ECLI:NL:RBOVE:2018:1665

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
17 april 2018
Publicatiedatum
17 mei 2018
Zaaknummer
6558640 \ CV EXPL 18-22
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • J.A.O.M. van Aerde
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van huurachterstand met betrekking tot beëindigde huurovereenkomst en bewijs van bankgarantie

In deze zaak vordert Vesteda Investment Management B.V. hoofdelijke veroordeling van gedaagden tot betaling van een huurachterstand van € 2.974,92, vermeerderd met rente en buitengerechtelijke incassokosten. De huurovereenkomst tussen Vesteda en gedaagden is beëindigd op 27 november 2016, waarna gedaagden in gebreke zijn gebleven met de betaling van de huur. Gedaagden hebben aangevoerd dat zij bij het sluiten van de huurovereenkomst een bankgarantie hebben afgegeven ter grootte van drie maandtermijnen, maar hebben geen bewijs geleverd van het bestaan van deze bankgarantie. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de huurachterstand vaststaat en dat de vordering van Vesteda toewijsbaar is. De kantonrechter heeft geoordeeld dat het verweer van gedaagden niet kan slagen, omdat zij niet hebben aangetoond dat er daadwerkelijk een bankgarantie is afgegeven. De vordering tot betaling van de huurachterstand, inclusief wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten, is toegewezen. Gedaagden zijn ook veroordeeld in de kosten van de procedure, die zijn begroot op € 930,55. Het vonnis is uitgesproken op 17 april 2018.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Zwolle
Zaaknummer : 6558640 \ CV EXPL 18-22
Vonnis van 17 april 2018
in de zaak van
de besloten vennootschap
VESTEDA INVESTMENT MANAGEMENT B.V.,
gevestigd en kantoorhoudende te Maastricht,
eisende partij, hierna te noemen Vesteda,
gemachtigde: Jongerius Gerechtsdeurwaarders Juristen/Incasso,
tegen

1.[gedaagde 1] ,wonende te [woonplaats] ,

2.
[gedaagde 2],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde partij, hierna te noemen gedaagden,
schriftelijk procederend in persoon.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 28 december 2017
- de conclusie van antwoord
- de conclusie van repliek
- de conclusie van dupliek.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Gedaagden hebben van Vesteda een woning gehuurd aan het adres [adres] te [plaats] . Deze huurovereenkomst is geëindigd op 27 november 2016.

3.Het geschil

3.1.
Vesteda vordert hoofdelijke veroordeling van gedaagden tot betaling van een bedrag van € 2.974,92 vermeerderd met rente (tot aan dagvaarding een bedrag van € 92,53) en buitengerechtelijke incassokosten van € 511,21, onder veroordeling van gedaagden in de kosten van de procedure.
3.2.
Vesteda legt aan haar vordering ten grondslag dat er bij het einde van de huurovereenkomst een huurachterstand is overgebleven van € 2.974,92. Ondanks aanmaningen zijn gedaagden nadien niet tot betaling overgegaan.
3.3.
Gedaagden hebben verweer gevoerd. Zij voeren tegen de vordering aan dat zij bij het sluiten van de huurovereenkomst een bankgarantie ter grootte van drie maandtermijnen (€ 2.175,=) moesten afgeven. Deze verplichting is opgenomen in de huurovereenkomst. Volgens gedaagden hadden zij de huurovereenkomst niet kunnen sluiten als de bankgarantie niet was afgegeven. Uit de ondertekende huurovereenkomst moet dus worden afgeleid dat de bankgarantie er is. Gedaagden menen daarom slechts het deel van de achterstand dat niet wordt gedekt door de bankgarantie nog door hen betaald moet worden.

4.De beoordeling

4.1.
Door gedaagden is niet betwist dat er sprake is van een huurachterstand, die is ontstaan uit de huurovereenkomst met Vesteda met betrekking tot de huur van de woning aan het adres [adres] te [plaats] . Evenmin is de hoogte van de huurachterstand betwist. Deze feiten zal de kantonrechter daarom als vaststaand in deze procedure aannemen.
4.2.
Gedaagden hebben, zoals hiervoor omschreven, het verweer gevoerd dat er sprake moet zijn van een bankgarantie die door hen bij aanvang van de huurovereenkomst zou zijn afgegeven. Naar het oordeel van de kantonrechter kan dit verweer hen niet baten om de volgende redenen.
4.3.
Vesteda heeft betwist dat aan haar een bankgarantie is afgegeven. Tegenover die betwisting beroepen gedaagden zich alleen op de tekst van de huurovereenkomst, maar niet op enig stuk van de bank waaruit kan blijken dat er daadwerkelijk een bankgarantie aan Vesteda is afgegeven. Voor een geslaagd beroep op een afgegeven bankgarantie zou dit laatste noodzakelijk zijn. Immers als er door gedaagden een bankgarantie is afgegeven dan hebben gedaagden in verband daarmee bepaalde kosten aan de bank moeten betalen. Op zijn minst zouden zij bewijsstukken daarvan in deze procedure hebben kunnen overleggen, maar dergelijk bewijs is nu niet aanwezig. De kantonrechter kan er daarom niet vanuit gaan dat er door gedaagden daadwerkelijk een bankgarantie ten behoeve van Vesteda is afgegeven. Bovendien zou Vesteda een eventuele bankgarantie, als die er zou zijn, hebben kunnen inroepen met betrekking tot de onderhavige huurachterstand. Dat is niet gebeurd. Om die reden is het ook niet aannemelijk dat er door gedaagden een bankgarantie is afgegeven.
4.4.
Nu het bestaan van de huurachterstand vaststaat, is de vordering tot betaling daarvan toewijsbaar. In verband met de vertraging in de betaling is tevens de wettelijke rente (ex artikel 6:119 BW) daarover toewijsbaar, zoals gevorderd.
4.5.
Vesteda heeft daarnaast een bedrag van € 511,21 (inclusief BTW) voor vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten gevorderd. Deze kosten zijn toewijsbaar nu de incassokosten zijn aangezegd op de door de wet in artikel 6:96 lid 6 BW voorgeschreven wijze en Vesteda voor de hoogte van de kosten is uitgegaan van de staffel uit het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten.
4.6.
Als in het ongelijk gestelde partij dienen gedaagden te worden veroordeeld in de kosten van deze procedure. Deze kosten worden aan de zijde van Vesteda tot aan deze uitspraak begroot op € 104,55 voor explootkosten, € 476,= voor griffierecht en € 350,= voor salaris gemachtigde. Dat is samen een bedrag van € 930,55.

5.De beslissing

De kantonrechter,
5.1.
veroordeelt gedaagden hoofdelijk, des dat de een betalende de ander zal zijn bevrijd, om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan Vesteda te voldoen de som van € 3.578,66 vermeerderd met de wettelijke rente (ex artikel 6:119 BW) over een bedrag van € 2.974,92 vanaf de dag van dagvaarding, zijnde 28 december 2017, tot aan de dag van algehele voldoening;
5.2.
veroordeelt gedaagden hoofdelijk, des dat de een betalende de ander zal zijn bevrijd, in de kosten van deze procedure, tot aan deze uitspraak aan de zijde van Vesteda begroot op € 930,55;
5.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.A.O.M. van Aerde, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 17 april 2018. (AP)