerde weigeringsgrond (artikel 10, tweede lid, onder e, van de Wob) overweegt de rechtbank het volgende.
10.1.
In de Memorie van Toelichting (Kamerstukken II, 1986/87, 19859, nr. 3, p. 35) is over deze uitzonderingsgrond onder meer het volgende opgemerkt:
“Over gegevens van persoonlijke aard, door burgers aan de overheid verstrekt, in het vertrouwen dat deze alleen door de overheid zouden worden gebruikt voor het doel dat bij het verschaffen ervan wordt beoogd, wordt geen informatie naar buiten verstrekt indien het publieke belang van de openbaarheid niet opweegt tegen het belang van de vertrouwelijkheid van die informatie. De burger, die persoonlijke gegevens aan de overheid verstrekt, kan deze zodanig merken met termen als “vertrouwelijk”, “persoonlijk” of “geheim”. Noodzakelijk is het echter niet: het persoonlijke karakter kan ook zonder deze aanduidingen uit de aard van de gegevens blijken.”
De reikwijdte van deze uitzonderingsgrond is in de jurisprudentie verder ingevuld.
Uit de jurisprudentie blijkt dat bij beantwoording van de vraag of de persoonlijke levenssfeer zich tegen openbaarmaking verzet, het feit of (en zo ja, in hoeverre) een betrokkene afstand heeft gedaan van de bescherming van het recht op zijn/haar persoonlijke levenssfeer, een rol speelt. Als voorbeeld verwijst de rechtbank naar de uitspraak van de Afdeling van 29 mei 2013, ECLI:NL:RVS:2013:CA1330, overweging 5.1, en naar de uitspraak van 19 december 2012, WCLI:NL:RVS:2012:BY6703, overweging 4.1.
10.2.
Met betrekking tot de niet openbaar gemaakte naam van de melder in de twee e-mails, afkomstig van de melder, overweegt de rechtbank het volgende.
In de e-mails wordt de naam en het adres van de melder genoemd. Gelet hierop heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat het in artikel 10, tweede lid, onder e,
van de Wob beschermde belang aanwezig is. Het standpunt van eiser dat de belangen-afweging onvoldoende is geweest, onderschrijft de rechtbank niet. Verweerder heeft in het bestreden besluit genoegzaam de in het geding zijnde belangen in beeld gebracht en tegen elkaar afgewogen. De rechtbank oordeelt dat verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het openbaarheidsbelang in casu minder zwaar weegt
dan het belang van de persoonlijke levenssfeer van de melder. De rechtbank laat hierbij meewegen dat het vrijgeven van de naam van de melder zal resulteren in het ontmoedigen van tipgevers om potentiële overtredingen te melden alsmede dat de melder desgevraagd heeft meegedeeld anoniem te willen blijven. Verder overweegt de rechtbank dat de door eiser voorgestane discussie tussen de klager (in casu de melder) en degene waarover wordt geklaagd (in casu eiser) alleen aan de orde kan zijn indien beide partijen openstaan voor een dergelijke discussie. Nu de melder aan verweerder heeft meegedeeld dat hij/zij
niet wil dat zijn/haar naam bekend wordt, zal de door eiser voorgestane discussie niet plaatsvinden.
Ten aanzien van de door eiser aangevoerde beroepsgrond dat verweerder niet heeft onderzocht of gedeeltelijke openbaarmaking tot de mogelijkheden zou behoren, overweegt de rechtbank dat het Wob-verzoek enkel betrekking heeft op de naam van de melder.
Het anonimiseren (oftewel het weglakken van de naam en het adres van de melder) betekent dat eiser niets krijgt, oftewel feitelijk een afwijzing van zijn Wob-verzoek.
Deze beroepsgronden slagen dan ook niet.
11. Het beroep is ongegrond.
12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. Oosterveld, rechter, in aanwezigheid van
mr. A.E.M. Lever, als griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.